Een jaar geleden startte Anderlecht met begeleidingscentrum Energy Lab een samenwerking op die vanaf dit seizoen op kruissnelheid komt. Wat is de meerwaarde daarvan? Een gesprek met sportcoach Paul Van Den Bosch en collega Kristof De Smet.

Paul Van Den Bosch? Is dat niet de veelgeprezen coach die Sven Nys en de renners van Lotto-Belisol begeleidt? Ja, maar met Energy Lab hebben hij en zijn collega’s al lang de paden buiten het wielrennen bewandeld. Van hokjesdenken is in de begeleiding van (top)sporters immers geen sprake meer. Want, zegt Van Den Bosch: “Bij elke sport leg je als trainer natuurlijk andere accenten, maar veel basiseigenschappen – kracht, snelheid, uithouding, weerstand… – komen in alle sporten terug. Die zijn heus niet eigen aan alleen wielrennen of voetbal. Een spits heeft bijvoorbeeld evenveel sprongkrachttraining nodig als een volleyballer of basketballer. De specificiteit zit alleen in het spel op zich.”

Kristof De Smet: “Energy Lab heeft verschillende specialisten, die vooral per domein werken – biomechanica, kracht, uithouding… – en over verschillende sporten. Die kruisbestuiving is heel verrijkend, want daardoor kunnen we testresultaten beter vergelijken en interpreteren, plus omzetten in specifieke, persoonsgebonden oefenschema’s. Als je ook over topmateriaal beschikt dat alle fysieke en biomechanische parameters precies in kaart brengt (zie kader, nvdr), dan is die combinatie voor gelijk welke topsportploeg interessant.”

Van Den Bosch: “Let wel: we hebben het warm water niet uitgevonden, hé. Al merk ik dat er in het Belgisch voetbal op het gebied van testen en begeleiden nog heel wat braakliggend terrein is. Bij sommige clubs leggen spelers slechts één keer – in het begin van de voorbereiding – tests af, waarna die gegevens in de computer verdwijnen zonder dat er iets nuttigs mee gedaan wordt. Bij Anderlecht daarentegen zullen we in samenspraak met physical coach Jurgen Seegers ook tijdens het seizoen follow-uptests uitvoeren met verschillende groepen van spelers, en volgens individuele noodzaak, om na te gaan of ons advies zijn vruchten afwerpt.”

De Smet: “Cruciaal is ook dat we voortdurend communiceren met de speler en met de sportieve en medische staf, want zij doen de dagdagelijkse opvolging. Door die prima communicatie is iedereen perfect op de hoogte van de eventuele minpunten van een speler. En omdat – zoals in het befaamde MilanLab – alles gecentraliseerd is, kunnen ze zo bij Anderlecht op álle vlakken complementair werken: van voeding over blessurepreventie en krachttraining tot conditieopbouw. Hoewel dat allemaal aan elkaar gelinkt is, zoeken veel ploegen verschillende specialisten overal te lande op. De uitwisseling van informatie tussen hen en de clubmedewerkers loopt daardoor echter niet altijd optimaal.”

Van Den Bosch: “Wij sturen alle gegevens door naar Jurgen Seegers die dat implementeert in zijn software waarin ook de hartslaggegevens op training bijgehouden worden. Als hij dan merkt dat iemand vermoeid is, dan kan hij direct zien wat de mogelijke reden is. Zo kunnen hij en John van den Brom ook beter oordelen of die speler al dan niet klaar is voor een basisstek.”

De toekomst

Een van de belangrijkste pijlers van de samenwerking tussen Energy Lab en Anderlecht is de extra individuele begeleiding, aangepast aan de specifieke noden van de speler. Van Den Bosch: “Op puur voetbaltechnisch, maar ook op fysiek vlak is dat meer dan ooit dé toekomst. Hoewel sommigen, zoals Tom De Sutter (zie kader, nvdr), er zelf om vragen, staat niet elke voetballer daar echter evenveel voor open. Wij kunnen hen ook niet verplichten.”

De Smet: “Er bestaat nog altijd een cultuur die zegt dat je hoofdzakelijk in groep, en het liefst met de bal, moet trainen – zelfs op conditioneel vlak. Natuurlijk kun je een team met collectieve, tactische oefeningen beter laten spelen, maar na een tijd bots je op een plafond. Pas als je ook de fysieke capaciteiten van elke speler, en ook per positie, gaat trainen – een spits heeft meer explosiviteit nodig dan een verdedigende middenvelder -, kun je als groep verbeteren.”

Van Den Bosch: “De jongste jaren is de fysieke component alsmaar belangrijker geworden. Zelfs met de beste techniek kun je zonder een topconditie op het hoogste niveau niet meer mee. De sterspelers van vandaag zijn totaalatleten. Kijk naar Cristiano Ronaldo die de honderd meter in elf seconden loopt. Zelfs Messi zou Messi niet zijn zonder zijn fenomenale explosiviteit en startsnelheid. Van nature zijn zij ook op dat vlak begiftigd, maar ze werken daar ook keihard op.”

De Smet: “Toch is de overtuiging om meer individueel te trainen in België nog te weinig doorgedrongen, vooral op lager niveau. De concrete, praktische uitvoering is natuurlijk niet makkelijk. Zeker tijdens het seizoen kun je moeilijk gericht, individueel plannen. Constant moet je de puzzel leggen, dooreengooien en opnieuw leggen, afhankelijk van de speeltijd per speler, een blessure, kwalificatie in een bekercampagne waardoor je x matchen meer moet afwerken… Door die verschillende, niet altijd controleerbare factoren is zo’n intensieve opvolging van elke speler voor een hoofdtrainer te complex en te veeleisend, zelfs met de hulp van een assistent en een physical coach.”

Van Den Bosch: “Sommige clubs kopen ook nog altijd liever een dure buitenlander dan dat ze geld spenderen aan extra individuele begeleiding. Bij anderen is de wil wel aanwezig, maar zij botsen op hun budgettaire beperkingen. Vooral daar zit het verschil met de Europese topteams, die niet over één, maar vijf physical coaches beschikken, niet drie, maar twaalf kinesisten hebben en niet één parttimearts, maar drie fúlltimedokters en psychologen kunnen betalen. Ik vermoed zelfs dat José Mourinho bij Chelsea zich alleen moet bezighouden met het tactisch en mentaal kneden van fysiek en mentaal topfitte spelers. De anderen, die op gelijk welk vlak iets mankeren, kunnen individueel met al die specialisten werken. Gezien hun enorm brede, evenwaardige kern kunnen die topploegen zich dat ook permitteren. In België moeten de – in aantal – beperktere sterkhouders vaak zo vlug mogelijk weer op het veld staan en krijgen ze daar minder tijd voor.

“Toch wil ik de perceptie wel ietwat nuanceren. In ‘het buitenland’ zou de begeleiding véél professioneler zijn, maar dat klopt niet helemaal. Die absolute topploegen hebben inderdaad een voorsprong, maar daaronder, bij de subtop, staan veel teams niet verder dan de meeste Belgische clubs. Ik hoorde zelfs van een coach dat ze bij een Nederlandse eredivisieploeg nog nooit van een melkzuurtest gehoord hadden…”

De Smet: “Sowieso moeten we onze voetballers nog professioneler begeleiden en die topsportmentaliteit/kennis al van jongs af aan met de paplepel ingeven. Zodat ze, wanneer ze in de A-kern belanden, alle basisprincipes van training, voeding en dergelijke begrijpen en als volkomen normaal beschouwen. En zodat hen niet meer verteld moet worden: dat mag wel, dat niet. En dat hoeft heus geen stukken van mensen te kosten. Van een jeugdcoördinator van een Belgische topclub hoorde ik nog niet zo lang geleden dat de jeugdspelers er voor, tijdens en na de match alleen water en cola drinken. Terwijl bij de jeugd van Liverpool er gekleurde bekertjes klaarstaan met dorstlesser, energie- of hersteldrank. Zo duur is dat nochtans niet, en toch maakt zoiets een groot verschil. Het is vaak ook gewoon een kwestie van visie.”

Van Den Bosch: “En die vooral op lánge termijn te ontwikkelen, plus te implementeren over alle geledingen van de club: van de jeugd tot de A-kern. Te veel teams laten de fysieke begeleiding afhangen van een nieuwe hoofdcoach, die zijn manier van werken meebrengt. Tot er weer een nieuwe trainer met een andere aanpak komt. Een coach zou zich moeten aanpassen aan de clubvisie, niet omgekeerd.”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“De sterspelers van vandaag zijn totaalatleten. Kijk naar Cristiano Ronaldo die de honderd meter in elf seconden loopt. ” Paul Van Den Bosch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content