‘Niemand klopt mij als ik een goede dag heb. Niet dit jaar.’ Het moet al heel erg fout lopen indien Sven Nys komende zondag zijn wereldtitel veldrijden niet verlengt in Zeddam.

Waarom ik ? Waarom overkomt mij dit en niet hem ? Waarom heeft hij nooit een slechte dag ? Waarom wordt hij nooit ziek ? Waarom ?’

De weeklacht van een zieke Tony Rominger tijdens de Tour van 1994, in het derde jaar van het tijdperk Indurain, kon evengoed deze van de Wellensen en Verveckens van deze wereld zijn, geconfronteerd met de nietsontziende overmacht van Sven Nys. Een heel seizoen lang al wint de wereldkampioen waar, wanneer en hoe hij dat wil. Van de 36 crossen die Nys reed, won hij er 22 en viel hij slechts vier keer naast het podium. Hij won acht van de negen wereldbekerproeven, staat respectievelijk 11 en 35 punten los in de Superprestige en de GvA Trofee en kroonde zich voor de vierde keer tot Belgisch kampioen.

Hoewel Sven Nys het zich met zijn staat van dienst zou kunnen permitteren, is elke vorm van vedettisme hem vreemd. We schrijven tien dagen voor het WK en het is razend druk, maar klokslag op het afgesproken uur komt Nys thuis aanrijden, zoontje Thibau, die net van school komt, op de schoot. De wereldkampioen leidt ons binnen via de garage – “Let niet op de rommel !” – en vertelt apetrots dat zijn zoon net voor de eerste keer in zijn leven een hele dag op de kleuterschool heeft doorgebracht.

Wanneer Nys minder dan een minuut later ontspannen in zijn zetel hangt, kan je er niet naast kijken : de gezondheid spattert er vanaf. Wanneer we informeren of hij immuun geworden is voor aardse onbenulligheden als ziekte en blessure, moet de wereldkampioen heel hard lachen. “Ik heb al twee jaar geen verkoudheid gehad, geen griep, niks. Voor een groot deel is dat geluk, maar doordat ik het gemakkelijkst rondrijd, heb ik ook meer reserves dan de concurrentie. De meeste van die jongens staan ook extreem mager. Bart Wellens is vel over been, die heeft een vetpercentage van vier procent of zo. Bij mij is dat acht, negen. Er kan gerust nog twee kilo af, maar dat is niet nodig. Daar verzwak je jezelf mee. Je kan er alleen maar ziek van worden of onderkoeld raken.”

Het lichaam van Sven Nys is gekneed tot een stukje wonderlijke perfectie, aangestuurd door een scherpe en nagenoeg onwankelbare geest. De pruilende, onzekere Nys van twee jaar geleden is dood en begraven en heeft plaatsgemaakt voor een nietsontziende kannibaal, die zijn tegenstander met de glimlach om de lippen zachtjesaan doodknijpt. Geen renner, misschien zelfs geen sporter in de vaderlandse geschiedenis maakte ooit een grotere mentale sprong voorwaarts dan Sven Nys.

Sven Nys : “Ik sta nu aan de start met het gevoel : over mijn lijk. Dit is mijn koers. Ik wil en ik zal en ik moet hier winnen. Vroeger zat ik in de start al om me heen te kijken : ‘Hola, die mannen zien er hier allemaal serieus sterk uit… Dat zijn verdorie toch ook goede coureurs… Die zullen allemaal wel meer getraind hebben dan ik… Was het al maar een uur verder, dan was ik er vanaf. ‘ ( Lacht. ) En dan heb je nog geen meter gereden, hé. Nu ben ik gezond nerveus aan de start.”

Hoe heb je die negatieve gedachtegang kunnen doorbreken ?

“Ik ben iets te vaak met mijn neus op de feiten gedrukt. In spannende momenten liet ik het afweten omdat ik te veel schrik had omwille van zaken die over mij werden gezegd. Iedere maandag na een grote wedstrijd stelde ik vast : ‘Sven, ze hebben je weer goed liggen gehad.’ Op een bepaald moment heb ik beslist : nu is het gedaan. Ik liet niet meer met me sollen, begon ook stoute uitspraken te doen en nu zit ik in een heel andere cirkel dan vroeger. Ik ben in harmonie. Privé zit het goed, sportief zijn de prestaties er. Bovendien heb ik al een carrière achter me waar ik tevreden over ben. Niks moet, alles wat erbij komt, is extra. Ik geniet veel meer van de koers en van een overwinning.”

Ondanks het feit dat je alles wint, blijf je met evenveel geduld en precisie aan je lichaam schaven. Waarom ?

“Dat komt voort uit de drang om de beste te zijn. Dan kan je daar uren en uren mee bezig zijn. Waarom is iemand de hele dag met postzegels bezig ? Vanuit de drang om de mooiste en de beste verzameling te hebben. Ik heb dat altijd gehad in de sport. Ik wilde het goed kunnen, niet afgaan.”

Waar haal je je motivatie uit ?

“Uit mijzelf. Wat de rest daarover denkt, interesseert me eigenlijk niet. Als ik mijn motivatie zou halen uit hoe de mensen reageren, dan zou ik op het Belgische kampioenschap niet over die balken gesprongen zijn. Want heel veel mensen zeggen nu : Nys is alleen maar Belgisch kampioen omdat hij over die balken kan springen. Als ik daarin mee zou redeneren, dan zou ik willen bewijzen dat ik kan winnen zonder die balken. Maar ik kan dat goed, waarom zou ik het dan niet doen ?”

Verzadiging, is dat een gevoel dat je kent ?

“Voorlopig treedt dat nog niet op. Ik train heel graag. Dat is de kern, vandaar uit gaat het koersen vanzelf. Ik train nog altijd liever dan ik ga koersen. Hier ’s morgens kunnen vertrekken, afzien, en met een voldaan gevoel weer thuiskomen. Zálig.”

Heb je de adrenaline van de cross dan niet nodig ?

“Neen. Je lichaam pijn doen, je grenzen verleggen, vanuit een slechte conditie jezelf weer uitbouwen tot topatleet, dat vind ik plezant. Ik hou dat ook allemaal gedetailleerd bij. Op mijn computer staat iedere training beschreven die ik de laatste tien jaar deed, ik heb ook een agenda waarin ik alles noteer. Vroeger schreef ik zelfs iedere maaltijd op, van de eerste boterham tot het laatste koekske. Maanden aan een stuk : zoveel gegeten, zoveel calorieën, zoveel afgevallen. Alles heb ik uitgetest, daardoor ken ik mijn lichaam ook zo goed. Ik weet precies hoeveel suiker en calorieën er in een pot confituur zitten.”

Bestaat dan niet het gevaar dat je een bepaalde grens overschrijdt ?

“Ik heb daar dicht tegen gezeten, ja. Mijn ploegdokter, Geert Leinders, heeft me op een bepaald moment gezegd : ‘Sven, nu moet je ook eens dingen doen die niks met de koers te maken hebben. Ga eens naar de cinema, doe eens een barbecue. Zet het eens een paar dagen per week uit je hoofd. ‘ Daar heb ik wel in geleerd en dat is mede te danken aan Thibau. Als je een kind hebt, zijn er momenten dat je niet aan koers kán denken omdat je voor hem moet zorgen, of met hem moet spelen, of je eens moet kwaad maken. Eigenlijk is die ommekeer er automatisch gekomen. Ik luister nu veel beter naar de signalen van mijn lichaam. Als ze vroeger zeiden : vier uur gaan trainen, dan deed ik dat, al stond ik ’s morgens stikkapot op. Daar werd ik dan alleen maar slechter van. Dat is allemaal weg. Ik voel me nog heel weinig schuldig.”

Hoe belangrijk is je persoonlijke trainer Paul Van Den Bosch in dat proces ?

“Wij zijn eigenlijk twee in één. Als hij mij een training van vier uur voorschrijft en ik voel ’s morgens dat het niet lukt, dan bel ik hem. Hij is mijn tweede stem, die dan tegen mij zegt : ‘Sven, doe het niet, we herwerken het schema.’ Vroeger moest ik mezelf altijd overtuigen, nu stelt Paul me gerust.”

Heeft Erwin Vervecken dan gelijk als hij zegt dat jij Van Den Bosch vooral nodig hebt voor je hoofd ?

“Paul heeft me op een heel andere manier leren trainen, hij ziet beter dan ikzelf waar ik nog aan moet schaven. Voor een deel is het een mentale kwestie, maar ik denk ook dat het amateurisme in het veldrijden al lang verleden tijd is. Ik begrijp niet waarom zo weinig renners met een persoonlijke trainer werken. Als ik iets doe, dan doe ik het goed. Het moet perfect zijn. Ik kan niet zoveel opofferen, zoveel van mijn jong leven laten voorbijgaan om iets half te doen. Dat kan ik niet over mijn hart krijgen.”

Je moest Van Den Bosch wel vertrouwen, want in 2003, het eerste jaar dat jullie samenwerkten, bleven de resultaten achterwege.

“Paul heeft eerst de tijd genomen om mij te leren kennen. Ik voelde van in het begin dat we een heel goed contact hadden, dat we er samen voor konden zorgen dat ik de beste crosser ter wereld zou worden. Ik deed blindelings wat hij tegen mij zei. Paul weet alles van mij. Je moet ook kunnen praten over je gevoel, over hetgeen je thuis meemaakt. Ook dat heeft zijn weerslag op je prestaties. Ik heb vertrouwen in Paul, hij is een goede kameraad. Er zijn maar heel weinig mensen die in mijn compacte vriendenkring kunnen binnendringen. Ik heb heel veel vrienden… denken ze. Als je de beste van de wereld bent, is iedereen je vriend. Maar je moet weten wie je vrienden zijn, en wie je supporters. Ik heb heel veel supporters, maar mijn vriendenkring, die is heilig en heel beperkt. Ik hou dat liever zo.”

Om terug tot de orde van de dag te komen : na de wereldbekerwedstrijd in Liévin gaf je – ondanks winst – aan vermoeid te zijn. Waaraan merkte je dat ?

“Ik voelde dat ik op een punt gekomen was dat ik tegen de limiet zat. Je krijgt stramme spieren, je slaapt niet zo goed meer en de inspanningen die je levert, zijn veel minder explosief. Er zit nog wel kracht op, maar het is veel minder vinnig. Je krijgt je hartslag minder snel omhoog. Die piek om naar je maximum te gaan, wordt een afgeronde curve. Voor Kerstmis kon ik nog een hartslag van 199 halen, na die zware periode van dertien wedstrijden in drie weken is dat nog maar 190. Die negen slagen minder, dat voel je. Het duurt langer eer je in gang bent, je bent trager in de start. De motivatie zakt ook. Al bij al bleef ik nog wel koersen winnen en voelde ik dat ik de beste was, maar de scherpte was er vanaf.”

Er zitten slechts twee weken tussen Liévin en het wereldkampioenschap. Is dat voldoende om de zaak recht te trekken ?

“Zeker, op voorwaarde dat je het niet te ver hebt laten komen. Dat risico heb ik genomen. Bewust en puur om financiële redenen. Ik ben 29 en wereldkampioen, ik moet er nu van profiteren.”

Hoe bereid je je nu fysiek voor op het WK ?

“Ik train maar één keer per week anderhalf uur in het veld, gewoon om het gevoel te behouden. Voor de rest is het kilometers malen : snelheid aanscherpen achter de brommer en duurtrainingen van drie, vier uur om de basisconditie weer op te bouwen. Door zoveel crossen aan maximale hartslagen te rijden, breek je de basis die daaronder zit af. Die bouw ik nu weer op door lang aan hetzelfde tempo te rijden aan lage hartslagen.”

In een periode waarbij je van de ene cross naar de andere holt, heb je er geen tijd voor, maar maalt dat WK niet door je hoofd als je rustig thuis zit ?

“Je moet je zinnen verzetten door met de kleine bezig te zijn, een keer bij de familie te gaan eten. Ik lees weinig kranten, kijk veel tv. Tot de laatste donderdag kan ik dat redelijk goed van me afzetten. Dan voeg ik me bij de selectie in Zeddam en ademt alles cross. Daar moet je leren mee omgaan, en dat kan ik intussen perfect. Vroeger kroop ik in een hoekje, nu ben ik aanwezig, laat ik zien dat ik de leider van het moment ben en dat ik van niemand schrik heb. Als iemand iets over me zegt om me mentaal aan het wankelen te brengen, zal ik meteen reageren. Het heeft me veel jaren gekost om dat te kunnen.”

Ben jij nu al bezig met de tactische kant van het WK ? Heb je al een scenario in je hoofd ?

“Neen, en dat doe ik bijna nooit. Het is altijd een ingeving van het moment, want een koers is nooit hetzelfde. Misschien verandert het weer plots, of val je in de eerste ronde, en dan moet je je hele tactiek toch omgooien. ( Lacht. ) Iedere ronde werkt mijn mayonaise : nu is het het moment voor dit, of voor dat. Dat valt altijd perfect in de plooi. Vroeger wilde ik de concurrentie zo snel mogelijk lossen, want dan konden ze het me niet meer moeilijk maken. Was ik na drie, vier rondes nog niet alleen, dan verkrampte ik al : ‘Oei, het zal me hier niet lukken vandaag.’ Nu durf ik vaak zelfs wachten tot de laatste ronde om het verschil te maken.”

Je lijkt daar zelfs van te genieten.

“Ergens is dat heel leuk om te doen, om er een spelletje van te maken. Anderzijds is het ook gewoon een praktische overweging : als je 45 crossen op een seizoen rijdt, is het belangrijk om vaak op 80 procent te koersen. Zo kan ik reserves opbouwen, terwijl de rest zit af te zien.”

Moet jij soms je lach niet inhouden als je op de fiets zit ?

“( Glimlacht. ) Dat gebeurt. Ik denk vaak ook aan heel andere zaken tijdens de wedstrijd. Aan mensen die langs de kant staan, aan dingen die er de afgelopen week gebeurd zijn. Het klinkt raar, maar ik ben niet altijd bezig met de wedstrijd. Je moet je kunnen ontspannen.”

Volgens Paul Ponnet ligt de mentale rust van een topsporter erin dat hij de zaken onder controle heeft, dat hij kan voorspellen wat er gebeurt. Net dát is volgens Ponnet het grote probleem van je tegenstanders : ze weten nooit wat jij nog uit je mouw kan schudden.

“( Trots. ) Zó ver heb ik ze gekregen. Op een gegeven moment begin je een renner te kennen. Je weet : dáár moet ik oppassen, want dat kan hij goed. Onderneemt hij niks op die plaats, dan is er een redelijke kans dat ik hem versla. Ik heb echter al op dertig verschillende manieren gewonnen, waardoor niemand nog weet waaraan hij zich kan verwachten. Dat maakt het voor mij zo plezant en voor hen zo moeilijk. Ze zijn nooit meer zeker van zichzelf.”

Bart Wellens durft tijdens een wedstrijd niet meer over balkjes springen. Is dat onzekerheid of een kwestie van oefenen ?

“Het heeft veel te maken met niet willen afgaan. Als je erover springt, brengt dat een zeker risico met zich mee. Stel je eens voor dat het mislukt in de laatste ronde, dan lacht iedereen je uit. Bij mij komt die gedachte nooit op, maar ik kan best begrijpen dat het moeilijk is om je daarover te zetten. Er staan duizend mensen langs de kant, je moet iets doen waar je niet honderd procent zeker van bent en onder die druk is een foutje zo gemaakt. Bovendien liggen de balken tegenwoordig zo dicht bij elkaar dat je er niet aan mag denken wat er gebeurt als je achter die eerste balk blijft hangen.”

Liggen er balken in Zeddam ?

“Weet ik nog niet. Ik heb er ooit de wereldbekerkoers gewonnen, en daar lagen balken, maar niet van het soort waar ik veel aan heb. Te dicht op mekaar, zodat ik er aan een heel lage snelheid moest over springen. Lopen gaat waarschijnlijk sneller, al kost het meer krachten. Ach, die balken zijn mooi voor het spektakel, maar ik heb ze niet nodig om wereldkampioen te worden.”

Vreemd dat je het parcours nog niet precies kent zo vlak voor het WK.

“Ik ken de finishlijn, de ondergrond, de hoogteverschillen, maar niet het juiste traject. Als ik dat twee uur voor de koers zie, en ik doe er twee rondjes op, dan is het voor mij voldoende. De meesten zitten vanaf donderdag constant op dat parcours, maar ik doe dat bewust niet. Vorig jaar in Sankt-Wendel reed ik pas op zondagmorgen op het parcours. Toeval of niet, op een WK gebeurt het nogal eens dat de weersomstandigheden van zaterdag op zondag drastisch wijzigen. Als jij dan al een heel scenario in je hoofd hebt met bandendruk en versnellingen, en je moet dat zondagochtend allemaal veranderen, dan krijg je mentaal al een ferme tik.”

Waar let je tijdens die twee, drie rondjes verkenning op ?

“Ik ben vooral met mijn banden bezig : met welke banden ga ik rijden en hoe hard moet ik ze zetten ? Verder let ik op plaatsen waar ik waarschijnlijk het verschil kan maken. Dat test ik dan een paar keer uit. De rest gebeurt tijdens de wedstrijd. Vaak merk je dan pas op welke plaatsen je de beste bent. Je stuurt achter iemand aan en je voelt : dit kan ik veel sneller. Op een uur kan je nog heel veel bijleren ( lacht). Ik hoef dat op voorhand niet allemaal in de hand te hebben. Ik durf die wedstrijd gebruiken om iets te leren dat ik enkele minuten later kan toepassen.”

Wie wordt je voornaamste concurrent in Zeddam ?

“Daar kan ik op dit ogenblik geen naam op plakken. Het kunnen zes, zeven verschillende mannen zijn : De Knegt, Franzoi, Gadret, Mourey, Dlask, Wellens, Vervecken. Die groep achter mij, die zijn mekaar allemaal waard. Ze hebben allemaal op hun beurt hun dag al eens gehad, maar nooit constant.”

Kan een van die zeven jou kloppen ?

“Niet als ik in een goeie dag ben en geen pech krijg. Niet dit jaar. Dat bestaat niet. Dat mag niet en dat kan niet en dat zal niet. ( Lacht. ) Dat is niet dikkenekkerig bedoeld of zo, dat is de realiteit. Ik zou het niet zeggen als het zo niet was.”

Om af te sluiten nog een blik in de verre toekomst. Je wil naar de Spelen in 2008, wat betekent dat concreet voor je planning ?

“In 2006 las ik extra mountainbikewedstrijden in, ga ik stages meedoen en heel veel op de mountainbike trainen. Zoiets moet groeien, maar ik heb nog voldoende tijd. 2007 wordt een heel belangrijk jaar. Vlak na het crossseizoen zal ik wereldbekerwedstrijden rijden om me te kwalificeren. Daar moet ik laten zien wat ik waard ben als mountainbiker. Daardoor zou 2008 een beetje in het water kunnen vallen. Ik zal nog wel crossen rijden, maar misschien niet met de ideale voorbereiding.”

Waaraan moet je je het hardst aanpassen in het mountainbiken ?

“De warmte. Als ik tegen hoge hartslagen in de hitte moet koersen, slaat mijn lichaam helemaal op hol. Bij meer dan 30 graden verlies ik liters vocht, echt extreem. Als je uitdroogt, mag je drinken zoveel je wil, dat helpt niks. En dan loopt het helemaal fout. Krampen, diarree, overgeven, hartkloppingen, alles erop en eraan. Daar moeten we nog op oefenen door heel veel in de warmte te trainen.”

Vind je op zo’n momenten niet dat je al genoeg bewezen hebt ?

“( Enthousiast. ) Neen, neen, dat is net de uitdaging ! Als je naar de Spelen wil, moet je er ook iets voor over hebben. Ik ga niet naar Peking om de hoop te vergroten. Dan blijf ik liever thuis.”

LOES GEUENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content