Te midden van alle jubelgeluiden rond zijn persoon probeert veldritbelofte Niels Albert het hoofd koel te houden. ‘Ik ben op mijn gemak omdat ik uitga van mijn eigen mogelijkheden.’

Wel vier keer excuseert Niels Albert zich dat hij een halfuur te laat op de afspraak is. Hij stond in de file en eigenlijk was hij het hele interview ook een heel klein beetje vergeten. Gelukkig deed zijn ma de deur open en kon zij haar zoon aanmanen om zich zo snel mogelijk richting ouderlijk huis in Tremelo te begeven. “Tja, ik ben nogal van het relaxte type”, zegt Albert nadat hij zich in de zetel heeft laten vallen. “Laat de boel maar draaien en we zien wel wat er komt. Mijn kamer is bijvoorbeeld een mesthoop : daar een broek, daar een paar kousen en nog een handdoek van in de douche. Mijn ma is daar wel eens boos om, maar mijn instelling is : laat dat toch staan, ik pak dat wel eens mee als ik nog eens langs de badkamer passeer. Misschien is die nonchalante houding wel een pluspunt. Ik kan na de training thuiskomen, de knop volledig omdraaien en niet meer aan de fiets denken. Morgen is er weer een training, we zien dan wel.”

Voor ons zit het grootste crosstalent sinds Bart Wellens en Sven Nys. Op amper twintigjarige leeftijd heeft Niels Albert al een erelijst om ú tegen te zeggen. Drie keer Belgisch kampioen, tweevoudig Europees kampioen, wereldkampioen bij de junioren. Eindwinnaar van de Trofee Gazet van Antwerpen en de Superprestige voor beloften. Tweevoudig winnaar van de Kristallen Fiets voor Beste Jongere. Hoewel hij nog steeds belofte is, reed Niels Albert vorige maand in Neerpelt niemand minder dan Sven Nys naar huis.

Je hoeft geen kenner te zijn om te weten : Niels Albert hééft het. Talent zat, een ijzersterk hoofd en een tegendraads kantje dat het geheel nog ietsje interessanter maakt. Vorig jaar vroeg hij als enige belofte een onkostenvergoeding voor de World Cupcrossen in het buitenland. De UCI weigerde. En dus zag u Niels Albert het afgelopen weekend niet aan het werk in Treviso, maar in Vossem, ook al betekent dat een mindere gunstige startpositie op het WK in Hooglede-Gits.

Niels Albert : “Kijk, ik sta achter het systeem van Peter Van Den Abeele om beloften te dwingen de wereldbeker te rijden, maar ik vind het niet logisch dat profs wél een onkostenvergoeding krijgen en beloften niet. Ik heb een entourage van acht man, die mensen moeten ook eten, slapen en naar ginder rijden. Als niemand die kosten vergoedt, blijf ik thuis en zie ik wel waar ik sta op het WK. Ik zal dat blijven doen zolang er geen regeling is. Ik begrijp dat ze niet alle beloften kunnen vergoeden, maar voor de top vijf of top tien moet dat toch kunnen ? Wie een mooie beloftewedstrijd wil met mij én Stybar aan de start, moet onze onkosten betalen. De organisatoren van wedstrijden in de Gazet van Antwerpentrofee of de Superprestige moeten toch ook betalen om ons aan het vertrek te krijgen ?”

Voor de duidelijkheid : in een wereldbekercross krijg je niet veel startgeld.

“Niks ! Als ik in Treviso ga crossen en ik win, dan krijg ik welgeteld 89 euro waar ik misschien nog een jaar op moet wachten omdat het van Italië moet komen. Voor die 89 euro moeten mijn mecaniciens helemaal naar Italië rijden, dat is gewoon waanzin. Zeker als je bedenkt dat ik een dag later in Vossem kan rijden, waar ik het tiendubbele aan startgeld krijg. Dan is mijn rekening snel gemaakt. Ik wil niks saboteren, maar hoe zou je zelf zijn ? In Vossem sta ik op een halfuur, maar Treviso is 1200 kilometer rijden. Met een mobilhome en een auto, dat is twintig liter per honderd kilometer : tel maar uit, je betaalt al 250 euro aan benzine alleen. Daarbij komt dat mijn mecaniciens voor die buitenlandse wedstrijden twee dagen vakantie moeten nemen. Het gaat hier om werkende mensen die dat allemaal vrijwillig doen, hé, die hebben ook een gezin en kinderen. Zoiets is allemaal niet evident, daar mag de UCI wel eens aan denken.”

Killersmentaliteit

Heeft je actie al enig resultaat ?

“Neen, zij willen niet wijken, maar ik ook niet. Stybar rijdt die buitenlandse wedstrijden wel, ja. Moet hij weten, als hij gratis naar daar wil rijden. Mij zien ze daar niet.”

Weet je al wat de consequenties zijn voor je startpositie op het WK ?

“Ik zal de World Cupcrossen van Hofstade en Hoogerheide in ieder geval rijden om punten te sprokkelen. Tussendoor is er ook een wedstrijd in Nommay en daar ga ik rekenen : stel dat ik dan al weet dat ik bij de eerste acht sta op het WK indien ik in Hoogerheide bij de eerste drie rijd, dan neem ik het risico en vertrek ik niet naar Nommay.”

Hoe wordt jouw actie in het veldritwereldje onthaald ?

“Sven Nys zei me pas nog dat hij precies hetzelfde zou doen, maar de mensen die het World Cupproject op poten hebben gezet, zijn er natuurlijk niet over te spreken. Daar lig ik niet wakker van, bij mij gaat het om het principe. Ik zeg dat ook voor de jongens die achter mij komen, hé. Ik doe dat niet enkel voor mezelf.”

Je weet wel wat je wil, hé ?

Rudy De Bie noemt dat mijn ‘killersmentaliteit’. Als ik iets denk, zeg ik het. En als iets mij niet aanstaat, dan zeg ik het ook. Klinkt het niet, dan botst het.”

Rudy De Bie zegt ook over jou : ‘Het uitzonderlijke aan Niels Albert is dat hij op heel jonge leeftijd heel matuur is.’ Waar komt dat vandaan ?

“Als ik iets doe, wil ik het heel goed doen. Toen ik op mijn zestiende junior werd, wou ik laten zien dat ik voor mijn sport leefde. Ik wist wat je ermee kan bereiken als je maar goed genoeg bent. Ik heb al lang dezelfde trainer en hij heeft me altijd perfect begeleid : niet te veel wedstrijden op jonge leeftijd, rustig opbouwen. Mijn trainer is gepensioneerd, maar hij heeft altijd in de nevenbonden gefietst en traint vaak zelf met mij mee. Hij kent me door en door. Er zijn weinig jongens die zo’n luxe hebben. Toen ik nog naar school ging en bij de juniors reed, kwam hij mij ’s morgens met de auto ophalen om me naar school te brengen, zodat ik een halfuur langer kon slapen. En ’s avonds voerde hij me naar huis zodat ik een halfuur vroeger op training kon vertrekken. Mensen zoals hij zijn de reden dat je als renner goed presteert.”

Tubes en tandwielen

Ben jij een perfectionist in je trainingen ?

“Ik denk het wel. De fiets zo snel mogelijk op- en afspringen, daar kan ik uren op oefenen. Of het zoeken naar de juiste versnelling na een loopstrook. Als je in de cross meteen na een loopstrook een stuk bergaf hebt, dan mag je je tandwielen achteraan groter laten staan, want je moet toch naar beneden. Maar als je een helling op rijdt en je moet in de helft even afstappen voor de balken, zoals in Tabor, dan moet je voor die balken al terugschakelen, zodat je een klein meske hebt om je weer op gang te trekken. Je hebt tien tandwielen achteraan, tijdens de wedstrijd ben je constant aan het tellen : ik heb nog twee tanden over, eentje bijtikken, nóg eentje, drie, vier. Crossen is nadenken, hoor.”

Vermoedelijk ben je dan ook een materiaalfreak.

“Je mag het vragen aan mijn ma : vier, vijf dagen per week zit ik hier ’s avonds bezig met tubes en tandwielen. Ik heb zeker 25 paar wielen hangen en daar zitten allemaal verschillende banden op : dikker, smaller, glad, meer profiel, meer toppekes, noem maar op. De bandendruk is ook heel belangrijk. Als je met harde banden in de wei rijdt, danst je fiets van links naar rechts. Met een platte, brede band zak je als het ware, het is een soort van vering. Hoe smaller en hoe harder je band, hoe harder je fiets ook wordt. Dat soort bandjes gebruik je voor snellere terreinen, zoals een voetbalveld. In zand moet je met een gladde, platte band rijden. Want als je te veel toppekes op je band hebt, dan graaft die zichzelf in tot hij een hard stuk vindt. Dat heb je niet nodig in het zand. Je moet er niet door, maar over rijden, de kunst is om het zand zoveel mogelijk te laten liggen.

“Ik rij heel graag door het zand. Je hebt er maar twee dingen nodig : goeie tuben en veel kracht. Je moet met een groot verzet het zand inkomen – anders dans je van links naar rechts – en er dan zo egaal mogelijk doorrijden. Bij een lange zandstrook heb je daar veel kracht nodig. Sven is dan in het voordeel omdat hij ouder is dan ik en veel krachtiger is. Bij mij moet dat met de jaren nog komen. Je mag niet verwachten dat iemand van twintig jaar hetzelfde kan als iemand van dertig die op zijn top zit. Sven zal ieder jaar nog wel een paar procentjes verbeteren, maar bij mij moet het echt nog met grote sprongen vooruitgaan.”

Toen Zdenek Stybar je een aantal keer voor was in het begin van het seizoen heette het dat hij een grotere stap voorwaarts had gezet dan jij.

“Conditioneel sta ik nog steeds een beetje achter door mijn val van twee maanden geleden. Tijdens een dernycriterium op de piste van Elewijt ben ik gevallen toen ik Niko Eeckhout probeerde voorbij te gaan. We reden zestig per uur op dat moment, Niko ging tegen de vlakte en ik tuimelde over zijn achterwiel. Mijn linkervoet bleef haken in zijn wiel en werd 180 graden gedraaid. Gevolg : alles verrokken wat er te verrekken viel. Ik moest een dag in het gips en veertien dagen revalideren. Tegen de tijd dat ik weer normaal kon trainen, waren we drie weken verder.

“Los daarvan : de mensen moeten eens beseffen dat het niveau van Stybar en mezelf op dit ogenblik zo hoog ligt dat we bij de profs ook goede uitslagen rijden. Als we samen bij de beloften rijden, hoeven we enkel elkaar maar in het oog te houden. Als hij demarreert, zit ik in zijn wiel en omgekeerd. Op die snelle omlopen van nu is het bijna onmogelijk om mekaar uit het wiel te rijden. Soms is dat wel eens frustrerend, maar het motiveert ook om nog harder te trainen. Ik vind het in ieder geval goed voor de sport. Als er strijd is, zijn er meer mensen geïnteresseerd en daar wordt iedereen beter van.”

Een eerste prikje

Ervaar je veel pieken en dalen in je vormpeil of ben je veeleer een constante renner ?

“Het tweede. Ik zal niet gemakkelijk in een diep gat vallen. Ik kan een maand gewoon goed zijn, dan eens een superdag hebben en dan weer een maand gewoon goed zijn. Daarmee bedoel ik : ik voel me vaak sterk genoeg om op het einde het verschil te maken, maar ik kan niet altijd vanaf de eerste ronde wegrijden. Het zijn die superdagen die je nodig hebt op kampioenschappen, maar helaas komen die niet op bestelling. Soms stap ik ’s morgens op mijn fiets om te trainen en voel ik : vandaag vlieg ik. Er zijn ook dagen dat ik in de tweede bocht al voel : pfff. Op de cross weet ik meestal ook snel of ik meedoe voor de overwinning of niet.”

Probeer je het te verbergen als je je slecht voelt ?

“Túúrlijk, je blijft altijd zeggen : ‘Ik ben goed. De vorm is er.’ Je mag nooit vertellen dat je slecht ben, dat is een basisregel. Ik zeg ook nooit tegen mezelf dat ik slecht ben. Als ik me niet goed voel, probeer ik dat op te lossen. Ik rij nog eens extra op de rollen of ik blijf de dag van het WK keilang in mijn bed liggen. Zodat je tegen jezelf kan zeggen : ‘Ik heb er nu toch alles voor gedaan, ik kán toch niet slecht zijn ? Dat kán niet, dat kán niet : ik heb op mijn rollen gereden, ik heb gerust, ik ben naar de masseur geweest. Ik móét gewoon goed zijn.’ ( lacht.)”

Ook tijdens een wedstrijd panikeer je zelden.

“Ik ben op mijn gemak omdat ik uitga van mijn eigen mogelijkheden. Meestal geef ik in het begin van de cross een eerste prikje en neem ik dertig meter. Dan laat ik me weer inlopen. Halverwege doe ik dat nog eens en dan krijg ik vijftig meter. Je laat ze dan nog eens terugkomen, zodat het lijkt alsof het niet gaat. Maar ik weet van mezelf dat ik in de laatste ronde nóg eens twee, drie keer kan versnellen. Dat is mijn sterkte : ik rij in het begin een hele snelle ronde, maar ik kan dat op het einde ook nog eens. Dat heb je nodig in de grote crossen.”

Vorig jaar liet je naar aanleiding van het WK in Zeddam optekenen : ‘Hoe meer ik Lars Boom hier kan vernederen, hoe mooier.’

“Reken maar dat Lars mij op een WK in eigen land ook in de vernieling wil rijden. In Hooglede-Gits is trouwens alles mogelijk, alles hangt af van de weersomstandigheden. Vorig jaar in Zeddam vlógen we, zo snel lag het parcours. Probeer er dan maar eens iemand af te rijden als je met drie evenwaardige renners op kop zit.”

Na twee valpartijen finishte je uiteindelijk als derde in Zeddam. Hoe zwaar woog de teleurstelling ?

“In het begin heel zwaar, maar al snel besefte ik : je hebt voor de rest alles gewonnen, je bent Belgisch en Europees kampioen, je bent winnaar van de Gazet van Antwerpentrofee en de Superpres-tige, je reed mooie uitslagen bij de profs, er komen nog kansen. Sven is al zeven jaar de meest regelmatige veldrijder, maar hij is ook nog maar één keer wereldkampioen.”

Voor Sven Nys was de druk zo groot dat het WK bijna een obsessie werd. Vrees je daar niet voor ?

“Goh, ik voel het wel, hoor, zeker nu het WK in eigen land is. Bij de profs verwachten ze Sven, Bart en de anderen, maar bij de beloften kennen ze slechts één naam. Ik probeer die druk af te houden. Ik wil dit jaar gewoon een heel goed seizoen rijden. Als ik geen wereldkampioen word, zal ik daar serieus van afzien, maar het zal de rest van mijn carrière niet beïnvloeden. Er komen nog kansen.”

Waar droom jij nog van als crosser ?

“( zonder aarzelen) Ik wil binnen twee jaar prof worden en dan wil ik alles één keer winnen. Ik wil één keer wereldkampioen en één keer kampioen van België worden en ik wil elk eindklassement één keer winnen. Dan is mijn carrière geslaagd.”

LOES GEUENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content