Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Achttien trainers over wie hen inspireert. Thierry Siquet komt als negende aan de beurt.

Jacky Mathijssen & Ariël Jacobs

“Het voetbal evolueert zo snel dat je met oefeningen van twintig jaar geleden nu niet veel meer kan aanvangen. Uit mijn laatste zes jaar als speler, bij La Louvière en Charleroi, draag ik dan ook het meeste mee. Van mijn trainers toen, Ariel Jacobs en Jacky Mathijssen, hield ik oefeningen over. Daarin verander je dan wel een aantal kleine dingen, waardoor het toch weer anders wordt.

“In feite gaan zaken die je oppikt van zulke mannen, niet zozeer over de manier van trainen, wel over het relationele aspect. Hoe gaat de coach om met de mensen rond hem; spelers, staf, directie, supporters? In de drie maanden dat ik hoofdtrainer ben, is op dat vlak al veel veranderd. In het begin reageerde ik bij een incident op training veel bruusker dan nu. Enkele maanden geleden stelde ik me bij een conflictsituatie nog op zoals een speler: direct in discussie gaan. Dat was niet altijd de goede oplossing. Ik leerde intussen om problemen af en toe op een andere manier aan te pakken. Je kan het laten passeren en de betrokken jongens achteraf bij je roepen, je kan de training helemaal stilleggen en uitleg vragen, je kan er na de training níét over praten … Soms raak je iemand meer door te zwijgen in plaats van te spreken. Dat leer je allemaal uit ondervinding. Maar ik denk op zulke momenten ook wel eens terug aan mannen als Mathijssen en Jacobs, twee trainers die ook via een omweg hun boodschap konden overbrengen aan een speler.

“Elke speler is anders: de ene geef je best zijn vet en plein public, de ander pikt zoiets niet. In enkele seconden moet je achterhalen wie betrokken is en inschatten welke reactie het best past bij die persoonlijkheden. Jacky kon dat goed. Hij kwam direct tussen als het over iets collectiefs ging en zette bij meer individuele voorvallen pas achteraf de puntjes op de i.

“Trainer zijn, dat is voor meer dan 50 procent een psychologische taak. Je hebt niet alleen een groep van 20 tot 30 spelers onder je hoede, maar tegelijk sta je aan het hoofd van de technische staf en stuur je de medische staf. Alles samen snel 40 mensen, elk met hun eigen karakter. En toch zitten er geen lessen psychologie in de trainerscursus. Ik volg nu de UEFA A-opleiding, maar heb al opgevangen dat daar ook in de UEFA Pro-opleiding weinig tot geen aandacht voor is. Een groot gemis.

“Specifiek over psychologie lezen, doe ik niet. Ik probeer links en rechts mee te pikken wat er over voetbal in het algemeen verschijnt op de boekenmarkt, maar echt fanatiek ben ik daar niet mee bezig. Nog niet. Ik maakte wel gebruik van het laatste werk van Jan Van Winckel -‘Voetbalconditie’- voor enkele opdrachten in de trainerscursus. Maar ik pas die oefeningen dan niet toe in mijn eigen trainingen; we hebben een goede fysieke begeleider. Wel kan het interessant zijn om te zien wat de mensen met wie je die opleiding volgt, voorbereid hebben. Daar pik je wel eens iets van mee.”

Persoonlijkheid

“Elke trainer die ik in mijn carrière als speler ben tegengekomen, bracht mij wel iets bij. Er was Michel Pavic, de eerste die vertrouwen in mij stelde, met zijn grote aura, impressionant als die van Georg Kessler, die ik ook meemaakte; Henk Houwaart, die altijd heel open en diplomatisch was; Urbain Braems, op het menselijke vlak bijna een vader voor de spelers; Georges Leekens; Herman Helleputte. Maar iedere coach heeft zijn eigen persoonlijkheid en handelt daarnaar. Ik ook.

“Neem nu de relatie met de supporters. Houwaart stond ertussen in de cafetaria, een glas drinken. Dat zag je Kessler niet direct doen ( smaalt). Ik pak het niet aan zoals Houwaart, maar loop uiteraard ook wel eens fans tegen het lijf. Als een van hen met mij wil praten, probeer ik daar aandacht voor te hebben. Ik stel me voor iedereen open, probeer ook voor die mensen ter beschikking te staan, hen daarmee een plezier te doen. Als ze mij aanklampen, geen probleem. Maar ik ben nogal solitair van karakter en dus stap ik zelf niet op de mensen af. Dat is net zo bij sponsors of andere mensen, én op het privévlak. Ik heb maar één à twee vrienden, mijn vrouw en mijn kinderen. En ook thuis kan ik de hele avond alleen in mijn hoekje zitten.

“Tegenover mijn groep probeer ik heel menselijk te zijn. Geen papafiguur, niet zoals Braems elke dag die arm om de schouder en vragen: ‘Hoe gaat het? Goed geslapen?’; maar er wel zijn voor je jongens. Ik had vorige week twee spelers met een serieuze blessure. Dan ben ik verdrietig voor hen, heb ik medelijden. Ik stel me niet afstandelijk op, roep niet: ‘Dat hoort erbij.’ Die trieste blik toen ze hoorden hoe lang ze aan de kant moeten blijven … Ik heb dat als speler zelf meegemaakt. Ook een jongen in de lappenmand moet het gevoel hebben dat er aandacht aan hem besteed wordt. Ik maakte enkele koele coaches mee, maar het merendeel had daar op eenzelfde manier oog voor. Zelfs al voelt een speler dat maar één enkele keer, zoiets doet hem goed.

“Ik geef ook vertrouwen aan mensen. Dat deed ik al toen ik pas vijftien of zestien was, en nu dus nog, in de omgekeerde richting. Ook als het gaat over hoe mijn spelers zich verzorgen, over hun alledaagse leven eigenlijk. Ik weet dat het geen engeltjes zijn, dat ze niet elke dag een gebedje opzeggen of om zes uur in hun nest kruipen, maar ik wil geen politieagent zijn die constant aangeeft wat iedereen moet doen.”

Slalommen

“Ik voel me nog groen als trainer, ja. Dat kan ook niet anders na amper drie maanden. Je merkt dat als je naast een man met meer ervaring zit. Nog niet zo lang geleden had ik een onderhoud van twee à drie uur met Albert Cartier. Die zit al ongeveer tien jaar in het vak, weet exact waarover hij praat en waar hij naartoe gaat. Ik weet ook wel wat ik wil, maar ben misschien nog trop influençable. Hoewel, dat is misschien slecht uitgedrukt. Het gaat over luisterbereidheid, openstaan voor alles wat gezegd wordt. En dan maar ondervinden wat goed is en wat niet.

“Iemand met meer ervaring volgt een rechte lijn, terwijl ik eerder nog wat slalom, mijn weg zoek tussen alles wat er is. Een jonge trainer heeft ook zijn ideeën, maar leeft nog sterker in de overtuiging dat hoe meer meningen je verzamelt, hoe beter het is. Mannen als Leekens of Broos hebben hun opvattingen al meer dan twintig jaar, vragen mogelijk minder raad aan de mensen die hen omringen.

“Bij iemand als ik, pas in het vak, liggen de lijnen waartussen je wandelt bij wijze van spreken 30 centimeter uit elkaar. Over tien jaar is dat misschien maar vijf centimeter meer.” S

door kristof de ryck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier