Minstens twee keer per jaar is Liverpool, de stad aan de Mersey, het toneel voor The Friendly Derby tussen Liverpool Football Club en Everton FC. Een wandeling rond Stanley Park, de groene long die Reds en Blues van elkaar scheidt.

In de nauwelijks tien minuten durende rit van Liverpool Lime Street, het treinstation dat Liverpool met de grote steden verbindt, naar het voetbalhart van de stad schetst de taxichauffeur een beeld van de stad. Bijna een half miljoen inwoners in de city, twéé kathedralen – een rooms-katholieke en een anglicaanse – stad van The Beatles en de muziekstijl Merseybeat, Europese Culturele Hoofdstad van 2008 en een bruisend uitgaansleven. “The Cavern Club, waar The Beatles ontdekt werden, is een echte aanrader.” De man is trots op zijn stad, waar van alle Engelse grootsteden de meeste blanken wonen (negentig procent) en het werkloosheidscijfer schommelt rond de tien procent. Het dialect van de Scousers – de bijnaam voor geboren Liverpudlians – klinkt rauw en haastig, net als het leven aan de boorden van de Mersey, ooit de levensader van de stad. “Maar toen Margaret Thatcher eind jaren zeventig de dokken sloot, verloren bijna 30.000 arbeiders hun job. Thatcher is hier vijand nummer één. Als zij sterft, heeft Liverpool een nieuwe feestdag. We, Scousers, love the Labour Party.

“Een verhaal over voetbal in Liverpool?” Patrick Duggan, uitbater van het Epstein Guest House, kijkt bedenkelijk. Zes jaar geleden kocht hij het huis waar Brian Epstein – manager van The Beatles – opgroeide. “Had ik geweten dat deze buurt er nu zo zou uitzien, dan had ik ergens anders geïnvesteerd. Maak eens een wandeling in de wijk rond het stadion. Je gelooft je ogen niet.” Van zijn pension, gelegen in Anfield Road 27, naar het stadion is het amper vijf minutjes stappen. Geen mens te bespeuren, amper auto’s voor de huizen. Duggan heeft niet overdreven. We wanen ons in een spookstad. In Lothair Road, in de schaduw van Anfield, zijn amper zes van de dertig huizen bewoond, de rest is dichtgetimmerd. Ook in de aanpalende straten is de leegstand schrijnend. Bill, die al meer dan veertig jaar in Anfield Road woont: “Dit was ooit een levendige buurt, maar sinds halfweg de jaren negentig begon de club huizen op te kopen om het stadion uit te breiden. Alleen is de beslissing nog altijd niet gevallen: Anfield verbouwen of naar Stanley Park verhuizen.”

Hij neemt ons mee naar Stanley Park, bijna veertig hectare groot en het op twee na oudste park ter wereld. “Eerst onze buurt laten verloederen en daarna ook nog eens het park van de gemeenschap afnemen.” (schudt het hoofd) Het buurtprotest is fel, maar haalt voorlopig weinig uit. Patrick Duggan: “In de plaatselijke media worden onze acties doodgezwegen. Wie wel bericht, riskeert door de club ‘nieuwsdroog’ gelegd te worden.” Aan de oprit van zijn guest house hangen enkele affiches en aan de gebarricadeerde huizen beschuldigt het actiecomité de club, de stad en de sociale bouwmaatschappij Arena van maffioze praktijken. “Jullie laten deze buurt verrotten. Shame on you!” Duggan: “De drie partijen spelen onder een hoedje. Is het logisch dat een socialehuisvestingsmaatschappij huizen opkoopt en ze vervolgens laat verkommeren? En als er dan toch een huis verhuurd wordt, is het aan gezinnen uit de probleemwijken.”

Shankly Gates

The Sandon, Birthplace of Liverpool FC, vermeldt het grote bord op de hoek van Oakfield Road en Houlding Street. Het stadion van Anfield ligt nauwelijks honderd meter verder en straalt op een vrijdagmorgen een bijna sacrale rust uit. Ook in de pub, waar enkele locals de kranten doornemen, is het rustig. “Wacht maar tot morgen.” Het wordt drummen, beloven ze, want dan ontvangt ‘hun’ Liverpool Stoke City en loopt The Sandon helemaal vol. “Maar”, verklapt iemand, “eigenlijk werd Everton Football Club hier opgericht. Voor een thuiswedstrijd kleedden de spelers zich hier om en gingen ze te voet naar Anfield. Maar sinds ‘ze’ naar Goodison Park vertrokken, is het van ‘ons’.” Aan de bar wordt gelachen. “We beschouwen Everton niet als onze grootste rivaal. Zij zijn de tweede club van de stad. Punt. Manchester United, díé lusten we niet. Een match tegen Everton is … gewoon. Al denken zij daar natuurlijk anders over.” Er wordt nog luider gelachen. En verder gepraat. Over voetbal, over de mooie en onvergetelijke momenten, die schril afsteken tegen het leven in de wijk. Voetbal als enig houvast in een ontwrichte samenleving.

Stanley Park ligt er vredig bij. Wandelaars laten de hond uit, kinderen spelen met de bal, werkmannen lopen aan en af. Het stadsbestuur wil dat de club hier Stanley Park Stadium bouwt, ook al volgt dan wellicht een nieuwe golf onteigeningen. De vorige clubeigenaars, George Gillet en Tom Hicks, kregen een erfpacht van 999 jaar op de grond, in ruil voor een jaarlijkse vergoeding van 300.000 pond, een bedrag dat Steven Gerrard in twee weken verdient … Maar het Amerikaanse duo kon de grootse stadionplannen – capaciteit 71.000 toeschouwers – nooit hard maken. Toen Fenway Sports Group de club in oktober 2010 overnam, veranderde de nieuwe eigenaar, John W. Henry, van koers. “The Kop kent in de wereld zijn gelijke niet: die sfeer kunnen we nergens nabootsen. Misschien moeten we wel op Anfield blijven.”

Even verderop in The Albert, de pub die het dichtst bij Anfield ligt en dé ontmoetingsplaats voor de honderden lost boys van The Kop, omschrijft Brian Moore van Live Soccer TV de wedstrijd tussen de twee clubs aan de Mersey als The Friendly Derby. “De twee stadions liggen zó dicht bij elkaar, amper een kilometer, dat rivaliteit onvermijdelijk is. De laatste 35 jaar was Liverpool toonaangevend, maar Everton heeft in zijn geschiedenis drie keer pech gehad. Telkens als het een sterk team uitgebouwd had, werd het gedribbeld door gebeurtenissen die het zelf niet in de hand had. Kampioen in 1915 en 1939, twee keer werd de competitie door een wereldoorlog stilgelegd. En nadat het in 1985 de Europabeker voor bekerwinnaars won én kampioen werd, mochten The Blues Europa niet in omdat alle Engelse clubs na het Heizeldrama voor vijf jaar uitgesloten werden. Evertonsupporters zijn nog altijd pissed dat Liverpool, dat voor die vreselijke gebeurtenissen verantwoordelijk was, hun opmars gestuit heeft.”

Boven op de smeedijzeren poort langs Anfield Road – Shankly Gates, genoemd naar Bill Shankly, tussen 1959 en 1974 manager – kijken de magische woorden Y ou’ll never walk alone neer op de bezoekers. Het bescheiden hitje van Gerry Marsden en zijn Pacemakers wordt een voetbalrelikwie in 1963, wanneer Shankly de hulp van The Kop inroept. Liverpool is na acht seizoenen in de tweede klasse naar de hoogste afdeling gepromoveerd, maar na een tegenvallende start begint het volk te morren. Shankly stapt op het veld, neemt een megafoon en spreekt de supporters toe. The Kop bedankt met een spontane versie van You’ll never walk alone.

When you walk through a storm Hold your head up high And don’t be afraid of the dark At the end of the storm There is a golden sky And the sweet silver song of the lark Walk on, through the wind Walk on, through the rain Though your dreams be tossed and blown Walk on, walk on, with hope in your heart And you’ll never walk alone You’ll never walk alone

Er ontstaat een uniek gevoel van saamhorigheid tussen ploeg en supporters. Liverpool FC is hun levensdoel, Anfield de heilige grond die verdedigd moet worden. Extreme clubliefde en voetbal als de enige echte religie. Of, zoals Shankly het zelf verwoordde: “Sommige mensen zeggen dat voetbal een zaak van leven en dood is. Ik ben heel teleurgesteld in zo’n uitspraak. Voetbal is veel en veel belangrijker dan dat.”

Links van Shankly Gates is de dood nochtans prominent aanwezig. Aan Hillsborough Memorial staan 96 namen in het roestbruine marmer gegraveerd, allemaal Liverpoolsupporters die op 15 april 1989 in Sheffield de halve finale van de FA Cup tegen Nottingham Forest bijwoonden. Het werd hun laatste wedstrijd, die amper zes minuten geduurd heeft. Vertrappeld. Het jongste slachtoffer, Jon-Paul Gilhooley, was tien jaar én een neefje van Steven Gerrard. De Liverpoolkapitein eindigde zijn autobiografie met I play for Jon-Paul. “Het verdriet van zijn ouders is voor mij een blijvende inspiratiebron. Werken, werken, werken. Daardoor ben ik de speler geworden die ik vandaag ben.”

Een dag na de tragische feiten besluit het Liverpoolbestuur geen wedstrijd meer te spelen tot de doden begraven zijn, meer dan 500.000 voetbalsupporters trekken vanuit het hele land naar Anfield, waar de grasmat bezaaid is met sjaals en bloemen. Voetbalpelgrims, verenigd in collectieve rouw. Een lint van een kilometer aan elkaar geknoopte blauwe en rode sjaals verbindt Anfield en Goodison Park. Wanneer Liverpool op 3 mei zijn eerste competitiewedstrijd speelt, óp het terrein van Everton, hangt in het bezoekende vak een spandoek. The Kop thanks you all. We never walked alone.

Twee straten verder zijn enkelingen op zoek naar de laatste tickets voor de wedstrijd tegen Stoke City. Voor de grote fanshop staat een bronzen beeld van Bill Shankly. Een standbeeld voor een monument. De Schot haalt The Reds, wanneer hij in 1959 manager wordt, uit de anonimiteit van tweede klasse en wordt vier jaar later meteen kampioen in de hoogste afdeling, een kunstje dat hij nog twee keer zal herhalen. Met ook nog eens twee FA Cups en twee UEFA Cups maakt de ex-mijnwerker zich onsterfelijk op Anfield, waar hij precies vertelt wat zijn volk wil horen. “Er zijn maar twee ploegen in de stad: Liverpool en de reserven van Liverpool.” Of: “Mocht Everton in mijn achtertuin spelen, dan trok ik de gordijnen dicht.” Media en supporters smullen ervan, Shankly is de halfgod van de Mersey, tot hij in 1974 onverwacht afscheid neemt. Ongeloof. Maar: live goes on.

Het bestuur overtuigt de bescheiden Bob Paisley, Shankly’s assistent, om manager te worden. In negen seizoenen doet Paisley zo mogelijk nóg beter dan zijn ex-baas: zes titels, drie League Cups, UEFA Cup in 1976 (tegen Club Brugge) en drie keer Europacup I. Aan de Paisley Gateway krijgt de minzame Engelsman, die 53 jaar voor de club werkte, een definitieve plaats in de geschiedenis.

Saint Luke’s

Aan de overzijde van Stanley Park, nauwelijks tien minuten stappen, blinkt Goodison Park in het winterzonnetje. Op de hoek van Goodison Road en Gwladys Street, waar de slogan Welcome to Everton FC – Home of The Blues metershoog boven de kleine arbeidershuisjes uittorent, is het kerkje van Saint Luke The Evangelist een anachronisme. Priester Harry Ross, tussen 1977 en 2010 vicaris van Saint Luke’s, wijst op de nauwe banden tussen het leven in de wijk en de voetbalclub. “Voetbal heeft een enorme impact op de plaatselijke gemeenschap. Hier betekent voetbal samenwerken, vriendschap en het vergeten van alle sociale problemen.” De priester, gekleed in een blauwe trui en blauw hemd met witte boord, werd geboren in een echt Liverpoolnest. Hij lacht: ” I was the blue sheep of the family.” Drieëndertig jaar lang verliepen wedstrijddagen volgens hetzelfde stramien: iets meer dan twee uur voor de aftrap opende hij de deuren van zijn kerk, serveerde hij gratis koffie of thee en konden supporters een kijkje nemen in de tuin, waar de as van overleden Evertonians uitgestrooid werd. “Aanvankelijk gebeurde dat rond het terrein, maar er was geen plaats meer.”

Ross herinnert zich de dag met achtereenvolgens een doop (tien bezoekers), een huwelijksceremonie (veertig bezoekers) en een thuiswedstrijd tegen Blackburn Rovers (41.000 toeschouwers). “Mijn organist was nóg fanatieker. Het was bijna drie uur en nooit heb ik een snellere versie van de Wedding March gehoord, net de Minute Waltz van Chopin. (lacht) Ik heb toen de eerste helft gemist.” Want, zegt hij: ” God before Everton. Een Evertonian voor het leven, ja, maar nog meer fan van God.”

Het viel hem zwaar om in 2010 afscheid van zijn kerk te moeten nemen, maar hij is trots dat Saint Luke’s ook buiten de stad een begrip is. “Een landmark. Sky Sports, bijvoorbeeld, wou ooit een wedstrijd om halftwee laten aftrappen, maar toen ik zei dat mijn wekelijkse kerkdienst dan net afgelopen was, legden ze zich daar onmiddellijk bij neer. Everton speelt op zondagnamiddag nooit voor drie uur in de namiddag, een wedstrijd op Goede Vrijdag is helemáál uit den boze”, aldus Harry Ross, nog altijd aalmoezenier op Goodison Park. Ross neemt ons mee voor een wandeling door de straten die het stadion omzomen. “Ooit was dit een wijk waar veel familieleden in dezelfde straat woonden: grootouders, kinderen, kleinkinderen … Nu is er vooral een instroom van probleemgezinnen, waardoor de saamhorigheid weggevallen is. Dat vertaalt zich ook in de voetbalbeleving: véél meer wrijvingen met de club uit Anfield.” Het was ooit anders, zegt hij. “Toen we in 1986 en 1989 de finale van de FA Cup speelden tegen Liverpool, zaten Liverpool- en Evertonsupporters samen op de bus of op de trein en scandeerde het hele stadion Merseyside, Merseyside, Merseyside. Onvoorstelbaar mooi. Of die keer in 1994, toen ik samen met de aalmoezenier van Liverpool een dansje op straat maakte, omdat Everton op de slotspeeldag het behoud verzekerd had. Wat moeten de mensen toen niet gedacht hebben?” (lacht luidop)

Ross vertelt hoe hij in 1999 de Everton Former Players’ Foundation oprichtte. “We hadden gehoord dat Gordon West, onze ex-doelman, het huis niet meer uit kwam. Toen hij nog voetbalde, kreeg hij wekelijks vijftien pijnstillende injecties om in het weekend te kunnen spelen, want wie in die tijd niet fit was, werd niet betaald. Gevolg: twee kapotte knieën. Met een financiële tussenkomst van club en spelers hebben we Wests operatie – hij kreeg twee kunstknieën – betaald. Ik heb oud-spelers bezocht die in armoede leven. Ik herinner me iemand die verslaafd was aan alcohol en tijdens mijn bezoek zelfs in zijn broek plaste. (schudt het hoofd) We hebben hem naar een ontwenningskliniek in Londen kunnen sturen … De club doet er alles aan om zijn ex-spelers te helpen. Everton FC heeft een hart, is een echte people’s club.”

Goodison Park

Rond Goodison Park vertellen oude foto’s de clubgeschiedenis. De oprichting in 1878, de titel van 1891, de eerste FA Cup, de uitbouw van het stadion, de winst in de Europabeker voor bekerwinnaars in 1985 … Kregen ook een plaats én een foto aan de stadionmuur: Daniel Amokachi (in 1994 van Club Brugge naar Everton) en Marouane Fellaini (in 2008 van Standard naar Everton). Ook interessant: sinds 1878 speelde de club slechts vier seizoenen niet op het hoogste niveau, geen enkele Engelse club deed beter.

Aan de hoofdingang staat het beeld van Evertonlegende William Ralph Dean, met als opschrift Footballer, Gentleman, Evertonian. Dixie Dean was een fenomeen aan de Mersey, benadrukte zelfs Bill Shankly, de man die Evertonians rauw lustte. Dean scoort tussen 1925 en 1937 383 doelpunten in 433 wedstrijden, met als hoogtepunt zijn 60 goals in het seizoen 1927/28, ook vandaag nog altijd een record. Maar Dean heeft, naast een neus voor doelpunten, ook een bijzonder gevoel voor humor. Op de vraag of zijn record ooit verbeterd zal worden, antwoordt hij droog: “Ik denk het wel, maar alleen door die kerel die over water kon stappen.” Of wanneer hij tijdens een reservewedstrijd een teelbal verliest en zijn ploegmaat, die hem wil verzorgen, toesnauwt:”Niet wrijven, je moet ze tellen!” Nochtans hangt het leven van Dixie in 1926, amper negentien jaar, aan een zijden draadje, wanneer hij na een motorongeval met een schedelbreuk naar het ziekenhuis gebracht wordt. “Misschien overleeft hij de klap,” waarschuwen de dokters, “maar hij zal in ieder geval nooit meer voetballen.” Twee jaar erna scoort hij zestig keer. Pikant detail: Dean overlijdt in maart 1980, na een hartaanval, in de tribunes van Goodison Park.

Aan de receptie wacht Lilly Barnes, een van de communicatiemedewerkers. Anderhalf uur neemt ze ons mee in de catacomben van Goodison Park en vertelt ze gepassioneerd het verhaal van ‘haar’ club, met een vleugje Britse humor. De interviewruimte van de BBC blijkt een klein, opgeruimd bezemhok te zijn, nauwelijks drie vierkante meter groot. “Hier wurmen zich voor een interview vijf mensen in … Logisch dat David Moyes, onze manager, hier altijd zo snel mogelijk uit wil.” In de bestuurskamer wijst ze naar een teller aan de muur, waar bestuursleden op elk moment kunnen zien hoeveel toeschouwers in de tribunes zitten. “Dan weten ze tenminste of ze de lonen kunnen betalen.”

Barnes vertelt hoe de club aan zijn bijnaam The Toffees kwam. “In de stad was er een grote snoepwinkel, Ye Anciente Toffee House, waar een oud vrouwtje snoepjes verkocht die heel populair waren. Toen de verkoop stagneerde, stuurde ze haar kleindochter elke dag naar de club, gekleed in haar mooiste blauw en witte jurkje, om haar zoetigheid te verkopen. Ook nu nog, meer dan honderd jaar later, gooit The Everton Toffee Lady voor de aftrap snoepjes in de tribune. Mooi, toch?” Wanneer we de foto van Wayne Rooney passeren, lacht ze droog. “Niet toevallig hebben we Rooney, toen hij naar Manchester United vertrok, naast het toilet gehangen.” Wat ze niet vertelt: met een deel van de transfersom, bijna 31 miljoen euro, bouwde Everton een gloednieuw trainingscomplex, met tien velden, een indoorterrein en een zwembad. Ze loodst de bezoekers naar de verschillende lounges, oubollig houten meubilair is alomtegenwoordig. “De kleedkamers zijn sober.” Lees: versleten. De associatie met het clubmotto Nil Satis Nisi Optimum – alleen het beste is goed genoeg – is niet meteen duidelijk. “Door al de steunpilaren en de houten zitjes wordt dit soms ook Woodison Park genoemd”, lacht ze. En toch ademt Goodison Park voetbal. Everton FC is trots op zijn geschiedenis, benadrukt ze, maar het stadion – ook wel The Grand Old Lady genoemd – is ingehaald door zijn geschiedenis. Geld om te vernieuwen is er niet.

Voorzitter Bill Kenwright, een theatermaker en Evertonian bij geboorte, kocht de club in 2004, maar is de laatste vier jaar wanhopig op zoek naar een overnemer. Of, zoals hij het zelf uitdrukte: “Toen ik hoorde dat mijn bod op de club geaccepteerd was, zat ik boven in mijn kantoor. Ik ben van vreugde vier trappen af gerend en de straat opgelopen. Ik beloof het: als het telefoontje komt dat de club verkocht is, dan doe ik precies hetzelfde.” Het stadion is het grootste struikelblok in overnamebesprekingen. “Wanneer weer eens een potentiële overnemer afhaakt, moet The Grand Old Lady nog maar eens wachten op haar dringende facelift”, noteerde David Conn in The Independent. “Kenwright houdt nog altijd veel van de club, precies daarom zoekt hij een overnemer. Hij wil geen nieuwe leningen meer aangaan, zeker omdat de club al een openstaande schuld van 45 miljoen pond bij de banken heeft. En jaarlijks komt daar vijf miljoen bij.”

De gids: “De laatste drie seizoenen eindigden we als vijfde, zevende en achtste, een geweldige prestatie van de manager. Maar het kan niet langer op deze manier. Een nieuw stadion is onze enige redding.” Eind jaren negentig leek het alsof de club naar Kirkby – buiten de stadsgrenzen – zou verhuizen, maar de bouwvergunning werd afgeketst. Ook de plannen voor een nieuw stadion in Stanley Park, de tweede optie, werd door het stadsbestuur afgeschoten. “Vreemd dat Liverpool wel een vergunning kreeg om in het park een nieuw stadion te bouwen. Mijn conclusie: in de city council zitten vooral Liverpoolsupporters.”

Rood leven, blauw sterven

De twee clubs uit Liverpool gaan zwaar door het stof, maar precies in moeilijke tijden worden allianties gesloten. Het blauwe supporterscollectief Keeping Everton in Our City en de rode kameraden van Spirit of Shankly zetten de schouders onder het gezamenlijk project The Football Quarter, die de wijken rond Stanley Park wil opwaarderen. Meer retail, betere transportmogelijkheden, begeleiding bij de renovatie of bouw van de twee voetbalstadions, een grote fanzone in Stanley Park, huisvestingsprojecten. “De stad heeft er de voorbije jaren alles aan gedaan om The Beatles te promoten, nu is het hoog tijd om ook onze voetbaltroeven uit te spelen. De invloed van het voetbal is niet te onderschatten: meer dan twee miljoen bezoekers per jaar. Dat kunnen we in de volgende jaren met vijftig procent optrekken. Liverpool ís voetbal.”

Een dag later, voor de wedstrijd op Anfield tegen Stoke City, herinnert Martin – een gepensioneerde Scouser – zich de hoogdagen van het voetbal in de stad. “Onze buurman was een supporter van Everton, wij echte Reds. Na de verloren FA Cup schilderde hij midden in de nacht onze deur in het blauw, een paar jaren erna kreeg zíjn deur een rood kleurtje. (lacht) Ik herinner mij de woorden van vader: ‘ Born red, live red, die blue.’ Op zijn sterfbed zei hij: ‘Vanaf nu supporter ik voor Everton. Als ik sterf, is er dan tenminste al een Toffee minder.'” (lacht)Keith Perkins, een naar Canada uitgeweken Scouser, verwoordt het Merseysidegevoel. “We spelen in dezelfde buurt en delen onze roots. Eigenlijk zijn we broers, dus moeten we elkaar op die manier behandelen. En toch: is er iets leuker dan winnen van je broer?”

DOOR CHRIS TETAERT

“Niet toevallig hebben we Rooney, toen hij naar Manchester United vertrok, naast het toilet gehangen.” Lilly Barnes, communicatiemedewerker bij Everton

“Toen we in 1986 en 1989 de finale van de FA Cup speelden tegen Liverpool, zaten Liverpool- en Evertonsupporters samen op de bus.” Harry Ross

“Er zijn maar twee ploegen in de stad: Liverpool en de reserven van Liverpool.” Bill Shankly

“Kenwright houdt nog altijd van Everton, precies daarom zoekt hij een overnemer.” David Conn

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content