Bijna twintig jaar leidde Jean-Marie Dedecker (62) de Belgische judoploeg naar olympische successen en WK-medailles, Frederik Vanderbiest (36) debuteerde pas in februari 2011 als trainer van KV Oostende, toen een anonieme tweedenationaler. Een dubbelgesprek.

De begroeting, in het statige Thermae Palace langs de Oostendse zeedijk, is hartelijk, ook al kennen Jean-Marie Dedecker en Frederik Vanderbiest elkaar amper. Vanderbiests echtgenote, Isabelle Montmorency, was een tijdlang judokampioene bij de jeugd en pakte tussen 1998 en 2000 drie keer brons op de Belgische kampioenschappen, maar een plaats in de keurtroepen van Dedecker was net te hoog gegrepen.

Dedecker verkiest een avondje Club Brugge boven voetbal in het Albertparkstadion, waar KV Oostende vorig seizoen geregeld wervelde. Voetbal en Oostende, jarenlang een mislukt huwelijk, vorig seizoen een sexy romance. Vanderbiest: “Ik heb hier zelf nog gevoetbald voor 400 betalende toeschouwers, dat was om te blèten.” Dedecker: “Waarom is er veel volk op KV Oostende? Omdat ze winnen, hé. De massa loopt achter winnaars.”

En toch: het respect van Dedecker voor de trainer van KV Oostende is groot. Vorig seizoen, in een interview met Sport/Voetbalmagazine, noemde hij Vanderbiest “een man naar mijn hart”. Waarom eigenlijk? Dedecker: “Omdat hij vanuit de buik coacht, op gevoel en emotie. Ik herken mezelf in zijn manier van coachen, ook omdat we min of meer dezelfde sportieve achtergrond hebben: als voetballer of judoka nooit de absolute top bereikt. Zulke trainers zijn nóg gemotiveerder dan hun atleten, waardoor ze ervoor kunnen zorgen dat die gasten zich overtreffen. Het valt op dat heel wat grote namen – Arsène Wenger, José Mourinho… – geen groot spelersverleden hebben en nooit op het niveau van hun spelers voetbalden. Zulke mannen hebben die gebetenheid, die voor een stuk uit frustratie voortkomt. Grote voetballers hebben dat veel minder.”

Omdat het voor hen te gemakkelijk ging?

Dedecker: “Ja.”

Vanderbiest: “Ik heb er als voetballer heel veel voor moeten doen om een aanvaardbaar niveau – eerste klasse – te halen. Extra trainen of op mijn voeding letten, terwijl ik in mijn ploeg jongens heb die erboven uitsteken en daar totaal niet mee bezig zijn, omdat ze op talent iets kunnen forceren. Ik heb ook de verhalen van mijn vrouw gehoord, hoeveel zij moest trainen en met haar sport bezig was. Een judoka drinkt na zijn kamp geen pinten en gaat tijdens de week niet naar het frietkot, een voetballer staat daar amper bij stil.”

Dedecker: “Ik heb het altijd gezegd: ‘Ik kom uit de sport, terwijl voetbal maar een spelletje is.’… En dat is niet eens denigrerend bedoeld.”

Vanderbiest: “Ik vind dit veel leuker dan zelf voetballen, ook al verklaren de meeste ex-spelers mij meestal voor gek. In februari 2011 nam ik van Thierry Pister over, na amper tien wedstrijden wist ik het zeker: ‘Ik doe dit veel liever.’ Ik heb er een enorme voldoening van om mijn ploeg te laten voetballen zoals ik dat wil, veel meer dan vroeger zelf een goede match te spelen.”

Dedecker: “Zelf judoën vond ik plezanter, er is niets mooier dan sporten op hoog niveau. Coachen is een surrogaat, een logisch gevolg als je over bepaalde leidinggevende gaven beschikt.”

Vanderbiest: “Misschien ben ik liever trainer omdat ik nooit aan de top gespeeld heb. Twee interlands met de U15, met wie ik zelfs van Luxemburg verloren heb… (lacht) Erna ben ik nooit meer opgeroepen.”

Dedecker: “Daarom ben je zo gedreven, Fred, beschouw het als een voordeel. Je moet eens nagaan hoeveel grote kampioenen als trainer mislukten. Zij willen dat spelers hen kopiëren omdat zij succesvol waren. Er zijn enorm veel toptrainers die als voetballer middelmaat waren, arbeiders die weten wat ‘gewone’ voetballers voelen en die de honger hebben om zichzelf te bewijzen. Ik kan vrij goed inschatten wanneer iemand faket of niet, Fred is authentiek. Dat zie je ook aan de manier waarop hij tegen scheidsrechters reageert.”

Moet een coach de factor emotie niet proberen uit te sluiten?

Dedecker:”Zeker niet! Laat hem maar eens tegen een bak schoppen, emotie maakt de sport mooi. Je mag je uiten, ook tegen de arbiters. Ik heb een scheidsrechter eens achterna gezeten, zelfs geld op de mat gegooid… En toen Ingrid Berghmans ooit een finale verloor, dan stond ik te wenen. Dat was niet faken. Ik houd niet van afgestofte trainers, alleen moet Fred tijdens wedstrijden geen kostuum dragen. In training, battledress, zoals generaal Patton voor zijn troepen stond. Ik vond het belachelijk dat ze voor Fred een kostuum zouden kopen. Ik had het niet gedaan.”

Vanderbiest: “Oké, ja. Het was een wens van bepaalde mensen in het bestuur… Soms trek ik mijn jas uit en stroop ik de mouwen van mijn hemd op.” (lacht)

Kleine kamers in Brazilië

Mag een trainer op bepaalde momenten een rol spelen?

Dedecker: “Ja, maar als de spelers of atleten dat ballonnetje doorprikken, dan worden ze de baas en spelen ze met je voeten. Je moet zo veel mogelijk jezelf blijven en een groep rond je proberen te smeden, al was dat in mijn sport anders omdat we zó veel samen op stap waren. Vier weken op stage naar Rusland, of drie weken naar Katsura (in de buurt van Kyoto, nvdr), waar we in erbarmelijke omstandigheden logeerden. Veertien atleten die op een paar vierkante meter samenleefden, in een kamer waar het altijd naar zweet stonk omdat de kimono’s er hingen te drogen, een matje dat als bed diende… Frank Terryn sliep zelfs in de kast.” (lacht) Ik zie het VincentKompany nog niet meteen doen.”

Vanderbiest: “In Brazilië waren ze na een paar dagen al aan het klagen omdat ze de kamers niet groot genoeg vonden. (lacht) Je kan wel eens een rolletje spelen – door bepaalde uitspraken van andere trainers uit te vergroten -, maar uiteindelijk krijg je spelers of atleten alleen maar mee als ze in je geloven.”

Dedecker: “Chapeau wat Fred met KV Oostende gerealiseerd heeft. Overnemen bij een middelmatige tweedeklasser, het jaar erna de eindronde en in zijn derde seizoen kampioen. We leven hier in een halve kabeljauwkelder, in Oostende geloofde geen kat in de club. Er zijn centen bijgekomen, maar je moet het nog altijd doen.”

Vanderbiest: “Er zijn goede spelers gekomen, maar je moet ze wel laten samenwerken. Niet vanzelfsprekend met jongens als Franck Berrier en Fernando Canesin, die allebei op het hoogste schavotje willen staan.”

Dedecker: “Het grote probleem is dat die gasten gekocht en verkocht worden en sommige trainers door hun bazen verplicht worden om spelers op te stellen. Als trainer moet je al een enorme persoonlijkheid hebben om daartegenin te gaan. Fred heeft wel een grote fout gemaakt door ‘die Leuvenaar’ (Bjorn Ruytinx, nvdr) naar Oostende te halen. Een goeie kameraad van hem, heb ik gelezen, maar voor mij blijft Ruytinx een doodschopper. En een schorsing van vier speeldagen voor die tackle op Carcela was belachelijk weinig.”

Vanderbiest: “De grijns op zijn gezicht was erover, dat klopt. Dat was Bjorn niet.”

Subcultuur van macho’s

Kan een groep zichzelf reguleren?

Vanderbiest: “Ik vind van niet, een trainer moet erbovenop zitten. Een voorbeeldje. De eerste drie seizoenen organiseerde ik zelf het jaarlijkse afscheidsfeestje: die dag, dat uur. Vorig seizoen heb ik de keuze aan de spelers gelaten, maar na vier weken waren ze er nog niet uit. Acht spelers wilden dit doen, zeven iets anders en vier anderen nog iets anders. Het resultaat was dat er bijna niets georganiseerd is. Als dat al niet lukt, wat zal er dan op het veld gebeuren?”

Dedecker: “Je kan ze wel de indruk geven dat zij de beslissingen genomen hebben, terwijl je toch je gedacht doet. Elke groep heeft een subcultuur, waar de mentaliteit voor een groot deel door de coach bepaald wordt. Er zijn bij ons ook mensen ‘verbrand’ – twee homoseksuelen, bijvoorbeeld -, alleen al omdat ze in die subcultuur van macho’s niet pasten. En als dat marcheert, dan boek je met minder kwaliteit ook resultaten, omdat de zwakkeren door de beste atleten meegesleurd werden. Binnen onze cocon was de band enorm hecht, tot ik eens de vrouwen en vriendinnen naar een kamp meenam. Een van de slechtste beslissingen in mijn leven. Roddelen, ruzie… Het heeft me zes maanden gekost om de band opnieuw te herstellen.”

Na een van de eerste wedstrijden maakte Frederik Vanderbiest tijdens een tv-interview Baptiste Schmisser met de grond gelijk: ‘Ofwel is het van niet willen, ofwel is het van dommigheid.’ Mag een coach dat doen?

Vanderbiest: “In andere sporten zie je dat vaker, maar in het voetbal is het blijkbaar taboe. Best dat ze Jean-Marie nooit meegemaakt hebben, zeker?”

Dedecker: “Pascal De Groot stond in zijn halve finale op de Europese juniorenkampioenschappen in Israël met een half punt voor en slaagde er toch nog in om zijn kamp te verliezen. Ik was woedend en rende met een plateau in de hand op de mat. Ik had die zeker op zijn hoofd geslagen, maar toen Pascal me zag komen, spurtte hij weg. Tot buiten de zaal. (lacht) En het was geen show, hoor.”

Vanderbiest: “Mijn spelers weten hoe ik in mekaar zit. Tijdens de week kan ik er ook bepaalde uitspraken uitfloepen, zónder dat er camera’s in de buurt zijn. Wat me wel sterkt in mijn aanpak, is dat die jongen zijn contract met drie jaar verlengd heeft en drie keer zoveel zal verdienen als vorig seizoen. Schmisser tijdens de eerste negen wedstrijden en de matchen erna: een hemelsbreed verschil. Was het dan zo slecht om hem hard aan te pakken? Ik denk het niet. En het is zelfs mogelijk dat ik straks na twee matchen roep: ‘Je zal toch weer niet beginnen zoals vorig jaar, hé.'” (lacht)

Voetballers verwachten vooral schouderklopjes, worden liever gepamperd dan geschoffeerd.

Vanderbiest: “Bij Oud-Heverlee Leuven hebben ze de spelers misschien te veel en te lang gepamperd.”

Dedecker: “Ik heb Harry Van Barneveld voor een kamp ooit een oorveeg gegeven. Had hij toen teruggeslagen, dan zat ik hier nu niet meer.”

Vanderbiest: “Alex Ferguson heeft zelfs een schoen naar het hoofd van David Beckham gegooid.”

Dedecker: “Ferguson, een mooi voorbeeld van een trainer die écht is. Ook geen topper als speler, hé? En toch iemand die in de kleedkamer met twintig egootjes enorm veel respect afdwong. Ik heb ook veel bewondering voor Michel Preud’homme, nog een trainer die op gevoel en emotie coacht. Carlo Ancelotti, Preud’homme, Mourinho, Ferguson, Wenger: trainers die net zo lang bij een club blijven als zíj dat willen.”

Vanderbiest: “Mourinho, die in de kwartfinale van de Champions League na het beslissende doelpunt tegen Paris Saint-Germain van de middenlijn tot aan de cornervlag spurtte. Als ik zoiets zou doen, dan zeggen ze: ‘Vanderbiest pakt te veel pillen.'” (lacht)

Dedecker: “Dat was ook echt… Een poseur in de media, maar intern speelt hij geen rolletje. Ik ken Georges Leekens heel goed, maar zijn ballonnetje is doorprikt. Veel te fake… Ook voor Francky Dury heb ik veel respect. Je moet het toch maar doen: elk jaar je beste spelers verliezen en toch presteren. Heel uitzonderlijk pakt de mayonaise eens niet, zoals hij bij AA Gent meemaakte.”

Vanderbiest: “Na de komst van de nieuwe spelers zat ik vorig seizoen ook met vragen. ‘Hoe zal ik met egootjes omgaan?’ Maar ik ben gewoon mezelf gebleven. Net zoals, bijvoorbeeld, Peter Maes, die ik al ken sinds hij bij Verbroedering Geel trainer was. Geen haar veranderd.”

Dedecker: “Een gemankeerde doelman, bij Standard en Anderlecht vooral bankzitter.”

Bijna gestopt

In 2004 zei Jean-Marie Dedecker: “Clubs gooien hun trainers veel te snel buiten. Als ze meer krediet kregen van hun bazen, zouden de spelers minder hoog van de toren blazen.” Veel is er niet veranderd.

Dedecker: “Trainers buitensmijten, de zondebokcultuur van het voetbal! Je kunt als trainer ook door je spelers gegijzeld worden, zoals bij Anderlecht gebeurd is. Wat kan het de spelers schelen dat ze drie keer na mekaar verliezen? Maar als trainer ga je er meestal onverbiddelijk uit.”

Vanderbiest:”Wat heeft Besnik Hasi veranderd? Twee spelers vervangen, Kouyaté naar het middenveld doorgeschoven en in een systeem met twee spitsen beginnen te voetballen. Maar met negen van de elf spelers die ook bij John van den Brom in de basis stonden, pakte Anderlecht in de play-offs wel 22 op 30. Het verschil? ‘Ze’ wilden voor Hasi spelen, voor Van den Brom niet meer. Ik kon hier ook buitengesmeten zijn, hé. Al die nieuwe spelers gekregen en toch maar 6 op 33.”

Je wilde toch zelf stoppen?

Vanderbiest: “Ik had in die eerste tien wedstrijden al zó veel gegeven, nieuwe spelers gekregen, het systeem aangepast. Maar tegen KV Mechelen stond het na een halfuur al 0-3. (blaast) De dag erna heb ik de spelers een aantal vragen gesteld: ‘Ligt het aan mij of aan jullie? Of kunnen jullie mijn kop niet meer zien?’ Ik ben alle spelers een voor een afgelopen. ‘De eerste die zijn ogen naar beneden afwendt, krijgt een patat tegen zijn kop.’ Bij Franck Berrier ben ik het grofst uit de hoek gekomen, want van een speler met zulke kwaliteiten had ik toch meer verwacht. Hij zei meteen: ‘Voor u, trainer, gaan we door het vuur.'”

Dedecker: “Dat is het mooie aan het vak.”

Vanderbiest: “En toch was het een risico, want als hij gezegd zou hebben dat hij mij niet meer zag zitten, dan móést ik wel stoppen. Een kantelmoment. Bij Zulte Waregem kon hij met Francky Dury niet meer door dezelfde deur en een paar weken erna wordt hij door mij, nog maar 36 jaar, hard aangepakt. Maar het heeft wel voor de déclic gezorgd.”

Dedecker: “Door onze resultaten had ik een bepaalde macht opgebouwd, maar er waren ook spanningen, hé. Atleten die niet geselecteerd werden en naar de rechtbank trokken, Christel Deliège zelfs tot ‘in Europa’. We hebben ze allemaal gewonnen, maar toch…”

Vanderbiest: “Als je voor de Spelen niet geselecteerd werd, dan moest je vier jaar wachten. Bij ons kan je er de week erna al opnieuw bij zijn.”

Dedecker: “In het wielrennen toch ook? Na een slechte Ronde van Vlaanderen heb je de week erna de kans om Parijs-Roubaix te winnen. En in de Tour kan je zelfs elke dag een rit pakken. In het voetbal kan je heel snel iets rechtzetten. Spelers móéten kwaad zijn als ze op de bank zitten – uiteindelijk is topsport ook topegoïsme – maar de coach moet door zijn persoonlijkheid de sfeer in de groep bewaken.”

Vanderbiest: “Als je wint, dan is dat een stuk gemakkelijker. Elke vrijdag roep ik mijn 24 spelers een voor een bij mij. Wie niet geselecteerd is voor de match, krijgt een programma dat hij thuis moet afwerken én uitleg waarom hij er niet bij is.”

Dedecker: “Vind ik goed.”

Vanderbiest: “Bij RWDM geleerd van René Vandereycken, met wie ik als jonge gast van achttien jaar een paar weken samengewerkt heb. Alle spelers passeerden de revue, kregen een toegangskaart voor hun vrouw of vriendin en hoorden meteen of ze al dan niet geselecteerd – en waarom – waren. En als er vragen waren, dan moesten ze die meteen stellen, niet de dag erna.”

Dedecker: “Vandereycken, gesneuveld op het pampergedrag van de Rode Duivels.”

Vanderbiest: “Een menselijke trainer, maar tegelijk ook streng. Tijdens een van mijn eerste trainingen was hij afwezig, zodat ik tegen Marino Sabbadini – de kapitein – zei dat we het misschien iets rustiger aan konden doen. ‘Let maar op dat hij zich niet ergens verstopt heeft.’ En het klopte, want toen ik naar de businessseats keek, zag ik plots het hoofd van Vandereycken boven de zeteltjes uitsteken.” (lacht)

Dedecker: “Ik denk dat ik te oud geworden ben om met de mentaliteit van die jonge gasten overweg te kunnen. Als we een vrije dag hadden, dan gingen we allemaal samen op stap, maar nu… Koptelefoons, chatten, gel in hun haar… En al die tatoeages! (blaast) Het alfabet staat op hun armen omdat ze anders geen boek meer kunnen lezen. Mijn bloeddruk is hoger dan het IQ van de meeste voetballers.

“Een pampergeneratie, die bij het minste pijntje onder de scanner gaat en zeven dagen mag rusten. En al die show die verkocht wordt… (zucht) De herstelbrillen van de Rode Duivels, wat een flauwe kloterij is dat zeg? Wij deden al hoogtestages in 1979, in Font Romeu, waar we in cellen sliepen en ’s nachts op het einde van de gang en op onze blote voeten in de pis van iemand anders stonden te plassen. Sommige ploegen gaan zelfs op hoogtestage voor minder dan negentien dagen, terwijl dat totaal zinloos is.”

Vanderbiest: “Van de voorzitter mochten we twaalf dagen op hoogtestage, maar dat heeft inderdaad totaal geen effect. Trouwens: een voetballer die drie weken van huis is, die breekt heel het kot af. Zeven, acht dagen is het maximum.”

Dedecker: “Zie je wel dat het een jeanettensport is. Na een week staan ze al om hun moeder te blèten.” (schatert)

DOOR CHRIS TETAERT – BEELDEN CHRISTOPHE KETELS / BELGAIMAGE

“De coach moet door zijn persoonlijkheid de sfeer in de groep bewaken.” Jean-Marie Dedecker

“Misschien ben ik liever trainer omdat ik nooit aan de top gespeeld heb.” Frederik Vanderbiest

“Na de komst van de nieuwe spelers zat ik vorig seizoen ook met vragen. ‘Hoe zal ik met egootjes omgaan?’ Maar ik ben gewoon mezelf gebleven.” Frederik Vanderbiest

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content