Vijftien jaar geleden won Frédéric Guesdon totaal onverwacht Parijs-Roubaix. Zondag staat hij voor de zeventiende en laatste keer aan de start. Een terugblik.

G uesdon: de val te veel’, kopte een Franse krant op 18 januari van dit jaar. De FdJ-renner had de dag ervoor in de Tour Down Under zijn heup gebroken, zou drie maanden out zijn en zag zijn droom uiteenspatten: op 8 april in Roubaix zijn fiets aan de haak hangen. Maar zoals wel vaker bij atleten, genas ook de breuk bij de taaie Fransman verbazend snel. In Nokere Koerse, op 14 maart, hervatte Guesdon de competitie, amper drie weken later is hij klaar om op het Place du Palais voor de zeventiende maal het startschot van de koningin der klassiekers te horen weerklinken. Een keer meer dan Servais Knaven en Raymond Impanis, waardoor hij all time recordhouder wordt.

Al heeft dat, zegt Guesdon, nooit meegespeeld in zijn beslissing. “Puur toeval, want pas achteraf hoorde ik dat ik het record kon verbeteren. Ik moest gewoon een moment kiezen om te stoppen. Waarom dan niet mijn lievelingskoers? Daarvoor wilde ik gerust nog een winter hard trainen. Mét ambitie: mijn elfde plaats van vorig jaar evenaren of zelfs verbeteren. Wellicht zit dat er niet meer in, maar ik ben al dolgelukkig dat ik zondag weer kán fietsen. Het doel? Zonder kleerscheuren de piste halen en nog een laatste keer van de Hel genieten. Alhoewel, op die kasseien …” ( lacht)

Genieten zal Papy – Guesdons bijnaam bij FdJ – zeker doen wanneer hij achteraf in de prehistorische douches van de velodroom het stof van zijn lichaam spoelt. “Veel renners wassen zich tegenwoordig in hun ploegbus, maar ik wil de traditie respecteren. Ook al is het primitief en is het water niet altijd even warm, het hoort gewoon bij Parijs-Roubaix. En welke renner kan zeggen dat hij zijn eigen douche heeft?”

Inderdaad: aan de stenen wand van een van de cabines hangt een koperen plaatje met opschrift: ‘GUESDON F. Vainqueur 1997’. Een herinnering aan hét hoogtepunt uit de carrière van de Fransman. De dag waarop hij als 25-jarige derdejaarsprof totaal onverwacht alle favorieten aftroefde. Dat seizoen had hij wel al de Classic Haribo gewonnen, maar alleen bij de diehards deed zijn naam een belletje rinkelen.

De onbekende Bretoen won de sprint van een kopgroep van acht renners door net voor de laatste bocht vanuit laatste positie heel vroeg aan te zetten en tot zijn eigen verbazing een voorsprong van enkele meters vast te houden tot aan de streep. Tweede en derde: Jo Planckaert en Johan Museeuw. Vooral voor de jongste telg van het wielergeslacht uit Nevele een gemiste kans. Op familiefeesten wordt hij nog altijd geplaagd met zijn tweede plaats achter Guidon, zoals nonkel Eddy de Fransman noemde.

Ook Museeuw bleef met een wrang gevoel achter. De wereldkampioen was super, maar kreeg net als in de Ronde van Vlaanderen – toen Bruno Boscardin in zijn achterwiel reed – af te rekenen met de vloek van de regenboogtrui. Na vier lekke banden raakte de Gistelnaar op 12 kilometer van de finish voorop met Andrei Tsjmil en Frédéric Moncassin, tot alweer een scherpe kasseisteen alle lucht uit zijn tube haalde. Met een ultieme inspanning viel Museeuw in het gezelschap van vijf anderen het leidersduo net voor de piste nog op de nek, maar daar ontbrak de kracht om naar de zege te sprinten.

“Johans ongeluk is mijn geluk geweest”, geeft Guesdon toe. “Ik was als jonge snaak al blij dat ik in die achtervolgende groep zat en nog meer verrast toen ik plots voor de zege kon strijden. Omdat ik ervan uitging dat ik een van de traagste was, lanceerde ik van ver de sprint, met het idee om misschien een ereplaats te behalen. De laatste drie kilometer had ik mij in laatste positie gezet en dus hielden die grote mannen met mij geen rekening. Van die aarzeling kon ik profiteren, al heb ik toen zeker geen trage sprint gereden. Mijn onervarenheid bleek uiteindelijk een voordeel, want zit ik nu in dezelfde situatie, dan zou ik nooit zo vroeg vertrekken.”

Hoewel de Fransen er hun schik in hadden dat hun onbekende held les petits Belges een neus gezet had, leverde Guesdons zege vooral smalende commentaren op. “Dat ik een winnaar was à la Dirk Demol. Een eendagsvlieg. Casinoploegleider Vincent Lavenu zei zelfs dat als een klein coureurke als ik kon winnen, zijn renners dat ook moesten kunnen. Oké, ik was die dag niet de sterkste, maar ook geen restantje van een vroege vlucht. Het was míjn verdienste dat ik op Carrefour de l’Arbre de besten kon volgen.”

Debuut in de Hel

De kunst om over de kasseien te rijden, viel bij Guesdon niet zomaar uit de lucht. “Al van bij de amateurs nam ik op videocassettes elk jaar Parijs-Roubaix op. De beelden van de zeges van Marc Madiot, Gilbert Duclos-Lassalle of Andrei Tsjmil bestudeerde ik minutieus. Vooral die editie van 1994 – het heroïsche duel tussen Tsjmil en Museeuw in de modder – intrigeerde me. Twee jaar ervoor had ik zelf, als eerstejaarsbelofte, gedebuteerd in de Hel. Mijn eerste kennismaking met de kasseien, want in Bretagne liggen in de dorpen alleen kleine klinkertjes. Dat jaar eindigde ik ver achteraan, maar in 1993 werd ik al elfde, als eerste van het peloton, nadat een vroege vluchtersgroep voorop gebleven was. En toen ik in de amateureditie van 1994 – anderhalve maand na de zege van Tsjmil – als tweede finishte, drong het tot mij door: dit is een koers voor mij.”

Een jaar later zet Guesdon tijdens zijn profdebuut in de Hel grote ogen op. “Een beeld dat eeuwig op mijn netvlies gegrift zal staan, is dat van uittredend winnaar Duclos-Lassalle in het Bos van Wallers. Hij was net ervoor lek gereden en zoefde me – ik zat al helemaal achteraan – met een véél hogere snelheid voorbij. Ik heb nog veel te leren, dacht ik, al was ik als neoprof zielsgelukkig toen ik de velodroom naderde, in het allerlaatste groepje, op een halfuur van winnaar Franco Ballerini. Ik dacht dat duizenden toeschouwers ons zouden toejuichen, maar er zat geen kat meer. Weg kippenvelmoment … Een ontgoocheling. Maar ik wist: ik kom terug om beter te doen zodat ik het publiek wél kan horen.”

Guesdon maakt zijn belofte waar: in 1996, de befaamde Mapei-editie, wordt hij als 24-jarige mooi veertiende, maar alweer kraait geen Franse haan naar zijn prestatie. “De journalisten hadden alleen aandacht voor de eigen ploegen en aangezien ik toen voor het Italiaanse Polti reed …” Eén man heeft wel Guesdons prestatie opgemerkt: Marc Madiot, tweevoudig winnaar en ploegleider bij Française des Jeux. Hij haalt de Bretoen weer naar zijn thuisland. “In tegenstelling tot bij andere Franse teams leefde Parijs-Roubaix enorm bij FdJ”, zegt Guesdon. “Al tijdens de winter maakte Madiot mij warm voor de Hel. Dat moest míjn koers worden. Ik herinner me nog hoe hij over zijn zeges vertelde: ‘Achttien jaar geleden ( 1979, nvdr) won ik bij de amateurs, twaalf jaar geleden een eerste keer bij de profs en zes jaar geleden nog eens. Probeer die reeks van zes aan te houden.’ Ik heb goed geluisterd …” ( lacht)

Na die onverwachte overwinning in 1997 begint Guesdon aan zijn eigen reeks. Na twee pechjaren – in 1998 komt hij, net als Museeuw, zwaar ten val in het Bos van Wallers en in 1999 moet hij forfait geven wegens een cyste op het zitvlak – eindigt de Fransman nog een keer in de top tien (7e in 2006) en liefst negenmaal tussen plaats tien en twintig, waaronder drie keer als elfde. “Ik ben elk jaar gestart met de overtuiging dat ik een tweede keer kon winnen, maar telkens schoot ik een tikkeltje tekort. En als ik wél de benen had om een dichte ereplaats te behalen, kreeg ik pech. Zoals vorig jaar: ik zat in de vroege vluchtersgroep met Johan Vansummeren, maar reed lek, net voor Carrefour de l’Arbre. Toen ik weer aansloot, was Johan al vertrokken, anders was ik wellicht op het podium geëindigd.”

Pijngrens

De liefde voor de Hel liep als een rode draad doorheen Guesdons carrière. “Ik kon niet klimmen of sprinten, maar mijn zwaar gebouwd lichaam was wel gemaakt om over kasseien te vlammen. Veel renners hebben na Parijs-Roubaix pijn aan hun armen, rug of zitvlak, maar daar had ik nooit last van. Ik voelde me alleen wat vermoeid.

“In geen enkele andere koers kon ik ook beter ‘sterven’. Ik schoof de pijngrens net dat tikkeltje verder waardoor ik in een trance raakte. Vreemd genoeg lukte me dat alleen in míjn wedstrijd. Als we in de Vierdaagse van Duinkerke ook over de kasseien reden, kon ik nooit zo diep gaan. En in de cols van de Tour de France al helemaal niet. Daar zag ik mentaal veel meer af dan in de Hel, gewoon omdat dat me totaal niet lag.

“Op die ene zondag in april word ik een ander mens. Meestal ben ik vrij voorzichtig, maar in het Bos van Wallers, hét cruciale en meest gevaarlijke punt, kan ik als het ware mijn hersenen uitschakelen. Dan neem ik grote risico’s, terwijl ik in andere koersen de remmen zou dichtknijpen. Maar in Arenberg kun je niet anders als je de besten wil volgen. Ik moet me daar mentaal echt op instellen, want je weet wel hoe je het Bos in gaat, maar nooit hoe je eruit komt. Telkens slaak ik een zucht van verlichting als ik heelhuids het einde heb gehaald, al doe ik op andere stroken ook soms dingen waarvan ik achteraf denk: ik ben gek! Of ik zondag, in mijn laatste editie, opnieuw die risico’s zal nemen? Misschien, al wil ik toch zeker de piste halen.” ( lacht)

Avecun peu de tristesse“, zal Guesdon daar over de streep rijden, zegt hij, al zal vooral trots de bovenhand nemen. “Na 1997 heb ik bewezen dat ik géén eendagsvlieg was. Daarom heb ik ook zo genoten van mijn tweede klassieke zege, in Parijs-Tours ( 2006, nvdr). Méér zelfs dan van die triomf in Roubaix. Als ik had mogen kiezen, dan had ik daar liever op latere leeftijd gewonnen. Ik was nog zo jong, besefte niet wat me overkwam. Ik werd van hot naar her gesleurd: de tv-studio’s – ze smeerden zelfs make-up op mijn bestoft gezicht – de persconferentie, dopingcontrole … Genieten kon ik amper, zelfs niet toen ik naast Museeuw op het podium stond. Totaal overdonderd … In Tours heb ik die fout niet meer gemaakt. Daar heb ik me rustig in een hoekje gezet om alles te laten doordringen.”

En toch zal Frédéric Guesdon voor eeuwig herinnerd worden aan die 13e april van 1997. “Nog altijd krijg ik felicitaties, zelfs van volslagen onbekenden. Sommigen weten zelfs nog waar ze die dag waren. Heel bizar. ( lacht) Maar dat ik ook Parijs-Tours gewonnen heb, weten ze dan weer niet.” Het typeert de bekendheid van de Fransman: ondanks die twee grote zeges bereikte hij nooit de sterrenstatus van een Thomas Voeckler of Sylvain Chavanel. “Alleen als Parijs-Roubaix nadert, bellen journalisten me weleens op, al is dat de laatste jaren ook verminderd. Maar daar lag ik nooit wakker van. Ik heb nooit een vedette willen zijn. Ik ben niet, zoals sommige renners, naar de pers gestapt: ‘ S’il vous plaît, interview mij.’ Ik toefde liever in de schaduw en ben altijd dezelfde Frédéric Guesdon gebleven: een bescheiden coureur uit Bretagne die graag over kasseien reed. Misschien ben ik daar nog het meest trots op.”

DOOR JONAS CRETEUR

“Je weet hoe je het Bos van Wallers in gaat, maar je weet nooit hoe je eruit komt.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content