Christian Vandenabeele
Christian Vandenabeele Freelancejournalist

Een jaar geleden zat hij nog niet bij de A-kern, nu staat hij vast in de basis. Het verhaal van Günther Vanaudenaerde (21), bikkelharde en tweevoetige back van Club Brugge en de nationale beloften.

Günther Vanaudenaerde : “Het is prachtig. Het is magnifiek als je bij de landskampioen in de ploeg staat. Een trainerswissel is een verandering voor iedere speler en voor mij valt het tot nu toe mee. De trainer gelooft in mij, geeft mij veel vertrouwen en zolang ik op niveau blijf presteren, kan hij niet anders dan mij laten staan, denk ik. De bal ligt in mijn kamp. Wie mij voor het seizoen had moeten vertellen dat ik tegen eind oktober al acht competitiematchen en drie Europese wedstrijden gespeeld zou hebben, had ik niet geloofd. Geweldig. Kwestie is nu met de voetjes op de grond te blijven en iedere dag te blijven werken.

“Dat de jonge gasten aan spelen zijn toegekomen, is, denk ik, gekomen doordat er zoveel blessures zijn geweest. Club heeft al járen goede jeugd, maar in het verleden kwamen ze niét aan spelen toe. Nu werden ze voor de leeuwen gegooid en ze deden het goed. Jason Vandelannoite tegen Bayern en op Charleroi, Jeanvion Yulu-Matondo tegen Juventus en Beveren, Kevin Roelandts als linksback in Charleroi. Chapeau. Ik denk dat het goed is voor de club te weten dat ze op de jeugd kan terugvallen. Misschien is het voor de ouderen lastiger nu wij eraankomen, maar dat houdt iedereen scherp. De jonge gasten krijgen ook het gevoel dat als de mogelijkheid zich voordoet, ze kansen krijgen. We zullen zien hoe lang het duurt.”

Gezonde ambitie

“Momenteel krijg ik het vertrouwen van de trainer, hij kijkt ook niet naar namen. Hij zegt : ‘Ik kijk naar wie in vorm is en die drop ik erin.’ Prachtig. Het is aan mij om te blijven bewijzen dat ik een basisplaats waard ben. Olivier De Cock en ik doen daarom niet anders tegen elkaar, maar ik besef dat dat in de toekomst kan veranderen. We zullen zien hoe het evolueert. Ik ben mij ervan bewust dat je als rechtstreekse concurrenten niet altijd beste maatjes kunt zijn. Hij zal ook wel eens boos zijn : ‘Verdomme, hij speelt nu…’, zoals dat ook omgekeerd het geval zou zijn. Maar het is belangrijk te weten dat niet de speler, maar de trainer de ploeg zet. Met dertig man in de kern, bijna drie elftallen, weet je dat je ernaast kunt vallen. En Olivier en ik zijn dan wel concurrenten van elkaar, maar op andere posities is de concurrentie nog zwaarder : op het middenveld lopen er negen rond die kunnen meedoen en vooraan zeven of acht voor drie posities.

“De trainer gaf al een signaal dat iedereen correct moet blijven, las ik, dat hij de baas is en niet met zich zal laten sollen. Iedereen gedraagt zich professioneel. Als je van jezelf vindt dat je goed bezig bent en je kans niet krijgt, kan je hem nog altijd om uitleg vragen. Ik ben niet iemand die iets over iemand anders zal zeggen. Ik kijk alleen maar naar mezelf. Dat is het beste. Het gemakkelijkste is om het altijd op een ander te steken, maar je moet ook eens verantwoordelijkheid kunnen nemen en zeggen : ‘Ik ben het die slecht bezig is.’ Maar die maturiteit is wel in de groep aanwezig, vind ik. Er is zeker niet de rivaliteit van : hij is mijn concurrent, ik zal hem in de zak proberen te zetten. Als ik Olivier iets vraag, zal hij mij altijd helpen met zijn ervaring. De dag dat ik niet meer van hem kan leren, is nog veraf. Ik zou graag tekenen voor zo’n carrière als die van hem.

“Eens je in de ploeg staat, wil je dat niet meer afgeven. Dat is gezonde ambitie. Maar als je te veel druk op jezelf legt, gaat het fout. Zo gebeurde het in de Supercup. Het was mijn debuut en ik kwam aan de aftrap met het idee : nu krijg ik die kans, nu moét ik. Ik was veel te zenuwachtig aan de bal, ik was precies onzeker. Achteraf was ik zwaar ontgoocheld in mezelf. Maar dat verwerk je dan door er de volgende dag op training hard voor te gaan, in de wetenschap dat er nog kansen zullen komen. Ik ben niet iemand die zijn hoofd zal laten hangen, ik ben er een met karakter, dan zeg ik : ‘Verdomme, niet met mij, hé !’ Ik zal wel maken dat ze niet naast mij kunnen kijken. Zo ben ik.

“Nu kom ik aan de aftrap met de gedachte : ik zal mijn match spelen en dan zien we wel. Het zijn allemaal dingen waar je als jonge speler mee moet leren omgaan. Ondertussen draai ik steeds gemakkelijker mee. Ik voel dat ik het ritme en de intensiteit gewend word, ik kan al eens meer meegaan naar voren. In je eerste match begin je na twintig minuten naar adem te snakken, voelen je benen zwaar aan en de dag erna ben je gekraakt. Heel raar, want tenslotte train je toch elke dag op hoog niveau. Jason had tegen Bayern na een halfuur dezelfde ervaring. Iedereen zegt hetzelfde. Maar je lichaam past zich snel aan. Nu speel je soms drie wedstrijden in één week en je voelt je gewoon goed.”

Uitgaan

“Vorig jaar in november ben ik bij de A-kern gekomen. Ik zat drie keer op de bank en viel één keer in, voor de beker tegen Olympic Charleroi. Als jeugdspeler houd je er rekening mee dat je het eerste jaar misschien niet aan bod zult komen, dat het meer bewijzen zal zijn en dat je tegenslagen zult kennen. Het was een goede inloopperiode voor dit seizoen. Nu was mijn doel : op de bank zitten, bij de achttien horen en hopen op een invalbeurt om te tonen dat ik er klaar voor ben. Want één van de dertig zijn in de A-kern van Club Brugge, wat is dat eigenlijk ? Hans Cornelis was weg en dat opende ook een beetje de deur. Dat Club niemand in zijn plaats kocht, toont dat ze geloofden in de jeugdspelers die overkwamen. Ik was er klaar voor op 28 juni, speelde een goede voorbereiding en ondertussen moest ik mijn doelstelling al bijstellen. Die is nu : de vaste rechtsachter worden, zo lang mogelijk. Daar zal ik voor blijven werken. We zullen zien hoelang ik het kan volhouden. Mijn contract loopt eind volgend seizoen af en het is zeker mijn ambitie een nieuw af te dwingen. Ik zit hier zeer goed. Ik woon in Brugge en al mijn vrienden zijn van hier. Hoe beter je je ergens voelt, hoe beter je presteert.

“Ik ben ook heel anders gaan leven. Je gaat niet meer uit, want met die snelle opeenvolging van matchen heeft je lichaam rust nodig. Je moet je verzorgen en bij alles stilstaan, zoniet ben je fout bezig. Ik relativeer alles ook veel beter, ik ben rustiger geworden. Vroeger wou ik wel eens in de aanval gaan als ze iets over mij zegden, maar nu maak ik mij daar veel minder druk om. We zullen zien hoe ik zal reageren in een mindere periode.

“Het is in mijn voordeel dat ze weten dat ik zowel op rechts als op links inzetbaar ben. Mijn linker is niet perfect, maar ik durf hem te gebruiken. Ik ben eigenlijk maar veel op mijn linker beginnen trainen toen ik op de topsportschool in Meulebeke kwam. Ik was toen een jaar of zestien en zat er op internaat met Dieter Van Tornhout, Glenn Verbauwhede en Vincent Provoost. Iedere dag werden we toen met een busje naar de training in Brugge gevoerd en terug.

“Van zodra ik tegen een bal stampte, wou ik voetballer worden. Ik was vijf jaar toen ik begon bij de duiveltjes van Lissewege. Daarna speelde ik twee jaar voor Sport Blankenberge, vijf jaar voor Cercle Brugge en dit is mijn zevende bij Club.

“Vroeger ging ik graag eens weg, zij het nooit voor de wedstrijd. Er is een moment geweest dat ik daardoor minder begon te spelen. De trainer wist het en riep mij wel eens bij zich om te zeggen dat ik moest beginnen opletten, dat het voetballen of uitgaan was. De keuze was dan snel gemaakt. Sommige jongens waar ik bij Cercle en Club mee samenspeelde en nog altijd close mee ben, zijn in hun apenjaren blijven steken. Voorbeelden genoeg. Het verschil is dat ik altijd ben uitgegaan met jongens die voetbalden en er wilden komen. Dan weet je hoe ver je kunt gaan. Als je begint weg te gaan met gasten die niet voetballen, verleg je almaar je grenzen en dan ontspoor je. Je hoort dat van velen : ‘Mijn maten, dat was drinken, roken, een keer een pilletje nemen, eens dat en dat…’ Dat is hun ondergang geweest.

“Mijn pa kwam altijd wel naar de matchen, maar drong zich nooit op. Mijn ma komt zo ongeveer nooit naar het voetbal, maar als ik te veel uitging, was het : ‘Ventje, ’t mag gedaan zijn, hé. Wil je voetballer worden of hele dagen gaan werken ? !’ Zij is iemand die mij gemakkelijk met de voetjes op de grond kan houden.”

Een goed boek

“Mijn ouders zijn twee werkmensen, zelfstandigen die er heel veel voor moeten doen. Zeven dagen op zeven, want niet werken is geen brood op de plank. Ik weet ook wat werken is. Van toen ik veertien jaar was, had ik ’s zomers altijd twee maandenlang een vakantiejob. Ik was die enige bij Club Brugge die dat deed. Ik werkte in de horeca, maar evengoed in een afvalverwerkend bedrijf. Schoonmaken, schilderen. In het begin zeg je : ‘Mijn maten moeten niet werken, waarom ik wel ? !’ Maar nu ben ik er mijn ouders zeer dankbaar voor. Het geeft je een goed gevoel te weten dat je handen aan je lijf hebt.

Ik realiseer mij ook wat een prachtige job ik nu heb. ’s Morgens gaan trainen en de hele namiddag voor jezelf. Dan kom ik thuis, eet ik, kruip ik in mijn zetel met een boek en val ik als een blok in slaap. Twee, drie uur. Moe gewoon. Mijn ma begrijpt dat niet, ze zegt : ‘Moe ? Hoeveel uur moet je voetballen ? !’ Vroeger las ik nooit een boek, maar het laatste jaar ben ik serieus aan het lezen geslagen. Mijn beste vriend die mij al kent van op de lagere school zegt : ‘Boeken lezen ? Jij ? ! Hoe kan dat nu ?’ Het geeft mij precies rust, zeker de dag van de wedstrijd. Als ik wegzink in een roman, denk ik niet aan de match.

“Eens ik op het veld sta, maakt het mij niet uit tegen wie ik speel. Je mag elkaar dan achteraf een handje schudden en in de Champions League misschien wel eens een shirtje vragen, maar tijdens de match zal ik hem schoppen als het moet. Als je te veel respect toont voor je tegenstander, kom je angstig over ; als je uitgaat van je eigen sterkte, uitstraalt en laat voelen dat je er ook bent, heb je al een voordeel. In de muur bij die vrije trap tegen Juventus gaf Vieira mij op het moment dat de scheidsrechter naar de bal keek met zijn elleboog een serieuze tik op de borst. De volgende keer zal het niet meer gebeuren. Dan zal ik de eerste zijn.” l

Christian vandenabeele

‘Rechtstreekse concurrenten kunnen niet altijd beste maatjes zijn.’

‘Als ik wegzink in een roman, denk ik niet aan de match.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content