Een kleine road trip door het multiculturele Genk, de stad van KRC, de plek waar Rocco Granata zijn echte en Danni Lowinski haar fictieve leven zich afspelen.

Donderdagmiddag in bistro ’t Genot in hartje Genk. De wekelijkse markt is bijna afgelopen, de marktgangers waaieren uit door het centrum en strijken hier en daar neer op de terrassen. De zon schijnt, maar de neuzen staan nog op fris. In ’t Genot vinden ze het raadzaam om de terrasverwarming aan te zetten. Doorgaans is het warmer in deze tijd van het jaar, de periode dat de bomen botten, de play-offs in het voetbal halfweg zijn en de bekerfinale eraan komt. De tijd van de communiefeesten ook, en van de asperges. Ik pluk van de menukaart het duo van asperges op Vlaamse en Italiaanse wijze. En ik bedenk: dit gerecht kan eigenlijk alleen hier in Genk uitgevonden zijn, waar zowat 10.000 van de 65.000 inwoners een vader, grootvader of overgrootvader hebben die ‘de laars’ verlieten om in het noorden diep onder de Vlaamse grond hun boterham te gaan verdienen. Samen met hen kwamen de Turken, ondertussen ook met zo’n 10.000, en de Marokkanen, de Polen, de Grieken… Het straatbeeld op de markt is veelzijdig, gekleurd, met een bonte mengeling van talen waarin de koopwaar wordt aangeprezen. De mensen zien er stuk voor stuk tevreden uit, of ze nu een hippe jeanspet of een hoofddoek dragen. De oorzaak daarvan moet de zon zijn – want iedereen weet dat het samenleven van de verschillende gemeenschappen ook in Genk zijn schurende en scheurende momenten kent.

Hoe anders was het een eeuw geleden. Tot 1900 was Genk een landelijke gemeente, een boerendorp met weliswaar dezelfde oppervlakte als nu, maar met amper 1200 zielen. De wereld ging er helemaal anders uitzien toen er steenkool gevonden werd. Van de zeven concessies voor mijnontginning die werden verstrekt, lagen er drie op het grondgebied van Genk. Zo boomden plots de gehuchten Winterslag, Waterschei en Zwartberg. Er werden woonwijken gebouwd met 600 à 700 huizen. Elk van die entiteiten kreeg opeens 4000 inwoners, vier keer zoveel als heel Genk voordien. En ze bleven groeien, want de mijn zorgde voor jou van je geboorte tot je dood, en dus kwamen er geboortehuizen, ontmoetingsplaatsen, mijnkathedralen en… voetbalclubs. De mijnen en de mijnploegen maakten dat Winterslag en Waterschei vetter op de landkaart gedrukt stonden dan Genk zelf. Pas met KRC Genk is daar verandering in gekomen. Daardoor is er ook stilaan een identificatie met heel Genk, niet alleen met de eigen wijk. Al gaat die evolutie langzaam, zo vertelde burgemeester Wim Dries me een uurtje eerder: “Als ik naar het stadhuis kom werken, dan zeg ik thuis: ‘Ik ga naar Genk.’ Terwijl ik in Genk woon, in de wijk Bret-Gelieren, op amper drie kilometer van het centrum.”

Balsem

Diezelfde ochtend in het kabinet van de burgemeester. De tiende burgemeester van Genk sinds het ontstaan van de staat België in 1830, zo preciseert hij – Genk heeft een traditie van lang zittende burgervaders. Maar de uitdagingen waar Wim Dries voor staat, overtreffen misschien wel die van al zijn voorgangers. Die waren anders ook niet min: de exponentiële stadsgroei, de multiculturele samenleving, de sluiting van de mijnen… Heden is er het drama van Ford Genk.

Dat drama is nog niet ten einde.

“Integendeel,” zegt Dries, “het moet nog beginnen. Met alle respect: momenteel is iedereen weer aan het werk, Ford draait opnieuw. Maar volgend jaar…”

Edoch: er valt in Genk ook genoeg goed nieuws te rapen. En wie ‘nieuws’ en ‘Genk’ in één zin uitspreekt, komt automatisch bij KRC Genk uit. Met niets anders komt de stad zo veel in het nieuws als met haar voetbalclub. Daarom dat het op dit ogenblik allemaal zo emotioneel ligt: wat een balsem zou het niet zijn, mocht KRC uitgerekend in dit annus horribilis een prijs pakken. De beker, of liever nog de titel.

KRC is een van de best geslaagde projecten van de reconversie door Thyl Gheyselinck na de mijnsluiting, benadrukt de burgemeester: “Gheyselinck zei: FC Winterslag en THOR Waterschei moeten fusioneren. En na 25 jaar heeft KRC Genk gepresteerd wat geen enkele club binnen de eerste kwarteeuw na haar ontstaan voor elkaar heeft gekregen. We zijn drie keer landskampioen geworden, in de naoorlogse periode doen alleen Anderlecht, Standard en Club Brugge beter.”

De stad knuffelt haar club, want ze weet wat die club voor haar betekent. Wim Dries: “We hebben ooit eens gezegd: ‘Wat KRC voor Genk doet, dat is onbetaalbaar.’ Waarop toenmalig voorzitter Jos Vaessen laconiek antwoordde: ‘Als je wilt, zal ik dat weleens uittellen.’ (lacht) Er is in de eerste plaats de nationale en internationale uitstraling van Genk. Het opent deuren bij bedrijven, je kunt mensen uitnodigen. We zijn verzusterd met Francistown in Botswana, die burgemeester woonde hier een wedstrijd bij en zei: ‘Ik ben eigenlijk voor Chelsea, maar ik ga nu voor KRC Genk supporteren in de Champions League.’ De club zet ons op de wereldkaart. Maar KRC verricht ook waardevol sociaal-maatschappelijk werk, met een communitymanager, tewerkstellingsprojecten, jeugdopleiding… Waar geven ze nog korting op de abonnementen omdat het economisch minder gaat met de regio? Dat zit in het DNA van deze club. En een derde pijler: de club verbindt de mensen in Genk. Een op de twee Genkenaars is van vreemde afkomst, er is hier meer diversiteit dan in Antwerpen. Er zijn uiteraard spanningen, maar we leven goed samen. Ik zeg altijd: in de mijn was iedereen zwart, nu is iedereen blauw-wit. Dat zag je toen we twee jaar geleden kampioen speelden.”

Neen, de burgemeester doet niet stiekem een cumul als pr-man van de club, maar dat hij een fan is, kan hij evenmin onder stoelen of banken steken. Het mag ook geweten zijn: hij was in zijn jonge jaren geel en zwart, supporter van Waterschei, hij woonde daar in de buurt. Maar dat is het verleden, nu telt het heden. Sinds 2009 is de voorzitter Herbert Houben, een jeugdvriend uit de tijd dat ze naast het voetbal nog een andere passie deelden: de muziek, als dj. Vaak stonden ze samen op fuiven plaatjes te draaien, schouder aan schouder, en dat schept net als bij vakbondsmensen een band voor het leven. Als burgemeester zetelt Dries in de algemene vergadering van de vzw en ook bij de raad van bestuur is hij door zijn band met Houben nauw betrokken.

Omgekeerd doet de stad ook veel voor de club. Thyl Gheyselink bouwde nog de oude hoofdtribune, de stad kocht die over van de nv Mijnen, net als de gronden en de parkings, en gaf alles in erfpacht aan de club. De A-kern wordt niet financieel gesteund – dat ziet de stad niet als haar taak – maar er wordt wel geïnvesteerd in de jeugd: infrastructuur, verbouwingen, een kunstgrasveld dat fiftyfifty werd betaald. En als er een tribune voor mensen met een handicap opgetrokken moet worden, of er moeten zitjes vastgeschroefd worden bij Europese wedstrijden, dan levert de stad mankracht en logistiek. Dat doet ze trouwens niet alleen voor het grote KRC, ook voor de kleinere voetbal- en andere clubs uit Genk.

Pikhouweel

Ik bedank de burgemeester en zoek een plekje voor de lunch. Op het terras van ’t Genot vouw ik het stadsplan van Genk open en blader ik door de folders die ik heb meegekregen. Ze pakken uit met promotie voor ondernemen in Genk, brengen industriegebieden, woonwijken en groene zones in kaart of bieden een overzicht van de stadsprojecten die Genk een fraaier uitzicht moeten geven. Het vernieuwde centrum rond de Europalaan (vroeger een verkeersader met vier rijstroken zoals de ringwegen van Genk, nu ‘vertraagd’ en geflankeerd met nieuwe gebouwen) was mijn toegangsweg naar het stadhuis. C-Mine is ook bekend: op de oude mijnsite van Winterslag verrees een fraai en prestigieus (de eerlijkheid gebiedt: volgens sommigen ook megalomaan en geldverslindend) complex voor cultuur, educatie en creatieve economie. In Waterschei, waar het monumentale hoofdgebouw van de mijn nog overeind staat, bouwt de stad aan een wetenschaps- en bedrijvenpark. De wijk Sledderlo wordt herontwikkeld, het Ziekenhuis Oost-Limburg moet voor de gezondheid zorgen op mensenmaat en met Xentro ziet vlak bij de Limburghal een nieuw modern dienstencentrum het daglicht.

Maar mijn eerste punaise prik ik op het stadsplan in de navel van de oude cités van Winterslag.

Op het pleintje tussen de kerk, de school en de oude ingenieurshuizen staat een beeld van een mijnwerker, het pikhouweel losjes over de schouder, zoals David zijn slinger. In de aangrenzende dreef komt een ijswagentje aangereden. Droomijsje. De verkoper is een gevorderde zestiger, die kan me vast wel wat vertellen over Genk, en hopelijk over het voetbal ook.

Het blijkt mijn geluksdag te zijn.

Jean Polus, tegenwoordig aan de slag met aardbei en pistache, was van 1978 tot kort voor de fusie in 1988 jeugdverantwoordelijke van FC Winterslag. Nog altijd is hij trots op de lichting die hij eind jaren zeventig onder zijn hoede had: “We wonnen alles. Verschillende van die jongens hebben later zelfs de eerste ploeg van Genk gehaald: Alex Mitrovic bijvoorbeeld, en de broertjes Simone.” Jean ademt FC Winterslag, toch is hij ervan overtuigd dat de fusie noodzakelijk was. De ‘zakkenvullers’ moesten eruit, zegt hij, de mannen die op het vliegtuig naar Europese verplaatsingen champagne dronken terwijl de gewone fan moest dokken. Dat hebben ze uiteindelijk kunnen keren, en over de bestuurders van KRC is Jean wel te spreken. Hij verdedigt de nieuwe kleuren. “Tot voor enkele jaren zag je in de tribunes nog weleens een rood-zwarte of geel-zwarte sjaal. Ik kan dat niet begrijpen, laat het verleden toch het verleden zijn.” Die stap heeft hij zelf dan wel gezet, het vuur is daarmee ook uit zijn bloed geweken. “Ik ben sinds de fusie maar drie keer naar het stadion geweest. Ik volg het wel, in de krant en op tv, maar ik ben nu een toeschouwer, geen supporter meer.”

Jean woonde tot zijn twaalfde in de cité. Dan ging zijn vader, die mijnwerker was, met pensioen en moesten ze hun arbeidershuisje verlaten. Hij woont nu wat verderop. Winterslag heeft hij door de jaren heen grondig zien veranderen. “Veel huizen zijn opgekocht door Turken. Die zijn naar hier gehaald om te werken, daar valt dus weinig op te zeggen. In Brussel was het net zo: conducteur op de tram was een armzalig betaald beroep, maar er waren wel Marokkanen die dat wilden komen doen. Alleen zijn ze nadien wat te ver gegaan met de familieherenigingen.” Jean hinkt op twee gedachten: begrip en ergernis. Hij gooit er een boutade tegenaan: “Ik heb het geluk gekend dat ik nog drie jaar in de mijn heb mógen werken. In de mijn was iedereen zwart, zeiden we, en nu kotst iedereen op mekaar.”

Wacht even, zeg ik, moet dat niet zijn: “en nu is iedereen blauw-wit”, zoals de burgemeester beweert?

“Ach, de burgemeester, dat is een beetje een pastoor, hé. Ben je al in Nieuw Sledderlo geweest? Vroeger werd dat Klein Chicago genoemd vanwege de criminaliteit. Ja, ze leven daar in hun garages: als het schoon weer is, gaan die allemaal open en dan zitten ze daar, op straat. Maar er gebeurt daar niet veel verkeerds meer. Tegenwoordig is het erger in Zwartberg.”

Ondertussen heeft Jean een eerste klant. Als goede commerçant kent hij die bij naam. “Giovanni is Italiaan van de derde generatie. We hadden het over het voetbal in Genk.” Ik vraag Giovanni of hij Genksupporter is. Of heeft hij, zoals blijkbaar heel wat Italianen, eerder een favoriete club in de Serie A? Dat heeft hij niet. Hij is wel voor Genk, maar niet fanatiek. En ja, er zijn veel Italiaanse Genkenaars die voor Juve supporteren, of voor Milan. Maar daarnaast vaak ook wel voor Genk.

“Ach ja,” zegt hij, “je wordt tenslotte nooit helemaal Belg. Je zult nooit helemaal loskomen van je afkomst.”

“Zelfs niet in derde generatie?”, vraag ik.

“Giovanni Moscato. Je blijft met die naam zitten, hé… Dat is als een andere huidskleur, daar kom je niet vanaf. Ik ben hier nooit helemaal thuis. En in Italië evenmin.”

Galatasaray

Het zijn woorden die ik meeneem naar de ‘beruchte’ wijk Nieuw Sledderlo. De zuidelijkste woonwijk van Genk, op een steenworp afstand van de Fordfabrieken, werd in de jaren zeventig gebouwd als sociaal huisvestingsproject. Nieuw Sledderlo ligt geïsoleerd, er zijn maar enkele toegangswegen. Aan één daarvan ligt de moskee Yunus Emre, een van de grootste van België. Hier wonen voor het overgrote deel Genkenaren van vreemde komaf, veelal Turken.

De appartementsblokken aan de bosrand ogen zo gedateerd als alleen appartementsblokken uit de jaren zeventig kunnen ogen. De huizen in het midden van de wijk doen iets gezelliger aan, al komt dat deels door de nieuwe fiets- en wandelpaden die er aangelegd zijn. Het is er rustig, de eerste zon heeft hier en daar enkele vrouwen naar hun openstaande garage gelokt. Het speelpleintje zal straks na schooltijd vollopen met kinderen. Er staan ook twee doelen, uiteraard.

In het buurthuis pols ik naar de favoriete club van de jeugd in Nieuw Sledderlo. “Dat is toch voornamelijk Galatasaray”, lacht Amina. “Al hebben ze het ook wel voor Genk, hoor. Maar mocht Genk tegen Galatasaray spelen…”

Achter het buurthuis werden recent bomen gerooid, paden aangelegd. “De stad doet echt wel wat voor deze wijk”, zegt Johnny. “Het is hier allang geen Klein Chicago meer. Kijk, in het parkje hierachter hebben ze gisteren fitnesstoestellen geleverd. Alles wordt hier opgeknapt. In een volgend stadium komen die appartementsblokken aan de beurt.”

Het klinkt hoopvol.

Domino

Hadden we een glazen bol om in de toekomst te kijken, dan konden we zien of die hoop gewettigd is. Ik herinner me de woorden van de burgemeester – “het drama van Ford moet nog beginnen” – en beluister de opname van de rest van ons gesprek. Ik had hem gewezen op een rapport van vorig jaar, waarin 60 procent van de jongeren tussen 12 en 18 jaar in Genk ‘kansarm’ werd genoemd.

“Onze cijfers zijn vergelijkbaar met die van Antwerpen en Brussel qua taalachterstand en schoolachterstand. Ik zeg altijd: we zijn een kleine stad, maar we hebben grootstedelijke kenmerken.”

Binnenkort wordt het zomer, bedenk ik, en in veel gezinnen zal het besef leven dat het vakantiebudget de komende jaren weleens kan verdwijnen. Wim Dries merkt dat onzekerheid de kop opsteekt. “Het is belangrijk dat we hoop blijven hebben op de toekomst. Ford staat symbool voor de moeilijke tijd die we tegemoet gaan. Limburg is een provincie met maakindustrie die onder druk komt te staan. The worst is yet to come, we gaan dat niet snel kunnen omdraaien. Maar sommige Genkenaren zeggen ook: been there, done that. We zijn er met de mijnen uit geraakt, dat lukt ons wel opnieuw. De vrees was dat Limburg na de mijnsluitingen een grauwe Borinage zou worden, maar rijd door de wijken en je zult zien dat die in orde zijn. De stad is gegroeid, er is C-Mine en er zijn nu meer arbeidsplaatsen dan na de mijnsluiting.”

Genk is momenteel na Antwerpen en Gent inderdaad nog de derde industriepool in Vlaanderen. Wanneer Ford sluit, brengt dat werkloosheid met zich mee, ook in de toeleveringsbedrijven. En de ene dominosteen tikt dan de andere aan. Meer mensen die thuis zitten, meer jongeren die op straat rondhangen, meer spanningen. Een laatste keer de burgemeester: “Economische crisissen zijn altijd broeihaarden van een dalende verdraagzaamheid, dat geldt niet alleen voor Genk. We hebben aan de Vlaamse gemeenschap gevraagd om daarmee op te letten. Wij moeten, naast de economische investeringen, vooral op ons sociaal model inzetten: zorgen dat evenementen als Genk On Stage blijven doorgaan, dat we de jeugdclubs blijven steunen, dat KRC het goed doet. Kortom: dat we tonen dat we iets blijven doen voor de stad.”

Op de terugweg van Nieuw Sledderlo naar de E314 passeer ik een school die leegloopt in de richting van de bushalte. De klaar-over draagt een sjaal van KRC Genk. Iedereen blauw-wit.

Op 9 mei speelt RC Genk de bekerfinale tegen Cercle Brugge. Naar aanleiding daarvan brengen we hier 20 pagina’s over RC Genk.

DOOR PETER MANGELSCHOTS

“Waar geven ze nog korting op de abonnementen omdat het economisch minder gaat met de regio?” burgemeester Wim Dries

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content