Zoekend naar zijn plaats is Kevin Vandenbergh op kousenvoeten naar de hogere regionen van de doelschutterslijst en in de nationale selectie geslopen. ‘Het moet vanzelf gaan.’

Nu eens is het Paul Kpaka of Nenad Stojanovic, dan weer Orlando Engelaar die Kevin Vandenbergh in de spits tegen het lijf loopt. Als het in de spits is dat hij speelt. Maar hoe dan ook, Vandenbergh junior boekt vooruitgang : niet alleen werkt hij meer, hij houdt tegenwoordig ook nog de frisheid over om te scoren. Elf keer inmiddels al.

Zoals je tegen Club Brugge alleen voor Tomislav Butina kwam en zonder aarzelen die bal binnentrapte : dat getuigt van vertrouwen.

Kevin Vandenbergh : “Neen, dat heeft niks met vertrouwen te maken. Dat vermogen is iets wat je als spits hebt. Weten dat je voor doel die bal gewoon binnen moet trappen. Zeker in een topper mag je die kansen niet missen. Hoewel het niet zou mogen, is tegen een ploeg als Club Brugge iedereen dan toch éxtra gemotiveerd. Zeker als je ziet welke sfeer de supporters met vlaggen en bordjes voor de wedstrijd creëerden. Als je de steun van die 23.000 voelt, helpt dat wel. Maar het is niet zo dat je voor de goal druk gaat krijgen, dan vergeet je gewoon even waar je bent. Op dat moment is het gewoon kijken en afmaken, dan mag er nog 100.000 man zitten, de wereld staat stil. Maar als je mist, is het daarna iets minder natuurlijk ( lachje).”

Ze zeggen altijd dat jij oog hebt voor het moment. Kan je dat omschrijven ?

“Als spits moet je het gewoon voelen. Velen komen net één pass te laat, maar die ene seconde tussen staan kijken of anticiperen waar de bal zou kunnen vallen, daar zit het verschil tussen scoren of niet. Veel jongens trappen vol tegen de bal als ze hem krijgen, maar als spits is het dikwijls voldoende hem gewoon te plaatsen. Zolang hij in het net ligt, is het resultaat hetzelfde. Dat heb je als spits misschien meer dan een ander, dat je er niet per se een lel op moet geven. En soms moet je eerst duels winnen, maar of je nu op het middenveld of in de verdediging tegen Simons loopt, er moet overal hard gebikkeld worden. Dat is, denk ik, de progressie die ik na de winterstop heb gemaakt : ik merk dat ik meer duels win en daar sterker in ben geworden.”

Je hebt vorig seizoen en in de heenronde wat onder druk gestaan : als je al speelde, scoorde je nauwelijks uit de kansen die je kreeg. Heb je in die periode aan jezelf getwijfeld ?

“Ik denk dat we vorig seizoen ook als ploeg niet goed draaiden en begin dit seizoen liep het redelijk, maar was ik het niet alleen die kansen miste. Omdat ik toen ook niet veel speelde ( lachje), het waren anderen die ze misten en als je dan inkomt en je mist een kans, word je mee in dat schuitje getrokken van : de spitsen scoren niet. Terwijl je zelf nog heel weinig op het veld had gestaan. Maar kom, daar moet je mee leren omgaan. Ik las onlangs nog bij jullie wel dat Gui Polspoel vond dat ik meer moet lopen of werken. Daar was ik toch wat door verrast. Wie mij de laatste weken of maanden heeft zien spelen, heeft daar toch een ander idee over, denk ik.”

Tegen Club Brugge hebben we je eens geturfd : je kwam aan zeventien balcontacten in 62 minuten. Moeten we dat veel vinden ?

“Dat laat ik in het midden.”

Maar geef toe, je hebt in de heenronde een periode heel veel kansen gemist en nadien wedstrijden gehad dat je niet erg aanwezig was.

“Mja, misschien wel, misschien ook niet. Hier thuis tegen Lierse is één wedstrijd waarin ik veel kansen heb gemist. Als spits word je afgerekend op je doelpunten en dat is toen nog maar eens gebleken. Bij sommigen wordt een kans missen sneller uitvergroot dan bij anderen. Ik herinner me nog dat we in de eerste wedstrijden te horen kregen dat we wel kansen misten, maar toch goed speelden en na vijf, zes wedstrijden was het al van : ja, de spitsen missen de kansen weer.”

Guy Thys zei ooit over je vader : ‘Alles wat Erwin doet, is perfect ; het is alleen jammer dat hij zo weínig doet.’ Kan je je daar voor jezelf ook iets bij voorstellen ?

“Ze zeggen vaak : hij heeft gescoord, want hij stónd er. Maar dat is helemaal verkeerd. Je moet eens kijken vanwaar je op dat moment komt. Dat heb ik mijn vader ook dikwijls horen zeggen als er in een tv-verslag weer eens iemand zei : ‘ Vandenbergh stáát er weer.’ Dat is een gave die je als spits moet hebben, weten vanwaar je moet komen en waar je de bal moet binnentrappen. Toen mijn vader onder René Vandereycken in Gent ook wat zoals ik nu speelde, heeft hij ook laten zien dat hij voetballende capaciteiten had. Maar als je als spits belangrijk bent voor een elftal en iedereen weet dat er iemand voorin staat die een doelpunt kan maken, dan sterkt dat je als groep. In het begin was het zo dat we de nul wisten te houden, maar dan wel voelden dat we de kansen nog gingen moeten afmaken ook. Nu weten we dat dat doelpuntje gemakkelijker valt en we met de drie punten kunnen gaan lopen. Die andere instelling maakt ons sterker. We waren in het begin van het seizoen niet zeker dat we zouden winnen als we de nul hielden. Nu beseffen we dat we het ook kunnen rechtzetten als we een goal tegen krijgen. Mentaal zijn we sterker dan vorig seizoen om de knop om te draaien als het eens tegen zit. Zoals tegen Westerlo, met tien man. Na de winterstop hebben we een goeie reeks neergezet en dat geeft vertrouwen. Dat is een mentale kracht en een andere ingesteldheid. Nu denken we al eens : we nemen eens een risico, krijgen we een doelpunt tegen, dan kunnen we het nog rechtzetten.”

Vreemd om dat van een speler van Vandereycken te horen, dat je al eens een risico neemt.

“Dat is op dít moment. Door die goeie rangschikking en die sterke reeks na de winterstop ga je misschien iets té veel risico pakken. Dus daar hamert de trainer nu ook geregeld op : ‘We zitten in een goeie periode, maar neem niet te veel risico, ga geen domme gingen doen, maar blijf van je eigen krachten uitgaan.’ Maar áls het dan eens gebeurt, weten we dat we niet totaal verloren zijn.”

Orlando Engelaar vindt zichzelf in de spits minder balvast omdat hij met de verdedigers in de rug in plaats van voor zich telkens vergeet dat hij de bal anders moet afschermen. Hoe ervaar jij het spel als je meer achter de spits speelt ?

“Het is een andere situatie, maar je raakt er snel aan gewend. Het is een kwestie van te proberen elke bal zo goed mogelijk te controleren en mee te pakken. Het is wel zo dat als je alleen diep staat en de bal aangespeeld krijgt, de verdediger alleen maar oog kan hebben voor jou. Terwijl je meer naar het middenveld met twee, drie man nog altijd de bal kan afleggen en ze niet meteen in je rug kunnen duwen. Je hebt meer aanspeelmogelijkheden. Maar je raakt daaraan gewend.”

De hele spelersgroep heeft voor de wedstrijd tegen Club Brugge trouwens moeten inpraten op Orlando Engelaar omdat hij vreesde het niet te zullen rooien in de spits. Is hij mentaal zo broos ?

“Ik denk het niet. Ik denk dat hij ook wat ontgoocheld was na zijn prestatie op Beerschot en ook omdat het de laatste weken wat minder liep. Maar ik denk dat zoiets de groep sterk maakt als je elkaar gaat steunen. Kom op, tandje bij, en dat je dan ook tijdens de wedstrijd constant met elkaar in verbinding staat. Als ik nu even bekijk hoe ik en Orlando samenspelen : de eerste wedstrijd dat we zo speelden in vergelijking met nu, dat is een enorm groot verschil. Ik denk dat we elkaar nu veel beter vinden dan in het begin. Dat heeft vooral tijd nodig. Dat tweede doelpunt tegen Club Brugge, met dat overstapje van hem, dat hadden we in de eerste wedstrijden nooit kunnen maken. Toen wisten we van elkaar nog niet waar we zouden lopen. Nu wist hij blind dat ik vanuit zijn rug zou opduiken.”

Je timing achter de spitsen is nog niet zoals in de spits, maar je legt in elk geval meer meters af dan vroeger.

“Bedoeling is dat je verdedigend werk doet en het middenveld steunt. Dat moet je diep in de spits ook doen. Alleen moet je daar alleen terugverdedigen op de centrale verdedigers en moet je nu meer in steun gaan van de middenvelders om eventueel de afvallende bal te pakken. Voor elke wedstrijd werken we met de trainer een ander tactisch plan uit en zijn de looplijnen anders. In sommige wedstrijden ga je de hoeken in, in andere niet. Het is maar waar we de ruimtes willen creëren. Tegen Club Brugge was het niet de opdracht in de hoeken te gaan, maar over Orlando te gaan. Als hij werd aangespeeld, dat ik dan de afvallende bal had of in de combinatie mee kon doen. Dat lukte goed.”

Waarom kon je dat onder Sef Vergoossen minder ?

“Leeftijd gewoon. Je wordt sterker en je krijgt meer en meer die meters in je benen. Dat is wat Vandereycken van bij het begin van het jaar ook tegen mij gezegd heeft : doe ook op training die meters voor jezelf, dan kom je er in de wedstrijd alleen maar sterker uit. Ik heb dat toen onder Vergoossen misschien al opgebouwd omdat ik me meer uit moest laten zakken en Cédric ( Roussel, nvdr) de diepste moest blijven, maar ik loop nu toch meer dan toen. Onder Vergoossen miste ik de scherpte in de zestien die ik nu wel heb. Het eerste jaar, met Wesley ( Sonck, nvdr) en Josip ( Skoko, nvdr), zag je dat Josip heel veel loopwerk deed voor ons. Nu wordt er ook verwacht dat je een defensieve taak vervult. Het jaar dat Wesley en Josip weg waren, had ik moeilijkheden om dat te blijven opbrengen. Dat heeft misschien ook met de leeftijd te maken.”

Na het vertrek van Vergoossen was je een van de weinigen die openlijk kritiek hebben geuit : je vond dat je te weinig uitleg gekregen had toen je naast de ploeg viel. Was dat onder Vandereycken anders ?

“Ik vond dat ik daar recht op had omdat ze daarvóór al zoveel wedstrijden een beroep op mij hadden gedaan. Met Vandereycken heb ik een aantal gesprekken gehad en na de winterstop heb ik één keer met hem gesproken, toen hij me niet in de selectie opnam voor een bekerwedstrijd. Toen heeft hij mij heel open en eerlijk gezegd dat ik gewoon mijn rust moest pakken en klaar moest zijn voor zaterdag. Dan weet je als speler waar je aan toe bent.”

Bij de nationale beloften speelde je in een 4-3-3, een systeem dat je op het eerste gezicht minder zou moeten liggen, maar waarin je toch rendeert.

“Ik denk dat ik nog altijd het best rendeer met twee spitsen, maar bij de beloften zijn het allemaal voetballende jongens van maximaal een meter tachtig voorin, zoals De Mul, Blondel, Messoudi, DeCeulaer en ik centraal, in een 4-3-3 met Maarten Martens achter de spits en met heel veel vrijheid. Die rol van de offensieve middenvelder speel ik ondertussen ongeveer bij Genk met Orlando. Ik moet meer afstand afleggen voor ik kan afwerken, maar daar zal ik uiteindelijk de vruchten van plukken. Nu die eens diep dan die eens diep. Zo heb ik met Wesley ook gespeeld en zo zou ik het met Nenad ook kunnen, die een schitterende doorsteekpass heeft. Je voelt op training dat het goed zit, die automatismen komen er steeds beter in. Je hebt bij de beloften wel snelheid op de flank, maar niet de centers. Zij spelen hun man uit en geven de bal over de grond. Dat maakt ons een heel voetballende ploeg. Plus je komt daar – ook al is de sfeer in Genk heel goed – in een ontspannen sfeer en je bent zeker van je plaats.”

En de hele ploeg speelt in dienst van jou.

“Misschien heeft dat er ook wel mee te maken, ja. Ze weten : als er een kans komt, zal ik ze binnentrappen. En er staat een organisatie. Het voetbal is zodanig geëvolueerd dat geen enkele speler op het middenveld de bal gaat halen, drie man dribbelt en dan scoort. Zelfs Ronaldo heeft het op dit moment een tegen een al moeilijk. Alleen een Ronaldinho kan misschien twee, drie man aan de praat houden, maar dat is dan wel de wereldtop.”

Je hebt ondertussen al elf keer ge-scoord : alle eerdere kritiek ten spijt sta je daarmee op slechts twee doelpunten van de topschutter.

“Dat is wat mij enorm sterkt, ook omdat ik weet dat ik niet alle wedstrijden heb gespeeld. Had ik in het begin meer in de ploeg gestaan, dan stond ik nu misschien mee bovenaan. Die gedachte maakt dat ik mij sterker voel en ook nog meer durf te doen. Maar belangrijk blijft dat je de overwinning kan schenken aan je ploeg. Die drie punten geven meer voldoening dan tien doelpunten.”

Een echte spits wil gewoon topschutter worden, Kevin.

“Neen, totaal niet. Jestrovic heeft het ook al gezegd : als je daar te veel mee bezig bent, word je nooit topschutter. Je bent als spits zo afhankelijk van je elftal dat je het nooit wordt als je er te geobsedeerd voor gaat. Het moet vanzelf gaan, soepel lopen. Dat heeft Wesley destijds ook nooit gezegd : kansen afmaken en pas op het einde zien waar je staat, daar komt het op neer. Het klikte heel goed tussen ons en dan ga je achteraf ook zijn kwaliteiten in je spel proberen te integreren. Het seizoen dat ik met hem samenspeelde, is daarom voor mij een gouden jaar geweest.”

Tot slot : Gui Polspoel merkte in Sport / Voetbal Magazine onlangs badinerend op dat je volwassener bent geworden omdat je je haar nu langer en niet meer in van die piekjes draagt.

“Vond ik wel een leuke opmerking. Sem Franssen kwam met dat artikel af, dus ik heb het aan de binnenkant van mijn kastje gehangen ( lacht). Want het is ook zo : ik kan makkelijker relativeren dan vroeger, makkelijker afstand nemen bijvoorbeeld van dagelijkse problemen die in de aanloop naar een wedstrijd kunnen opduiken. Je moet voor jezelf ook leren weten wat je nodig hebt en daaraan willen werken. Dus krachttraining, dat heb ik tijdens de winterstop gedaan. Vier, vijf jaar geleden had ik niet kunnen denken dat ik dat zou doen. Het komt spontaan uit mezelf. Vroeger was het : Kevin je moet gaan lopen. Nu zeg ik : geef mij de hartslagmeter, ik ga lopen. Waar ik het publiek alleen nog meer van moet overtuigen, is dat ik nuttig voor het elftal werk en daar niet alleen sta om doelpunten te maken.”

door Raoul De Groote

‘Waar ik het publiek nog meer van moet overtuigen, is dat ik daar niet alleen sta om te scoren.’

‘Ik heb de uitspraak van Gui Polpoel aan de binnenkant van mijn kastje gehangen.’

‘Met Vandereycken weet je als speler waar je aan toe bent.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content