Erwin Vervecken staat voor zijn zeventiende en laatste wereldkampioenschap bij de profs. Zijn ervaring heeft hem een en ander geleerd: ‘Stybar is de sterkste. De enige die hem in Tábor kan bedreigen, is Sven Nys.’

De hoogmis van de al erg interessante crosswinter 2009/10 wordt volgende zondag in Zuid-Bohemen geserveerd. Tábor belooft een wereldkampioenschap te worden om duimen en vingers bij af te likken: een uitdagend en gevarieerd parcours, mogelijk spectaculaire weersschommelingen én een trits favorieten die allen op het juiste moment naar hun topvorm toegroeien. Het Tsjechische Tábor ontvangt niet voor het eerst de strijd om de regenboogtrui. In 2001 vond de kampioensrace er ook al plaats, toen met voor de Belgen, en vooral voor Herentalsenaar Erwin Vervecken, bevredigend resultaat. “Het was eigenlijk mijn eerste echt goeie jaar”, haalt Vervecken aangename herinneringen op. “De seizoenen daarvoor was ik een crosser voor de vierde tot de zevende plaats. Maar in de grote wedstrijden haalde ik zelden het podium. Eigenlijk was ik al drie jaar naar Tábor aan het aftellen, zodra ik wist dat het WK daar zou plaatsvinden. Ik wist dat het daar ging gebeuren voor mij. Richard Groenendaal was de man van het seizoen geweest, maar ik besefte dat hij op het circuit van Tábor geen partij zou zijn.

“Het had toen heel de week hard gevroren, maar zondag dooide het plots. Dat is het ergste wat je als veldrijder mee kunt maken: twee, drie graden, en een circuit vol smeltwater. Onmenselijk koud. Bart Wellens gaf er onderkoeld op.

“Het werd een typische afvallingskoers. We waren vrij snel met zeven man weg. Maar vanachter stond de deur open; iedere ronde moest er één afhaken. Op het eind bleven ik, Petr Dlask en Mario De Clercq over. Als De Clercq er in de laatste rondes nog bij was, dan wist iedereen: die verbetert plots met tien procent. Alleen: voor mij geldt dat ook. ( lacht) De kracht van de afwerker hè, ik kan dat niet verklaren.

“Ik begon op de laatste trap als eerste. Achter mij schoof De Clercq uit, wat Dlask een fractie van een seconde hinderde. De drie meter die ik daar pakte, gaf ik niet meer af. Ik weet nog dat ik veel te vroeg de handen in de lucht stak. Dlask was veel dichter dan ik dacht. Zweten! Gelukkig liep het goed af.”

Iets minder ver in het verleden: op het laatste WK hebben de Belgen als ploeg gereden. Dat was uitzonderlijk. En voor herhaling vatbaar?

Erwin Vervecken: ” Lars Boom had toen in de pers geroepen dat hij die Belgskes wel even ging temmen. Dat is bij een aantal jongens in het verkeerde keelgat geschoten waardoor er een verbond werd gesmeed dat je anders op een WK nooit zou zien. De avond voor de koers spraken we af dat de Belgen één na één zouden demarreren. Boom moest dat dan maar dichtrijden. De eigen belangen kwamen in Hoogerheide even op de tweede plaats. Als de gemeenschappelijke vijand maar niet won, dat was het belangrijkste.

“Dit jaar ligt het helemaal anders. Ten eerste omdat het parcours van Tábor er sowieso een van man tegen man is, je kunt er niet zo goed samenwerken als in Hoogerheide. En ten tweede: nu is het Zdenek Stybar tegen de Belgen hè, en met die jongen liggen de verhoudingen anders dan met Boom. Stybar is een halve Belg: hij woont in Essen, zit bij een Belgische ploeg, heeft twee Belgische ploegmaats mee … Sven Nys komt er goed mee overeen, Niels Albert ook. Dat is anders dan bij Boom, die zich bij momenten heel Hollands kon gedragen.”

Voelt het in de Belgische selectie alsof je samen in één ploeg zit?

“Nee. Dat is ook nooit zo geweest. Al is de sfeer de laatste jaren wel enorm verbeterd. Vijf, zes jaar geleden voelde je in het rennershotel de vijandigheid van de muren druipen. Die tijd is duidelijk voorbij.”

Zou het kunnen dat de situatie gekalmeerd is sinds het pensioen van Mario De Clercq?

“Ongetwijfeld. Clercq kon de raarste trucs uithalen. Ik weet nog dat op het WK van Poprad het gerucht ging dat Roger Hammond, een ploegmaat van De Clercq, Wellens in de hekken ging rijden aan de start. Hammond had toch geen kans op de titel en zou zich opofferen om Wellens uit te schakelen. Ik ben bijna zeker dat Mario die roddel toen persoonlijk gelanceerd had.”

En namen jullie dat serieus? Hammond is een ernstige prof, die doet zoiets toch niet.

“Op dat moment ben je zo zenuwachtig dat je alles wilt geloven. Allee, je gelooft dat niet voor honderd procent, maar het zou maar eens waar moeten zijn hè. Zodra het een klein beetje in je kop kroop, had De Clercq zijn slag al thuisgehaald. Maar in het huidige peloton ken ik niemand die tot zulke pesterijen in staat is.

“Pas op, het is ooit nog erger geweest. In de tijd van Berten Van Damme moest je bijna met de fiets in bed slapen uit schrik voor sabotage. Ik hoorde dat Eric De Vlaeminck Berten ooit op het WK een wiel leende. Maar hij had de wielas wel zo vast gedraaid dat het na twee omwentelingen stilstond.” ( lacht)

Als de logica gerespecteerd wordt, zijn er in Tábor maar drie titelkandidaten. Akkoord?

“In principe wel. Maar het WK is een heel speciale koers: bijna alle kanshebbers slapen in hetzelfde hotel. De pers loopt daar voortdurende binnen en buiten, de supporters zijn massaal aanwezig en zijn zelf op van de stress. Er zijn renners die aan al die zenuwachtigheid kapotgaan. Sven Nys heeft dat bijvoorbeeld, al heb ik de indruk dat het de laatste jaren bij hem wat gebeterd is. Maar er zijn er ook die van die sfeer net sterker worden, zoals ik.

“Stybar, Albert en Nys waren dit seizoen duidelijk de besten, maar ik heb ook ooit de regenboogtrui gewonnen toen ik dat seizoen niet noodzakelijk de absolute nummer één was. Wie zegt dat de wisselvallige Kevin Pauwels geen wereldkampioen kan worden, zelfs al is hij de laatste weken niet goed bezig? Of Klaas Vantornout, als de omstandigheden meezitten? Of Francis Mourey? Er zijn op WK’s al vreemdere dingen gebeurd.”

Of Bart Wellens?

“Wel, die nu niet. Persoonlijk geloof ik niet dat hij dit keer het niveau heeft om mee te doen voor de prijzen.”

Al van voor het seizoen noemt iedereen Zdenek Stybar de grote favoriet. Terecht?

“Voor het seizoen was hij mijn favoriet niet, maar zoals hij de laatste twee maanden rijdt, heb ik mijn mening moeten herzien. De redenering was: Stybar is een echte kampioenschapscoureur en hij rijdt voor eigen volk. Maar maakt dat je onklopbaar? Volgens mij kun je er zelfs over discussiëren of zo’n thuismatch een voor- of een nadeel is. Het brengt hoe dan ook een pak extra druk met zich mee, al denk ik wel dat Stybar daarmee omkan.

“Nee, hij is mijn favoriet om één overduidelijke reden: fysiek is Stybar momenteel de beste. Puur conditioneel steekt hij er echt boven uit en Tábor wordt een conditionele afvallingsrace, leer ik uit het parcours.

“De enige die hem kan bedreigen, is Sven Nys. Conditioneel iets minder, maar niet veel. Dan blijf je op een onvoorspelbaar WK een gevaarlijke concurrent.”

En Niels Albert?

“Die was super tot midden november, maar ik heb de indruk dat we die Albert dit seizoen niet meer terugzien. Niels is een jonge gast, dat vergeet men te vlug. ’t Is niet omdat hij al zo veel won, dat leeftijd geen rol meer speelt. Albert heeft een heel zware zomer gehad en rijdt dit seizoen voor het eerst met druk de Superprestige én de GVA én de Wereldbeker. Is het dan abnormaal dat het bij hem op de duur op raakt? Over een jaar of twee gaat hij zijn topniveau wel een hele winter kunnen aanhouden. Géén cadeau voor de mannen die dan tegen hem moeten crossen. ( lacht)

“Eigenlijk was Albert te vroeg te goed. Ik dacht in oktober: die gast mag nog tien procent verzwakken, dan wint hij de klassementen nog op één been. Maar blijkbaar werkt het zo toch niet.

“Niels stak er in zijn topperiode echt boven uit. Dat was bij Nys niet zo, die won zijn koersen zuiniger. Dat is slim hè. Nys heeft energie gespaard en Albert niet. Misschien is dat op dit moment het grote verschil tussen die twee. Al is die analyse ook niet helemaal fair tegenover Niels, want die jongen moet nu eenmaal met overmacht koersen. Hij heeft niet de wapens om te speculeren en pas in de laatste ronde toe te slaan.”

Hoe gaat Nys ermee om dat hij niet meer de dominante alleenheerser is?

“Ik denk dat hij daar in het begin van het seizoen mee geworsteld heeft. En niet zozeer met het gemis aan aandacht, eerder echt fysiek in de wedstrijden zelf. Vanaf dat hij zich erbij had neergelegd dat Albert intrinsiek de sterkste was, en Nys met de instelling van een outsider begon te koersen, liep het voor hem stukken beter. Hij heeft die omslag veel rapper kunnen maken dan ik had verwacht.”

Zal Nys bevrijd koersen nu hij eindelijk eens naar het WK kan zonder dat hij de grote favoriet is?

“Ongetwijfeld. Het wordt makkelijker als het niet móét. Kijk naar Tom Boonen. Die probeert al jaren Belgisch kampioen te worden en wanneer lukt het hem? Wanneer niemand hem verwacht, op het klimparcours van Aywaille. Laat iedereen maar naar Stybar kijken, denkt Nys, dan pak ik op het einde de bloemen.

“Je moet er de persartikelen voor de WK’s van de laatste jaren maar eens op nalezen. Nys zegt altijd: ‘Och, ik heb al zo veel gewonnen, dat WK hoeft niet per se.’ Daar lachten wij dus mee hè, iedereen wist dat dat onzin was! Die zoveelste keer de Superprestige winnen, dát moest niet, dát had hij al zo vaak gedaan. Op het WK moest het juist wel, zo’n gapend gat in je palmares hoort niet als je heel het seizoen domineert. Dit is het eerste jaar sinds lang dat Nys niet alles kapot heeft gereden, dat het niet de logica zelve zou zijn als hij het WK wint. Ik ben zeker dat hem dat gaat helpen in Tábor.”

Stybar crosst er in zijn achtertuin en is volgens jou de sterkste. Eigenlijk móét het dus voor hem.

“Dat spreekt in zijn nadeel, maar Stybar is een koele kikker. Nys en Albert zijn mentaal op WK’s veel brozer: een kleine tegenslag kunnen zij er niet overbruggen. Daar zijn voorbeelden genoeg van, sla er het koersverloop van de laatste jaren maar op na. Stybar heeft dat niet. Als die slecht start of lek rijdt, dan gaat hij zijn kop niet laten hangen.

“Omgaan met pech hoort bij het leven van een veldrijder. Op zo’n moment moet je jezelf kunnen oppeppen om er weer tegenaan te gaan. Albert en Nys kunnen dat normaliter heel goed, maar op een WK heb ik de indruk dat ze denken: verdorie, waarom nú? Maar met zelfmedelijden win je geen koersen.”

Niels Albert is bevreesd dat Tábor een ijspiste wordt. Hij meent dat er dan tegen Stybar niets te beginnen valt.

“Dat is half waar. Albert kan inderdaad niet goed uit de voeten op ijs, maar Sven Nys wel. De Belgen houden in dat scenario dus nog één grote kanshebber over.”

Worden er vanuit de merkenploegen richtlijnen gegeven?

“Niet expliciet. Maar Hans van Kasteren zal wel verwachten dat Wellens niet jaagt wanneer Stybar demarreert. Als je 364 dagen per jaar dik betaald wordt door je sponsor, dan ga je die ene dag dat je voor je land moet opdraven, niet je eigen werkgever dwarszitten.”

Hoe zit het met de premies? Wie krijgt wat als een Belg kampioen wordt?

“Het is altijd zo geweest dat de winnaar zijn premie, ongeveer 20.000 euro, integraal uitdeelt aan zijn teamgenoten. Zilver en brons mogen hun eigen premie houden, want zij hebben na een goed WK in feite niks tastbaars in handen. Die verdeling wordt ook geëerbiedigd wanneer de ploeg geen aandeel heeft gehad in de overwinning. In Hooglede-Gits heb ik bijvoorbeeld ook betaald, hoewel niemand mij echt geholpen had die dag. Dat is een ongeschreven wet en het zou niet verstandig zijn als de winnaar van dit WK met die traditie breekt.

“We hebben het nu over de premie die de Belgische wielerbond uitreikt, maar er zijn zelfs jaren geweest dat we op voorhand afspraken dat de kampioen een bijkomende premie uit eigen zak zou betalen. Dat geld wordt alleen verdeeld onder de renners die effectief hielpen.”

Geven de merkenploegen ook een premie? Verdienen Wellens en Pauwels er wat aan als Stybar de regenboogtrui pakt?

“Dat kan. Je weet nooit wat er onder tafel geregeld is. Eén keer heb ik het zelf ook zo gedaan, op het WK van Zeddam 2006. Sven Nys was er torenhoog favoriet. Toen heb ik met Bart Wellens afgesproken dat we Nys gingen pesten door een na een te demarreren. Ik won en heb Bart iets extra’s gegeven voor zijn hulp.”

Zie je voor jezelf dit keer winstkansen?

“Nee, dat gaat niet gebeuren. Vorig seizoen kon ik op een topdag nog meedoen voor winst, maar dat is voorbij. Ik wil in Tábor bewijzen dat ik mijn plaats aan de wereldtop waard ben, maar in een nieuwe titel geloof ik niet.

“Over het algemeen ben ik tevreden over mijn laatste seizoen, maar ik had liever hier en daar een uitschieter gehad. Ik reed dit jaar gemiddeld tussen plaats zeven en twaalf. Dat is heel regelmatig, en eigenlijk gewoon ook nog erg goed, maar de critici die zeggen dat ik een grijs seizoen reed, kan ik geen ongelijk geven.”

door jef van baelen – beelden: tim de waele

Stybar steekt er conditioneel boven uit. En Tábor wordt een conditionele afvallingsrace.

Albert en Nys kunnen op een WK een kleine tegenslag mentaal niet overbruggen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content