En de keeper, hij keepte voort. Te midden van alle turbulentie in de titelstrijd weet Club Brugge zich van Tomislav Butina’s opvolging verzekerd : Stijn Stijnen staat er (weer).

J ean-PierreJempiStijnen was een gewaardeerd speler bij onder andere Berchem Sport en Sint-Truiden, waarna hij assistent van stadsgenoot en vriend René Vandereycken werd bij Mainz. Niet dat zoon Stijn daarom zijn neus in hun onderlinge gesprekken moet komen steken nu Vandereycken bondscoach is. Zwijgen en ballen pakken, dat moet hij doen. Dus dat doet Stijn Stijnen bij Club Brugge. Maar soms spreekt hij.

‘Talent is een vorm van concentratie’ of ’talent is de aanleg om vooruitgang te boeken’ : welke definitie past het beste bij jou ?

Stijn Stijnen : “Concentratie is zeker bij Club Brugge heel belangrijk, want in bepaalde wedstrijden krijg je weinig te doen. Maar ik denk dat ik altijd veel wilskracht en doorzettingsvermogen heb gehad. Dus ik denk dat het bij mij eerder daarin zit. Ik had talent, maar een echt supertalent was ik niet. Ik ben vooral een winnaar.”

Je bent een paar seizoenen geleden met de komst van Butina uit de rol van tweede naar die van derde doelman teruggezet. Hoe heb je dat beleefd ?

“Moeilijk. Ik was derde doelman achter Nemec en Dany ( Verlinden, nvdr) en na twee seizoenen heeft Sollied mij tweede gemaakt ten nadele van Nemec en kon ik een paar wedstrijden spelen. Op een gegeven moment was Dany bijna 40 en wou Sollied nog iemand bij halen omdat het risico groot werd. Nu begrijp ik dat, maar toen had ik het daar moeilijk mee : ik had een aantal wedstrijden gespeeld, was kampioen geworden, had van de Champions League geproefd, de Supercup meegedaan, was in Barcelona geweest, man van de match tegen Genk… Je weet niet wat er dan gebeurt en je kan nog niet zo goed relativeren, terwijl dat nu toch al iets beter gaat. Maar als ik me toen had laten gaan, hadden ze waarschijnlijk gezegd dat ik kon vertrekken. Nu hebben ze toch gezien dat ik me niet laat doen. Je leert die knop omdraaien en vooruitkijken.”

Bij wijze van spreken een biljartbal door de tv gooien, een bal tweehonderd meter wegtrappen, de hele avond lopen vloeken : je hebt het al allemaal aangehaald in eerdere interviews als manieren om je ontgoocheling te uiten. Hoeveel opgekropte agressie zit er eigenlijk in jou ?

“Ik kan héél slecht tegen mijn verlies. Als we op training verliezen, ben ik het eerste halfuur altijd heel lastig. Vanmorgen bijvoorbeeld hadden we verloren op training en dan zeg ik wel eens iets dat achteraf bekeken niet had gemoeten. Een van de trainers was lijnrechter en dan, ja… Maar ze kennen mij ondertussen, ze weten dat dat niet persoonlijk is. Sollied vond dat een pluspunt van mij, terwijl sommigen die houding wel aanhaalden om te beweren dat ik onvolwassen was. Nu zeggen ze dat ik rustiger geworden ben, maar als ik verlies, ben ik nochtans altijd even lastig. Uiteindelijk is het dat wat mij tot hier heeft gebracht.”

Drie keer Supercup, Europees tegen Roma en Juventus, Genk, Standard : je weet je wedstrijden er wel uit te pikken om in te springen.

“Veel toppers, ja. Maar dat is heel leerrijk. Wat je in die wedstrijden leert, daar moet je normaal veel langer over doen. Tegen Standard thuis bijvoorbeeld, hoe je daarmee mentaal moet omgaan, dat is heel leerrijk. Je krijgt weinig werk en dat is wat wedstrijden van Club Brugge zullen zijn. Het zal niet zijn zoals tegen Juventus, om de twee seconden een bal pakken. Uit die topwedstrijden heb ik geleerd dat ik tegen de druk bestand ben.”

Je bent na Juventus gecontacteerd door Italiaanse managers, gaf je aan. Handigheidje om je marktwaarde te verhogen of was het echt zo ?

“Neen, het was echt zo. De telefoon stond niet stil en ik ben twee of drie keer naar het Hilton in Brussel gegaan met mijn ouders en Renée Goyvaerts, de vrouw van Fernand. Daar zaten dan twee, drie managers. Namens welke club, dat zeiden ze niet, maar wel dat ze me zonder twijfel naar een Italiaanse ploeg konden brengen als ik bij hen tekende. Ik wou dat ze meteen tevoorschijn kwamen met een ploeg en dan zou ik wel zien, maar dat wilden ze niet. ‘In januari zit je al bij een Italiaanse ploeg’, zeiden ze. Maar ik heb – het gezond verstand – niet getekend. Ik heb nog wel een paar berichtjes gekregen van hen, maar sinds ik bij Club bijtekende hoor ik ze niet meer. Maar als ik presteer bij Club Brugge komt toch alles : ik ben zelfs al als derde keeper opgeroepen voor de nationale ploeg. We hebben dat goed overwogen en uiteindelijk besloten bij Club te blijven omdat je toch niet weet waar je terechtkomt.”

Je hebt nochtans de naam impulsief te zijn.

“Ik vind dat allemaal flauwekul. Ze probeerden mij destijds in de pers wat tegen Butina uit te spelen en daar heb ik, denk ik, toch heel volwassen op gereageerd. Daar heb ik, denk ik, toch wel het bewijs geleverd dat ik niet impulsief ben. Je moet slim zijn en weten wat op welk moment je plaats is. Ik heb in het belang van de club gedacht en mijn mond gehouden. Dat ze dat waardeerden, hebben ze mij achteraf ook verteld en beloond met een goed contract. Maar wat is impulsief zijn ? Ik weet dat ik geen schrik heb op het veld en er durf in te vliegen. Is dat impulsief zijn ? Ik noem dat ervoor gaan.”

Met als gevolg dat je een bal niet altijd klemvast hebt, maar moet boksen.

“Maar ik denk dat ik ondertussen bewezen heb dat ik op dat punt goed sta. Kijk, vroeger wreven ze mij ook aan dat ik te veel kaarten pakte. Maar noem er eens één die ik gepakt heb met de eerste ploeg ? Geen enkele. In de competitie niet, in vriendschappelijke wedstrijden niet, Europees niet. Ja, toen ik pas op Club was eens twee of drie keer na elkaar met de invallers, waar je met één gele al van het veld moet. Met de jaren groei je daarin.”

Moet een keeper aanvallers angst inboezemen ?

“Een keeper moet in elk geval uitstraling en maturiteit hebben. Aan het wedstrijdtenue bijvoorbeeld hecht ik daarom heel veel belang. Als ik sommige keepers in hun goal zie staan… Korte mouwen… Dat is allemaal show. Een trui moet bij mij rood zijn, een short zwart en kousen ook. Altijd hetzelfde, zonder franjes. En witte handschoenen.”

Je gaat daar ver in : je draagt handschoenen waarvan bij de standaardversie de duim zwart is, maar die jij speciaal wit hebt laten maken.

“Hoe weet je dat ( lacht) ?”

Dat is onze job dan weer.

“( lacht) Ik vind : een handschoen moet wit zijn. Dany was daarin heel het tegenovergestelde : gaf je die een witte, zwarte of gouden handschoen, voor hem maakte dat niks uit. Voor mij wel. Ik had gezien dat de keeper van Wenen witte handschoenen droeg. Dus ben ik op hem afgestapt om zijn handschoenen te vragen en die heb ik laten namaken. Bij hem was de foam van de binnenkant erover gedraaid, over de duim, maar bij mij moest het simpel zijn, zonder franjes. Bij de nationale ploeg speel ik met andere handschoenen, van Real, en die zijn al wit van zichzelf. Maar bij Club schik ik mij naar Adidas, waar we van de club uit aan gebonden zijn.”

Hoe groot was de sprong van Hasselt naar Club technisch gezien ?

“Groot, ja. Toen had ik wel eens de neiging om een bal weg te slaan in plaats van die te pakken. Dany hamerde daar altijd op. Of ik misschien een bokseur was of zo ( lacht). Dus ga je daarop letten en ballen proberen vast te houden. Je moet ook altijd proberen een voet schuin vooruit te zetten bij het uitvallen. Maar ze maken daar soms zoiets ingewikkelds van. Als ik sommige evaluatiebladen van topsportscholen zie : rechts uitvallen, links uitvallen, links half uitvallen… Wat is het verschil, jongens ! Alstublieft ! Ik vraag me af hoe mensen nog het lef kunnen hebben om Dany, als hij daar keeperles gaat geven, nog iets op te dringen. Terwijl ik vind dat zulke mensen juist naar hem zouden moeten luisteren. Ze maken het allemaal zo ingewikkeld. Doe toch gewoon ! Die houding probeer ik zoveel mogelijk aan te nemen. Ik ben van het principe dat ik luister naar mensen die iets bewezen hebben en die dus recht van spreken hebben. In diploma’s voor trainers kan ik me ook zo opjagen. Geef mij maar een trainer die een jaar of tien, vijftien in de eerste klasse heeft gespeeld. Dat zijn de mannen die er het meeste vanaf weten. Tegenwoordig willen ze mensen wijsmaken dat wie een diploma heeft de mensen mag wijsmaken hoe het moet. Ik weet uit mijn ervaring op de voetbalschool dat die gasten allemaal deden wat ze wilden als er een trainer die nooit had gevoetbald voor de groep stond. Maar kwam Harm van Veldhoven, dan was iedereen stil. Dus die fabeltjes van je moet gediplomeerd zijn… Ervaring is volgens mij nog altijd het belangrijkste. Eersteklassers moeten dat soort mensen meer gaan halen. Anderen denken daar misschien anders over, maar dat is míjn mening.”

Wat vind je de grootste verandering die je ondergaan hebt ?

“Het relativeren. De ervaring en de prestaties brengen je in de loop der jaren mentale rust. Want als je achter alles iets gaat zoeken, krijg je zo’n kop. Daarom : bijkomstigheden buiten het voetbal, daar veeg ik ze aan. Bij mij thuis doet mijn vriendin alles. Staat er straks een gele of een blauwe tv-kast : ik hecht daar weinig belang aan. Ik vind het allemaal goed. Er zijn al depressieve mensen genoeg, dus waarom zou ik mij zorgen maken. Als iedereen voor zijn eigen deur veegt, is de straat proper genoeg.”

Je kent de luxe dat je dat kan.

“Je móét dat kunnen, want keeper zijn bij een topploeg zit voor zeventig procent in het kopke en dertig procent in het een beetje kunnen. Je draagt zoveel verantwoordelijkheid…”

Bart Deelkens debuteerde ook heel spectaculair bij Westerlo, maar liep dan op AA Gent een ernstige blessure op door een nop die hij in zijn hand kreeg. Daarna was het roekeloze er toch wat af bij hem. De kaakbeenbreuk die jij opliep, heeft je niet voorzichtiger gemaakt ?

“Neen, maar je moet wel weten wat je doet, natuurlijk. Het eerste wat ik na die kaakbeenbreuk deed toen ik weer op het veld kwam, was opnieuw dezelfde actie als waarin ik ze had opgelopen. ‘Rustig, rustig’, riep Luc Beyens ( grijnst). Het is hetzelfde zoals met mensen die een auto-ongeluk hadden : je moet direct weer die auto in.”

Je was niet van de training weg te slaan, zeggen mensen van toen.

“Ik zat van mijn vijftiende op een voetbalschool, LCS in Neerpelt. Halfzes opstaan, naar school, waar we ’s morgens en ’s avonds trainden. Daarna nam ik de bus naar de club in Hasselt en trainde ik nog eens twee uur. Om halfelf naar bed. Maar ik had daar veel meer voldoening van dan van in de les te zitten. Dat is ook mijn geluk wat geweest. Het is een leeftijd waarop de meesten afhaken en op stap beginnen te gaan, terwijl ik op dat moment juist een stap extra naar het voetbal toe zette. Mijn vader heeft altijd in het voetbal gezeten, ik kwam terecht bij Harm van Veldhoven, Geert Deferm, Nico Claessen, Donato Lallo, Luc Beyens…

“Men verwijt mij wel eens dat ze op mijn achttiende zagen dat ik geen opleiding in de eerste klasse genoot. Ja, maar ik stond op mijn zestiende wel in de eerste ploeg met mannen van vijfendertig die hun premie van twintigduizend frank hard nodig hadden. Als je daar iets verkeerd deed, kreeg je op je kop. Die druk heeft mij geholpen. Ik kon op mijn zestiende naar de nationale Uefa’s van Sint-Truiden, maar ik prijs me zo gelukkig dat ik daarop niet ben ingegaan. Eerste provinciale met Hasselt heeft me meer ervaring bijgebracht. Toch wel vreemd dat Club Brugge je daarna komt halen, terwijl een topclub tien kilometer verderop je niet ziet.”

Met Luc Beyens hadden ze een goed contact ter plaatse.

“Ik herinner me nog zijn eerste wedstrijd als trainer bij Hasselt : ik ga grandioos in de fout waardoor het 1-1 wordt. De week daarop roept hij me in zijn bureau en zegt : ‘Je plaats is hier niet.’ Dus ik zeg dat ik weet dat ik in de fout was gegaan en dat ik mijn best zou doen om het niet meer te laten gebeuren. Maar hij antwoordde : ‘Ik bedoel dat je op een veel hoger niveau moet gaan spelen.’ In Brugge zag hij mogelijkheden en zo is het via Fernand Goyvaerts, zijn makelaar, in orde gekomen. Dat bedoel ik nu met trainers die ervaring hebben : die zien direct wat je kan, zien ondanks de blunder toch je kwaliteiten. Dat vond ik sterk van hem. Mensen die iets bereikt hebben, daar luister ik naar. Dat is mijn kwaliteit : ik weet naar wie ik moet luisteren en naar wie niet.

“Wat ik zo tot nu toe heb meegemaakt in het voetbal, vind ik terug bij Jan Ceulemans. Die zaagt geen uur, zegt alleen wat moet gezegd worden. Hij zegt vijf dingen die kloppen in plaats van vijftig waarvan je er toch maar één onthoudt dat dan misschien nog niet klopt ook. Ze zeggen altijd dat Jan Ceulemans heel simpel is, maar het is het voetbal dat simpel is. Hou het simpel, daar kom je het verste mee en daar voel ik me het beste in thuis.”

Kan je het ook niet te simpel houden ? Kijk naar de penaltydiscussie op Lokeren.

“De trainer verwacht van spelers dat ze beseffen waarmee ze bezig zijn. Vermant is een van de meest ervaren spelers. Als hij zegt : ‘Ik pak die penalty’, dan moet al de rest aan de kant gaan, vind ik. Dat heeft ook te maken met een soort volwassenheid bij de spelers zelf op dat moment. Het is een kwestie van respect.”

Is dat er onderling genoeg ?

“Jawel, men probeert daar nu iets van te maken, maar zo ervaren we dat in de groep niet. Club is nog altijd hetzelfde blok als vroeger. Het is moeilijk om je hier níét thuis te voelen.”

Je spreekt na al die jaren in Brugge nog altijd met een Limburgs accent.

“Dany Verlinden is hier al zestien jaar en spreekt ook geen West-Vlaams. Ik word ziek als ik een Belgische speler die een maand in Nederland speelt voor de camera bezig hoor ( op z’n Hollands) : ‘ Nou…’Dan zakt mijn broek af. Dat is aanstellerij, vind ik. Je bent wie je bent en je past je aan, maar je gaat je afkomst toch niet verloochenen ?”

Tot slot : je vader was voetballer en assistent-trainer, in hoeverre heb je zijn carrière meegemaakt ?

“Ik heb hem nooit zien spelen, maar ik weet dat hij 200 wedstrijden in de eerste klasse meedeed. Ik mag pas met hem discussiëren, zegt hij, als ik er ook zoveel heb. Dus ik ben aan het sparen. Nog een 190 te gaan en dan ga ik eens aankloppen, hé ( grijnst).”

RAOUL DE GROOTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content