Chef de Mission Robert Van de Walle maakt de balans van de Spelen en stapt op.

“De kous is af”, zucht Robert Van de Walle wanneer Laurence Rase als laatste Belgische zonder prijs uit het strijdtoneel stapt. Robert Van de Walle is moe. Zelden sliep hij de voorbije weken meer dan drie uur per nacht. Zaterdagmiddag luisterde hij aandachtig toen Eddy De Smedt, sportief directeur van het BOIC, uitlegde waarom de Spelen in de breedte redelijk geslaagd zijn voor België. Het doel voor Athene, aldus De Smedt, was meer finaleplaatsen dan in Sydney. Op de medailles na is dat gelukt. Toen De Smedt zijn bewondering uitdrukte voor wat de roeiers en de kajakkers in moeilijke omstandigheden presteerden, keek Van de Walle toch even op. Want roeiers en kajakkers haalden goeie resultaten ondanks en niet dankzij het systeem. Er was geen geld voor een boot, er was geen beleid. Van de Walle overtuigde ex-roeier Dirk Crois om de zaak in extremis recht proberen te trekken : “Wat het roeien hier haalde, is niet de verdienste van het BOIC, maar van Dirk Crois.”

De analyse van Van de Walle was, terwijl hij zijn afscheid van het BOIC aankondigde, een stuk scherper : “Als we zo verder doen, wordt Peking een catastrofe. Na vier jaar staan we nog geen stap verder.” Een dag later heeft hij geen spijt van die harde woorden : “Je kan niet blijven rond de pot draaien. Ik zeg wat ik denk. Ik hoopte dat het iets zou losmaken als Robert Van de Walle uit de sport stapt. Maar na de persconferentie werd er zelfs niet meer over gepraat. Wel een hapje eten, wat drinken, zoals gewoonlijk. Ze zullen het wel uitleggen, dat ik te veeleisend ben en zo. Ze doen maar. Praten is hun job, ze praten al vier jaar.” Het was, weet de afscheidnemende Chef de Mission, geen opgewekte selectie die maandag terug naar België vloog.

Misschien heeft België geen behoefte aan een klimaat waarin topsport gedijt, Robert.

“Dat degenen die nu het beleid maken, dan opstappen en het initiatief laten aan wie denkt dat het wél kan. Maar dat zullen ze niet doen. Ze blijven gewoon op hun plaats zitten.”

Laat ons een kat een kat noemen : je had je qua resultaten meer voorgesteld.

“Qua medailles is dit een magere oogst. Dan moet je niet roepen dat het fantastisch was. Natuurlijk zijn twee finaleplaatsen in de sprint formidabel, net als een finaleplaats in de gymnastiek. Maar : we zijn er net niet. Het is zoals een verkoper die tien offertes moet maken om één contract binnen te halen en die uiteindelijk toch geen contract getekend krijgt. Die medaille is zoals dat contract : ze is er, of ze is er niet. Aan ons, atleten, trainers en wie met sport bezig is, om conclusies te trekken en oplossingen te bedenken. Roepen dat we goed bezig zijn en gewoon verder doen, is niet echt constructief.”

Ben je ontgoocheld ?

“Ik ben triestig als ik zie hoe onze atleten vaak nipt de kaas van hun boterham laten wegpikken. Net vierde of vijfde, verdorie : met een tiende van een seconde of een meter beter heb je een medaille. Ik vraag me af : waar bleef dat tikkeltje extra ? Daar zit het verschil tussen topsport en echte topsport. Echte topsport is presteren op het hoogste niveau en nog wat onder de pedalen hebben voor een extra duw op het einde als dat nodig is. Wie met het sportbeleid in België bezig is, weet niet wat dat is, topsport om de eerste van de wereld te zijn. Misschien hebben onze atleten dat wel in zich, maar ik stel vast dat het er niet uitkomt op het moment dat het moet. Ik had gehoopt op meer medailles. Als je kijkt naar wat Nederland kan…”

Waarom kan het daar wel en hier niet ?

“Je krijgt de atleten die je verdient. Als je niet investeert in jeugd en topsport, als je de normen van topsport niet juist plaatst en niet de juiste begeleiding geeft, dan krijg je dit. Eenenvijftig atleten – waarin de Franstaligen met zes nog eens ondervertegenwoordigd zijn – is te weinig. Je moet hier minstens met honderd atleten arriveren en met tien medailles naar huis gaan. Over dat potentieel beschikken we in België, maar wij hebben een underdogmentaliteit : ‘wij kunnen dat niet’.”

De Bulgaarse trainer in het kajakken merkt dat hij in België weinig kandidaat-topsporters vindt die er helemaal willen voor gaan. Het mag vooral geen pijn doen.

“Die mentaliteit wordt gekweekt door trainers in clubs. Alles in België is gebaseerd op heel veel. Waar is een judoclub trots op ? Dat ze heel veel leerlingen telt. Vervolgens passen ze de lessen aan de leden aan in plaats van andersom om toch maar een grote club te hebben. Mensen met middelen moeten op zoek naar competente begeleiders die talent kunnen ontdekken. Wie niet gebeten is, daar moet je niet in investeren. Dat wordt toch nooit een topper.”

De medaillewinnaars zijn Einzelgängers , mensen die hun eigen weg gemaakt hebben.

“Zodra ze een zeker niveau bereiken, gaan wielrenners en tennissers privé. Ze zitten in een commerciële wereld, maar hun aanpak is een voorbeeld voor anderen. Wat Dirk Crois in zes maanden met zijn roeiers bereikte, is fantastisch, maar met professionaliteit heeft het weinig te maken. Professioneel werken betekent : vier jaar op niveau met topsport bezig zijn. Ik kan Dirk niets verwijten in de context waarin hij moet functioneren : altijd tegen de stroom in roeien, zonder middelen… Pas op, de atleten moeten het nog altijd zelf doen. Als er morgen iemand komt met een grote cheque zal het overmorgen daarom niet bingo zijn.”

Zo’n Crois, die een jaar geleden een gedetailleerde planning indient en nog geen antwoord kreeg, is dat typisch Belgisch ?

“Dirk heeft die planning gemaakt omdat ik hem dat vroeg. Vervolgens is die op één of ander bureau blijven liggen. Waarschijnlijk weet men nog niet goed wat ermee aan te vangen, het is blijkbaar geen prioriteit. Zoiets frustreert me enorm, ik ben daar heel ongelukkig om.”

Wie heeft je hier ontgoocheld ?

“Niemand. Ik ken geen enkele atleet die zich niet voor minstens tweehonderd procent gaf, tot kotsen en flauwvallen na de prestatie toe. Er zijn er die we nadien aan een baxter moesten hangen. De uitstraling naar buiten, de vriendschap en het respect binnen het team waren voorbeeldig. Net als de inzet van al wie de atleten begeleidde. Trainers, verzorgers, mensen van de administratie, allemaal hebben ze dag en nacht gewerkt om het de atleten naar de zin te maken. Op dat vlak is de balans voor mij positief.”

Een trainer benadrukte ook jouw rol : ‘Met Robert is de interne sfeer hier veel positiever dan op voorgaande Olympiades’.

“Ik probeer te ontdekken wat de mensen nodig hebben en ze dat te geven, het onderscheid te maken tussen wat écht noodzakelijk is en wat futiliteiten zijn. Soms ging ik ook mee in hun grillen omdat ik weet dat een atleet op topmomenten heel gevoelig is. Sfeer maken de atleten onder mekaar, dat doe ik niet alleen. Ik ben een beetje bindmiddel, probeer wat te relativeren, een beetje humor te brengen. Als het minder ging, zocht ik de atleten zelf op. Ik weet wat winnen en verliezen is, wat lijden en ontgoocheling is. Zo kan je de atleten iets bijbrengen. Ze moeten hun verlies analyseren, iets met die ervaring doen om als atleet én als mens te groeien. Verliezen is voor de meesten een hele grote desillusie, want ze hebben hier vier jaar naar toe gewerkt. Ineens is die droom weg en moet je een andere droom gaan zoeken. Die is er niet meteen. Ik heb veel teleurstelling gezien.”

Was je streng in je beoordeling ?

“Als iemand verloor, vroeg ik wat er scheelde : ‘Is je motor te klein, kon je de stress niet aan, wat leer je daar nu uit ?’ Ik confronteer atleten met de realiteit. Het is makkelijk om de schuld op de scheidsrechter, het terrein, de wind of de golven te schuiven, maar daar koop je geen medailles mee. In plaats van alles af te wentelen op gegevens die niet te controleren zijn, moet je zoeken naar factoren die je wel kan controleren.”

Van de zeilers werd een medaille verwacht.

“Bij zeilen speelt de natuur een rol, net zoals in de paardensport veel kan tegen slaan door het dier. Maar je mag ook niet té veel excuses zoeken. De Duitsers en de Amerikanen werkten in dezelfde omstandigheden en zij haalden wel prijzen. Als je echt een topper bent, win je toch. Bij ons moet blijkbaar alles meezitten om een resultaat te halen.”

Het judo haalde een medaille. Ondanks of dankzij het systeem ?

“De voorzitter weet dat die medaille niet ineens het hele judo weer goed maakt, dat het tijd is om er iets aan te doen. Wat en wanneer ze het gaan doen, weet ik niet. De medaille ging naar iemand die haar eigen weg maakte en het systeem gebruikte om nog beter te worden. Catherine Jacques overtrof dan weer zichzelf. Van die prestatie schrok ik. Haar vierde plaats was een succes, een stimulans om verder te doen en serieus te gaan werken. Ze is er bijna. Waarom doet ze niet nog wat meer ?”

Justine Henin heeft haar olympisch contract vervuld.

“Van vedetteneigingen heb ik niets gemerkt, integendeel. Justine was een makkelijke en aangename atlete om mee te werken. Ze vroeg niets speciaals, wekte veel emotie los bij de andere atleten. Zij heeft wel de wil om terug te vechten als iedereen denkt dat het afgelopen is. Dat moet anderen stimuleren om nog dieper te gaan. Daarom zeg ik altijd dat topsporters met andere topsporters moeten omgaan, om elkaar te stimuleren. Henin was, samen met de prestatie van Kathleen Smet, een van de aangename verrassingen. Net als de finale van Aagje Vanwalleghem. Een pienter kind hoor, onze mascotte. Dat meisje straalt zo veel levenslust en energie uit, ik hoop dat ze verder bouwt naar 2008.”

Ben je niet een beetje ontgoocheld in een Daisy De Bock, die bij wijze van spreken al naar huis moet voor ze aangekomen is ?

“Het is de eerste keer dat dat meisje zoiets meemaakte. Als er iemand heel veel geleerd heeft in Athene, is zij het wel. Ze heeft nu begrepen dat er een verschil is tussen hobby en topsport. Wie hier proefde en begreep waarom het niet werkte, moet gestimuleerd worden om beter te doen. Wie gedemoraliseerd raakt, is niet geschikt voor topsport en moet iets anders gaan doen. Waarom doorgaan in iets waar je verloren bent vóór je start ?”

Na de Spelen ga je weer in je zaak aan de slag. Is dit je definitieve afscheid van de sport of wil je over vier jaar weer als chef de mission naar Peking ?

“Het één gaat niet zonder het ander. Je kan niet naar de Spelen als je in de vier jaar ervoor niet doorlopend met topsport bezig was. Dan kom je in Peking aan en je weet van niets. Ik neem nu afscheid van het BOIC, ik zie wel of ik ergens in één of andere sport nog iets kan betekenen, maar op dit moment staat mijn hoofd niet naar nieuwe plannen. Ik ben moe, ik heb geen goesting meer, het zit me tot hier.”

Dat was al het geval vóór je vertrok.

“Ach. Je denkt : misschien kan ik ter plaatse nog iets bijsturen, met iemand praten die het oppikt. Maar er komt allemaal niets van. Je kan de ezel wel bij het water zetten, maar hij moet wel zelf willen drinken, hé. Weet je : in mijn zaak werk ik me ook te pletter maar zie ik elke week mensen gelukkig naar huis vertrekken. In vier jaar heb ik binnen het BOIC niet één iemand gelukkig gemaakt.” door Geert Foutré

Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content