Na jaren van glorie en voldoening bij KV Mechelen traint Geert Deferm voortaan eersteprovincialer Kampenhout. Terugblik op een gedwongen afscheid : ‘De maat was vol’.

Ooit kreeg hij door KV Mechelen een zware boete en een schorsing opgelegd na een interview in VoetbalMagazine. Zwemvest om het lijf en gezeten in een reddingssloep schreeuwden KoenSanders en hij het uit : Help, de club verzuipt ! “We wilden wel eens aan de bel trekken en duidelijk maken dat ze op de club niet bezig waren zoals wij vonden dat het moest”, zegt GeertDeferm nu. “Maar Koen en ik zijn er toen als onnozelaars ingelopen. ’t Zijn inmiddels leuke anekdotes waar je van leert ( grijnst). Daarom ook wil ik niet ordinair natrappen voor wat er zich de laatste tijd in Mechelen afspeelt, daarvoor heb ik er toch te veel mooie momenten meegemaakt. Die club zal altijd iets blijven betekenen voor mij.”

’t Is mooi geweest en terugkomen zullen ze wellicht niet meer, de gloriejaren.

“Nee, de tijden van vroeger, die zullen niet meer terugkomen. Maar dat geldt, denk ik, voor elke Belgische club. Als je ziet dat wij, de ploeg van ’88, nog altijd de laatste Europabekerwinnaars zijn, dan zegt dat voldoende. Nu schreeuwt men al hosanna als er één gekwalificeerd is voor de eerste ronde van de Champions League, terwijl het in onze tijd vanzelfsprekend was dat er drie ploegen in de Uefabeker uitkwamen. Het Mechelen van weleer, dat was een machine. Een machine waarvan niet de elf maar de twíntig radertjes perfect in mekaar klikten. Wij wisten van mekaar : die zit zus in zijn vel, die zo; die kan dat, die kan dat niet. Zoiets maak je nooit meer mee. Als trainer heb ik voor DeMos dan ook heel veel respect, die heeft mij voetbal leren léven en beleven. Ik kwam uit Limburg, Winterslag, ik had nog niks meegemaakt. Hij heeft mij leren nadenken in plaats van te spelen op intuïtie.”

Buiten herfst het en jaagt de inmiddels vallende duisternis kilte door de knoken. Binnen, in de warmte van een Haachts etablissement, roert Deferm een dikke wolk melk door zijn koffie. Inmiddels, mijmert hij nippend aan zijn kopje, is de ploeg van ’88, het jaar waarin Mechelen de Europacup 2 won tegen Ajax, alle kanten uitgezwermd.

Michel ( Preud’homme, nvdr) zit bij Standard, Erwin ( Koeman, nvdr) bij PSV, Graeme ( Rutjes, nvdr) zit in de golfwereld – minstens twee keer per jaar spelen we eens met mekaar -, Koentje Sanders doet niks meer in het voetbal, Clijsters zit met z’n dochters, Ohana heeft Beitar getraind, weet ik, WimHofkens doet de beloften in Hamme, denk ik, Piet ( Den Boer, nvdr) doet momenteel niks, Polleke ( Demesmaecker, nvdr) trainde, dacht ik, de miniemekes van Lombeek-Liedekerke, jaja…Vorig seizoen, toen de wedstrijd tegen Harelbeke door hun faillissement niet kon doorgaan, groeide de idee om met de ploeg van ’88 tegen het eerste elftal te spelen. Maar – en dat vond ik heel spijtig – we waren maar met z’n vijven : Piet den Boer, WilfriedDomicent, JoachimBenfeld, Polleke Demesmaecker en ik.”

Vijf spelers die onder De Mos hun beste periode kenden. Dezelfde Aad de Mos met wie Geert Deferm na twee jaar Mechelen, een jaar Antwerp, opnieuw negen jaar Mechelen, één seizoen Gent, La Louvière en Amiens in de Franse tweede klasse, en een half jaar Mol, als jeugdtrainer op Mechelen opnieuw te maken kreeg. Deferm, zo hoopte De Mos, zou als assistent van Emilio Ferrera de kar van het nieuwe Malinwa trekken.

“Ferrera werd aangekondigd als hoofdtrainer en ik moest daar toen van De Mos bij zijn. Hij had mij gevraagd of ik geïnteresseerd was en natuurlijk was ik dat, maar van die interesse maakte hij meteen dat wij een akkoord hadden. Ze spanden de kar voor het paard. We zijn nog een paar keer samengekomen, maar ik vond dat ze mij onvoldoende garanties konden geven naar de toekomst. Ik zou minder gaan verdienen dan ik nu verdien, hulptrainer zijn én mijn job moeten opgeven. Daar heb ik voor gepast. Ik wou mijn toekomst niet hypothekeren. Af en toe, repliceerden zij, moet je maar eens een risico durven nemen, maar ik was niet bereid dat te doen. Zo stabiel was de club toen ook al niet.

“Ik was bovendien perfect gelukkig met wat ik deed. Ik stond heel dicht bij wat er in het eerste elftal bewoog. Ik deed de scouting voor de eerste ploeg en een paar keer per week had ik contact met Fi ( Vanhoof, nvdr) om de tegenstander te bespreken. Ik vond het heel goed zo, want daarnaast kon ik prettig werken met de beloften, met de -18, met jongens die uit de A-kern vielen en die ik in de jeugd had getraind. Dus ik was geen vragende partij om hulptrainer te worden. Ik wou dat alleen op mijn voorwaarden. Dat StéphaneDemol daarna liever met AlexCzerniatynski wou werken, kan ik begrijpen – hij kende hem nog van bij Anderlecht. Maar het probleem is dat men mij nooit neen heeft gezegd of heeft meegedeeld : Geert, wat jij vraagt, dat is niet haalbaar. Dus toen het seizoen begon, wist ik niet eens welke ploeg ik had. Ik wist niks, zelfs niet dat ik geen hulptrainer was. Men heeft mij in het ongewisse gelaten, zodat ik Kanacki, de jeugdcoördinator, moest bellen met de vraag of hij een ploeg had voor mij. Maar ja, blijkbaar moet het zo.

“Van Demol en de eerste ploeg heb ik me daarna bewust ook afzijdig gehouden. Ik dacht : met al die perikelen ga ik mijn kop daar niet te veel laten zien. Hij zocht zelf trouwens ook geen contact. Er was geen samenwerking. Demol heeft contact met Kani ( Kannacki, nvdr), maar mij persoonlijk heeft hij nooit aangesproken. Hij gaf hem de namen van de spelers die van bovenaf zakten, maar omgekeerd… Ik denk niet dat hij de -18 één keer heeft zien spelen. Maar goed, dat is zijn keuze, misschien is het ook zijn taak niet.”

“Sinds het moment dat ik had geweigerd hulptrainer te worden, kreeg wel de indruk dat meneer De Mos, om het beleefd te zeggen, mij straal voorbij liep. Zodanig zelfs dat andere mensen mij vroegen : Geert, heb je ruzie met De Mos of zo ? Helemaal niet dus, maar ik dacht dat al dan niet een akkoord aangaan boven menselijke relaties stond. Voor De Mos blijkbaar niet. Voordien was ik nochtans ‘een gewéldige trainer’ ( grijnst). Als hij hoopte door mij hulptrainer te maken wat van het oude Mechelen te doen herleven, dat hij mij dan gehonoreerd had zoals hij zichzelf honoreert, hé ( lacht). Ik heb niet de luxe dat ik onafhankelijk kan leven door wat ik in mijn carrière als speler verdiende.”

Uiteindelijk, merkte Deferm, raakte hij ook de beloftenploeg kwijt.

“Zolang ik bij Mechelen ben, heb ik mij geëngageerd voor de beloften. Eerst speelden we nog internationaal, met Franse en Duitse ploegen. Maar dat haalde te weinig rendement door de verplaatsingen en omdat je overal op achterveldjes werd geduwd. Je zat bij die beloften met een aantal jongens die niet meer bij de -18 mochten spelen, maar door de uitgebreide A-, B- en C-kern te weinig aan voetballen toekwamen. Dus ik vond dat tof om die gasten – die ik kende van in de jeugd – te observeren om te zien wie er kon doorstromen.

“Op een gegeven moment moesten we tegen Genk spelen. RolandJansen ( beloftentrainer van Genk, nvdr) belde mij zelfs nog om die wedstrijd te verplaatsen. Maar toen het zover was, kreeg ik van Kanacki te horen dat Alex die match meeging omdat er veel A-kerners in meededen. Bleek er in die selectie met Doumbouya maar één speler te zitten die ik nog niet onder mijn hoede had gehad ! Toen heb ik gezegd : doe alles dan maar zelf. Als ik alleen dien om de verre verplaatsingen te doen en de gaatjes op te vullen, neen, dan hoeft het voor mij niet meer.

“Drie maanden ben ik, zoals veel anderen, niet betaald en dat is een aanzienlijke som. Dus heb ik een aangetekend schrijven aan de club gericht en als ze binnen acht dagen niet reageren, maak ik de zaak aanhangig bij de bond. Ik was het moe en ontgoocheld, dus toen Kampenhout met een voorstel kwam om hoofdtrainer te worden in eerste provinciale, ben ik er op ingegaan. Want Mechelen, dat was elke dag angst, elke dag kijken naar Teletekst, elke dag negatief gezeik en gezever, tot je het punt bereikt dat je geen kranten meer wil lezen of er niet meer over wil praten. Want je wordt geïdentificeerd met Mechelen, dus overal waar je je kop laat zien, word je erover aangesproken. Je moet daarboven staan, ik weet het, maar op een gegeven moment wordt het mentaal gewoon te zwaar. En dan gaat dat niet meer.”

Niettegenstaande de club in onnoemelijke problemen zat en de jeugdtrainers niet meer vergoed werden, kon er, zegt Deferm, toch nog heel goed gewerkt worden.

“Als we met een gescheiden boekhouding zouden werken, dan zou de jeugd veel langer overleven als de rest van de club. Dat vergeet men wel eens in alle tumult, dat men een instituut op de helling zet. Want dat is, mag ik wel zeggen, de jeugdwerking van Mechelen in België nog altijd, een instituut. Er werd natuurlijk wel eens geklaagd of sarcastisch gedaan in de kleedkamers – ‘ jongens, jongens, hoelang gaan we dat hier nog doen ? ‘, of : ‘ wat zal ’t vandaag weer zijn ?’ – maar iedereen deed door en daar verdienen ze stuk voor stuk een pluim voor. Maar voor mij was de maat vol.

“Vijftien jaar heb ik dag in dag uit op Mechelen gelééfd, dus de beslissing om er weg te gaan, neem je niet zómaar. Ik zal niet zeggen dat ik daar meerdere nachten van wakker heb gelegen, maar ik was er toch constant mee bezig. Als je met de rug tegen de muur staat en je aanmaningen tot betalingen krijgt, dan begin je toch serieus na te denken. Je moet daar realistisch in zijn : je hebt een bepaald inkomen en je leeft daarnaar. Als er dan een deel wegvalt en je moet hier betalen, daar betalen, dan is het op een gegeven moment niet meer plezant. Mijn vrouw zei op een gegeven moment : ‘ Geert, we staan weer in het rood. Je zit zes dagen op zeven in Mechelen, maar wat brengt het op, Geert ? Welk rendement heb je ervan ?’

“Toen ben ik mijn ontslag gaan indienen bij SoniaHinninck en die zei : ‘Dat doe je toch niet, jíj toch niet ?!‘ Maar welke keuze lieten ze mij ? Je kan het niet blijven rekken. Maar er moet niemand medelijden hebben met mij, hoor. Ik eet er geen boterham minder om ( lacht).”

Geheel onbekend is eersteprovincialer Kampenhout, waar Deferm voor het eerst in zijn carrière hoofdtrainer van een eerste elftal werd, voor hem niet.

“Kampenhout ken ik heel goed : de voorzitter is een van mijn beste vrienden en ik vind er een vijftal jongens terug die ik in Mechelen ook onder m’n hoede had. Maar ik heb het wel zolang mogelijk proberen af te houden. Financieel moest ik veel te veel laten schieten, maar omdat men in Mechelen alles op z’n beloop liet en je voortdurend van niks wist, ga je nadenken. Waarom nog ?

“( Denkt na) Je doet het natuurlijk in de eerste plaats voor die jongens. Je krijgt er wel waardering van, da’s heel tof, hoewel je daar uiteindelijk niks voor koopt, want het is onder vier ogen. Je kan perfect werken, maar het blijft in de anonimiteit. Al voel ik wel de persoonlijke voldoening dat die jongens betere voetballers geworden zijn, en je leert er zelf ook constant van bij. Wedstrijden lezen, weten waar de zwakte van de tegenstander ligt, waar de vrije ruimte ligt.

“Op termijn wil ik hogerop. Ik heb nu de stap gezet van jeugdvoetbal naar het trainerschap van een eerste ploeg. Ik had het liever op een wat hoger niveau gezien, maar soit. De situatie heeft mij nu eenmaal in die richting geduwd. We zullen wel zien waar we eindigen, vooropstellen kan je toch niks. Of zoals MarcNoé, die bij Beerschot de beloften traint, en ik onlangs nog tegen mekaar zeiden : de beste trainers zijn niet altijd zij die het hoogste trainen, want er zijn er veel die onder de prijs werken om toch maar ergens trainer te zijn.

“Vandaag heb ik al vijf uur op het veld gestaan in de topsportschool, waar ik deeltijds werk, en straks nog eens twee uur bij Kampenhout. Morgenvroeg laat ik me dan eens uitwaaien tijdens het golfen, mijn nieuwe passie. Maar ondanks alles kijk ik nog altijd met heel veel plezier en trots terug op Mechelen. Het zou doodzonde zijn mocht deze club ten gronde gaan, zeker als je ziet dat er tegen Beveren nog altijd zesduizend man op de tribunes zat. Waar ik ook trainer ben, mijn eerste vraag na de wedstrijd zal altijd zijn : wat heeft Mechelen gedaan ? Want als men mij vraagt wat Mechelen voor mij betekent, kan ik niet anders dan antwoorden dat mijn hart rood en geel is. Voor altijd.”

door Raoul De Groote

‘Mechelen, dat was elke dag angst en gezever .’

‘Meneer De Mos, om het beleefd te zeggen, liep mij straal voorbij.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier