Vier jaar intussen kneedt Roger Lemerre Tunesië naar zijn beeld : een gesloten spelend elftal dat gevaarlijk uit de hoek kan komen en onder druk staat van het verleden. Wat Argentinië is voor de ploeg, doet Japan/Zuid-Korea voor de trainer.

Dit is een van zijn straffere toeren : toen de Afrikacup twee jaar geleden in Tunesië plaatsvond, kreeg Roger Lemerre na ’s lands openingswedstrijd een van zijn onder ingewijden beruchte woedeaanvallen. Alleen liet hij het deze keer niet bij verbale beledigingen, maar greep hij de communicatieverantwoordelijke van het CAN letterlijk naar de keel, om vervolgens stomend de perszaal uit te stieren.

De militair in Lemerre krijgt wat te verduren in het niet met discipline gezegende Afrika. De bondstrainer staat op een strakke regie en, al schijnt hij in de omgang met zijn spelers best aimabel te zijn, op de pers heeft de licht ontvlambare Lemerre het niet zo begrepen. Al vier jaar lang weigert hij categoriek elk persoonlijk interview, persconferenties beperkt hij tot het strikte minimum en alleen de door hem op voorhand aangeduide spelers – vaak de minst spraakzame – kunnen worden geïnterviewd.

Een gesmaakte anekdote, als zijn contacten met de pers ter sprake komen, is hoe hij zich ooit een hele persconferentie lang boven de hoofden heen tot de muur achter in de zaal richtte.

Zo gezellig ging het er ook tijdens de Afrikacup afgelopen februari in Egypte aan toe op een van de afgemeten persconferenties. Lemerre maakte zijn opwachting, de haren onberispelijk gekapt, het gezicht blinkend glad geschoren en de blik soeverein boven het journaille verheven, en hield zijn ogen constant in schietstand.

Kreeg Lemerre een venijnig balletje toegespeeld, liet hij het geagiteerd stuiteren : “Als jullie zeggen dat we offensiever moeten spelen, dan sta ik toch wat perplex.” Was de vraag te specifiek, dan trapte hij ze zonder risico de tribune in : “Een ploeg personaliseren in de analyse, dat ligt niet in mijn aard.”

Alleen met uitleg over zijn manier van werken wou de bondstrainer al eens breedvoeriger in de rondte tikken : “In de sport bestaan er geen oudere en jongere generaties. Een speler is gewoon een speler. Of hij jong of oud is, hij heeft daardoor niet meer of minder rechten. Hij heeft maar één recht : zijn beste niveau halen en zich op de beste manier voorbereiden. Maar één ding is zeker : sommigen hebben trois ans de vie avec moi, zij moeten de anderen leiden. Jaidi, Trabelsi, Bouazizi, Boumnijel … : zij kennen mijn principes. Ik zie mezelf als médiateur tussen ouderen en jongeren. Ik kom pas tussen als dingen uit evenwicht dreigen te raken.”

En tot een een-tweetje met de verzamelde pers was hij soms ook wel te verleiden. ” Melliti heeft niet de kwaliteiten om het spel te oriënteren, zeggen jullie, journalisten, altijd, maar hij werkt enorm en breekt heel veel aanvallen bij de tegenstander af. Dat is een keuze die je maakt op basis van de organisatie.”

Prototype Trabelsi

Organisatie, dat zal duidelijk wezen, is waar het Roger Lemerre om te doen is. Verdedigend moet de afspraak om zo weinig mogelijk risico te nemen, nageleefd worden, maar in de aanval genieten spelers de vrijheid. Onder voorwaarden welteverstaan. Daarom bestond de Fransman het een voordien onomstreden talent als Ziad Jaziri (Troyes) bij aanvang van zijn bondstrainerschap niet meer te selecteren, omdat de spits het vertikte zijn consignes op te volgen om in het belang van de ploeg mee te verdedigen.

Maar nu Jaziri de omslag heeft gemaakt, behoort hij tot de meest gewaardeerde spelers in het elftal. Voor doelpunten hangt de ploeg doorgaans af van hem en van Francileudo Dos Santos Silva, twee aanvallers van hetzelfde lichte en snelle type, maar met weinig kopbalsterke. Dos Santos Silva is van Braziliaanse origine, zat op zijn 16de even bij Standard, voetbalde eind jaren negentig voor Etoile Sportive du Sahel en verruilde vorige zomer het Franse Sochaux voor Toulouse. Bij de Afrikacup in 2004 werd hij de topschutter, dit jaar scoorde hij tot de uitschakeling door Nigeria in de kwartfinale zes keer en ook bij zijn clubs toonde hij zich eerder al trefzeker : bij Etoile maakte hij er 32 in 50 duels.

Maar dé beste speler van de ploeg is zonder veel twijfel de kopbalsterke centrale verdediger Radhi Jaidi van Bolton Wanderers. De voor zijn 1,90 meter verbazend technisch sterke Jaidi voetbalde elf jaar voor Espérance de Tunis en had met vijf doelpunten een niet onbelangrijk aandeel in de UEFA-bekerplaats die Bolton in 2005 bekleedde.

Met Radhi Jaidi (Bolton Wanderers) en Karim Haggui (Strasbourg) centraal steunt de Tunesische achterhoede op een stevig duo, geflankeerd door de snelheid van kapitein Hatem Trabelsi (Ajax) rechts en José Clayton (Saad) links.

De strenge hand van Roger Lemerre maakt van Tunesië Afrika’s meest Europese ploeg : de organisatie, gekoppeld aan loopvermogen en balvastheid, stelt de ploeg in staat met korte combinaties op het middenveld te werken. Daar is het vooral Riadh Bouazizi die in een systeem met twee verdedigende middenvelders het spel naar zich toe weet te trekken.

Het zwakke punt van de Tunesische nationale ploeg kan wel eens de smalle kern worden, want ondanks zijn 40 jaar was Ali Boumnijel (Club Africain Tunis) nog steeds een onbetwiste titularis. Bovendien leed het land op de voorbije Afrikacup niet toevallig een nederlaag tegen Guinee toen het om een moeilijke loting in de volgende ronde te vermijden besloot met zijn bankzitters aan te treden.

“Op de confederatiebeker vorig jaar”, zegt Ali Boumnijel, “hebben we tegen Duitsland 75 minuten heel goed gespeeld, maar dan kregen we een strafschop tegen en raakten we de pedalen kwijt. En dan voelde je tegen het eind van de wedstrijd dat deze groep nog iets mist en dat is het fysieke. La puissance. Dat heeft de confederatiebeker ons geleerd. Het is ook te begrijpen, want het prototype van de Tunesische voetballer is iemand zoals Trabelsi van Ajax : vinnig, snel en niet te groot.”

Maar mentaal zijn ze sterk genoeg om daar iets aan te doen, verzekert Boumnijel. “Kijk maar hoe we ons geplaatst hebben voor het WK : tegen Marokko zijn we voor 65.000 toeschouwers twee keer van een achterstand teruggekomen. Dat doe je niet als je mentaal niet sterk bent.”

Grote goesting

De Tunesische ploeg die in 1978 in Argentinië als eerste Afrikaanse land een overwinning op een wereldkampioenschap wist te boeken, 3-1 tegen Mexico, werd gedreven door persoonlijkheden en individuele klasse die geen tactisch keurslijf nodig had. Het elftal dat in Duitsland op het gras zal staan, teert meer op de kracht van het collectief. “Het bewijs is geleverd op de Afrikacup,” zegt Ali Boumnijel, “de trainer heeft daar 22 van de 23 spelers in de selectie opgesteld. Dan vorm je echt een groep.”

Dat Tunesië ondanks het succes in Argentinië toch nog niet veel verder staat, is te wijten aan het gebrek aan politieke ondersteuning die het voetbal sindsdien kreeg. “De politiek”, zegt Mourad Teyeb, journalist van Tunisiafoot, “was zich lang niet bewust van de economische rol van het voetbal, waardoor het weinig is geëvolueerd. Clubs verboden hun betere spelers, ondanks aanbiedingen, ook om naar Europa te vertrekken. Pas als ze 30 werden, mocht wie kón voor het geld gaan voetballen in een staat als de Emiraten. Uiteindelijk heeft dat aan het voetbal in Tunesië niks bijgebracht. Maar sinds we een nieuwe bondsvoorzitter ( Hamouda ben Hammar, nvdr) hebben, die Lemerre als trainer aanstelde, worden er wél inspanningen geleverd. Er is meer geld, een betere infrastructuur en een professionelere aanpak. Dat er vooruitgang in zit, zie je aan de Afrikaanse en Arabische clubcompetities : daar doen tegenwoordig altijd Tunesische ploegen in mee. Al roept Lemerre wel het liefst spelers op die voor Europese clubs spelen.”

Sinds het midden van de jaren negentig verloopt de competitie geprofessionaliseerd. Espérance de Tunis, Club Africain en Etoile du Sahel, de grootste van de veertien eersteklassers, investeerden in navolging van Frankrijk veel geld in jeugdinternaten. Ook trainers rekruteerden de topclubs graag in het land van les Bleus.

Dat Tunesische voetballers eerder al in Frankrijk overeind bleven, verlaagde van de andere kant ook de drempel om het buiten Tunesië te proberen. “Clubs raakten meer en meer geïnteresseerd in Tunesiërs : Ajax trok Trabelsi aan en niet lang daarna moest Feyenoord Saidi hebben”, zegt Boumnijel. Maar dat Tunesië twee jaar geleden de Afrikacup won, zorgde pas echt voor een exodus. Intussen voetballen Tunesische internationals in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië, Engeland, Schotland, Turkije, Oekraïne, Qatar en Portugal. “Het professionalisme werd er alleen maar groter door telkens ze terugkeerden voor de nationale ploeg. Het niveau ging omhoog en de rigueur van Lemerre kwam nog beter tot zijn recht.”

Lemerre dwong respect af door zich met louter Tunesiërs in zijn technische staf te omringen en leidde de ploeg voor de vierde keer in zijn bestaan naar de eindronde van een wereldkampioenschap, waar Tunesië in een groep met Oekraïne, Spanje en Saudi-Arabië zit. Bij zijn twee eerdere deelnames raakte het land niet door de eerste ronde, maar in Duitsland, zo luidt het in Tunesië, treden ze in de groepsfase tegen haalbare tegenstanders aan.

“Maar Lemerre vindt de eerste wedstrijd de moeilijkste,” zegt Mourad Teyeb, “omdat hij beseft dat de Saudi’s de Tunesische ploeg goed kennen. En de druk is ook enorm : gewoon goed voetballen zoals de vorige keren zal niet volstaan, de tweede ronde halen is voor Tunesië deze keer absoluut noodzakelijk. De bevolking zal na alle inspanningen van de voorbije jaren met minder geen genoegen nemen.”

“Ze spreken over niks anders meer”, besluit Ali Boumnijel. “Op tv zien de mensen voortdurend vedetten als Ronaldinho en Beckham en dat maakt de druk op onze nationale ploeg alleen maar zwaarder : de goesting om erbij te horen is heel groot geworden.”

RAOUL DE GROOTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content