Negentien jaar profvoetbal, vijf titels en vijf bekers en nog steeds brengt een frisse grasmat het beest in Gert Verheyen naar boven. ‘Weet je dat ik soms zelf schrik als ik de beelden zie ?’ Zeven momenten uit een voetballeven.

1984 Met één paar schoenen naar de Heizel

“Een goeie shotter worden, daar was ik als jonge gast helemaal niet mee bezig. Mijn vader heeft me ook nooit gepusht. Ik voetbalde wel heel veel, bij iemand in de tuin of binnen in de hal van de fruitveiling. Bij Hoogstraten trainde ik één keer per week, ’s zondags speelden we een matchke en dat was het zo ongeveer. Het was helemaal niet serieus. Tot ieders grote verbazing werd ik op mijn veertiende opgeroepen voor de nationale jeugdselectie. Heel vreemd, want ik was zelfs nog nooit gevraagd voor de selectie van de provincie Antwerpen. Die hebben me dan ook maar opgroepen, want dat vonden ze toch niet kloppen ( lacht). Binnen de nationale ploeg was ik de enige die niet bij een grote ploeg als Anderlecht of Club Brugge speelde. De eerste keer was dat schrikken, hoor, zo’n training op de Heizel. Ik was héél zenuwachtig. Ik zie me daar ook nog toekomen. Die gasten pakken daar allemaal uit met verschillende soorten schoenen, om te kiezen welke noppen ze zouden gebruiken. En ik had maar één paar !

“Vanaf toen ging het snel. Op mijn vijftiende haalde Johan Boskamp me naar Lierse. Ik zou bij de Uefa’s spelen, maar na een paar wedstrijden kwam ik al bij de reserves terecht. Omdat Lierse toen in de problemen zat met zijn A-kern, vroeg denBoskamp me de hele tijd : ‘Wanneer word je nou zestien ?’ Hij deed veel individuele trainingen met mij. Johan speelde dan de verdediger, ik moest ballen aannemen en afschermen met hem in mijn rug. Uiteraard ging dat gepaard met heel wat gebulder ( lacht). Persoonlijke aandacht krijgen, dat is heel aangenaam. Ik heb dat nog altijd graag, bijvoorbeeld als ik moet terugkomen uit blessure. Het doet me iets. Je boekt veel sneller vooruitgang.

“Bij Lierse zat ik tussen gasten van dertig jaar en ouder : Herman Helleputte, Frank Dauwen. Als je daar als zestienjarige tussen komt te zitten, weet je in het begin niet wat je hoort. Ik zeg niet dat ik mijn jeugd overgeslagen heb, maar ik ben daar wel heel snel groot geworden. Oorspronkelijk was de afspraak dat ik twee keer in de week zou trainen bij de Uefa’s, zodat ik het kon combineren met mijn studies Wetenschappelijke A. Binnen de kortste keren was ik echter iedere dag aan het trainen. Dat vroeg wel wat planning. Iedere dag na school bracht mijn vader of moeder me naar Lierse. Vervolgens was het trainen, weer naar huis, eten, studeren en bed in. Voor iets anders was er geen tijd. Examens probeerde ik zoveel mogelijk op voorhand te studeren. Ik heb ook nooit overwogen om te stoppen met studeren. Ook al niet omdat ik toen nog steeds niet echt de ambitie had om profvoetballer te worden. We speelden wel in tweede klasse, maar het was allemaal nog plezant.”

1988 Niet klaar voor Anderlecht

“Rond nieuwjaar van het tweede seizoen bij Lierse nam Jean Dockx contact op met mijn vader. Anderlecht ! Je weet niet wat je hoort als gast van zeventien. Je vader heeft er nog gespeeld, je bent fier dat je die kans krijgt. ( Cynisch.) Je denkt : ja, dat moeten we vooral doen. School opgegeven, naar Anderlecht getrokken. Ik kon nog steeds niet met de auto rijden, dus ik moest op kot. Thuis bracht ik veel tijd door bij mijn vrienden en plots zit je helemaal alleen op een kamer in Brussel. Je werd daar gedropt, niemand die zich om je bekommerde. Pär Zetterberg zat er toen ook, en Paul Okon, die kwam testen bij Anderlecht. Ineens stond ik er alleen voor in die koude, serieuze, professionele wereld. Daar was ik niet klaar voor. Dat ging niet ( rilt). Pff, als ik daaraan terugdenk : dat is de slechtste tijd van mijn leven geweest. Tot dan toe was alles vanzelf gegaan en in één keer sloeg alles tegen.

“Ook als voetballer was ik bijlange niet klaar voor Anderlecht. Mijn stijl paste er absoluut niet. Nu lopen er ook andere types rond, maar toen stond Anderlecht nog voor technisch verfijnd voetbal. Daar was ik helemaal niet klaar voor. En Aad de Mos, daar had je niks aan. Die was hard en professioneel. Als prof moet je dat verdragen en nu zou ik daar ook makkelijk mee omkunnen, maar als jonge gast is dat niet evident.

“Ik kreeg ook al snel het eigen publiek tegen. In de groep voelde ik me op den duur wel aanvaard, maar telkens ik het veld op kwam en dat publiek moest trotseren, blokkeerde ik. Ik verloor mijn vertrouwen en dan schiet er natuurlijk niks meer over. Ik heb geprobeerd om ertegen te vechten en met periodes ging het wel wat beter. Uiteindelijk speelde ik nog zestig matchen voor Anderlecht. Wat eigenlijk veel is als ik eraan terugdenk, want ik had de indruk dat ik nooit mocht meedoen ( lacht). Achteraf denk ik : viér jaar ! Dat is ongelooflijk lang. Op het einde was het helemaal over. Ik zou overal getekend hebben. Echt. Eénder waar. Als ik mijn plezier maar terugkreeg. Ik heb met Mechelen gepraat, maar die hadden totaal geen geld meer en Anderlecht vroeg dertig, veertig miljoen – wat zij destijds voor mij aan Lierse hadden betaald.

“Toen ik naar Club Brugge kwam, was ik heel bang dat het mij opnieuw zou overkomen, dat ik me niet thuis zou voelen. In het begin had ik het bij Brugge ook nog wel moeilijk – ik kwam van Anderlecht – maar dankzij Hugo Broos kwam ik er snel bovenop. Hij geloofde echt in me, steunde me. Ook de manier waarop de spelers me hier opvingen, trok me er op den duur door. Niet dat ze zeiden : we vinden je goed, maar je voelde dat ze je aanvaardden. Ik kwam met een heel klein hartje de kleedkamer binnen en daar zat Franky Van der Elst, waar ik enorm naar opkeek. Al gauw bleek hij een hele gewone, sympathieke kerel te zijn.”

1998 De methode-Gerets bij Club Brugge

“Het is voor mij onmogelijk om te zeggen wat mijn mooiste moment was bij Brugge. Telkens je kampioen wordt, is dat fantastisch. Een beker winnen, dat is telkens weer even plezant. En het is iedere keer weer anders. Mijn tweede titel bij Brugge, in 98 met Gerets, haalden we met veel voorsprong. Met Erik Gerets werken, dat was ongelooflijk intensief. Er gebeurde altijd iets, geen enkele dag was dezelfde. Hij stond heel dicht bij de groep, was altijd samen met ons in het spelershome voor en na de training. Veel praten, ook op training. Veel gedoe ( lacht). Ik hou daar wel van. Elke dag willen winnen, zelfs het stomste matchke op training. Ik vind dat een kunst, als een trainer ervoor kan zorgen dat iedere speler elke dag wil winnen.

“Gerets hield de boel wel scherp hoor. ( Begint te lachen.) Toen hij pas trainer was, speelde ik eens een heel slechte match op Harelbeke. De woensdag nadien voetbalden we Europees, we zaten op afzondering. Op de nabespreking van de match vroeg Gerets wat ik zelf vond van mijn match. Dan mag je voor heel de groep nog eens vertellen hoe slecht je wel gespeeld hebt. Verschrikkelijk vond ik dat. Ik weet nog goed hoe ik begon. Ik zei : ‘Trainer, als je je eerste bal krijgt en dat balcontact is al meteen niet goed, dan begin je al een beetje te twijfelen.’ ( Lacht.) Kwaad dat hij was dat ik dat zei !

“Maar ik heb nooit een trainer ontmoet die zó op je kon inpraten, die je zó kon opnaaien. Ook wel vermoeiend, hoor. Het heeft ook maar twee jaar geduurd, maar ik heb dat graag, die beleving. Hoewel ik nu ook wel zonder kan. Ik heb geen externe zaken meer nodig om mezelf scherp te stellen.

“Hoe ik me voorbereid op een match, hangt er heel sterk vanaf. Ik kan me heel rustig voelen voor een belangrijke Champions-Leaguewedstrijd en bloednerveus lopen voor een onnozele competitiematch. Heel raar. Ik weet niet hoe dat komt. Het is in ieder geval niet zo dat je rustiger wordt met de jaren. Integendeel. Je denkt hoe langer hoe minder aan jezelf en hoe langer hoe meer aan de anderen : de club, de supporters. Zo van : ik mag die mensen niet teleurstellen. Eigenlijk is dat allemaal niet goed, maar zo marcheert het wel. Van dat soort zaken trek je je dus niets aan als je twintig jaar bent. Dan ben je maar met één ding bezig : jezelf.

“In heel mijn carrière heb ik het ook altijd goed willen doen voor mijn ouders. Voor mijn vader. Goed willen spelen, opdat hij maar tevreden zou zijn. Dat is nu eigenlijk nog altijd zo. ( Verlegen lachje.) Misschien een beetje stom, maar ja. Ik denk dat elk kind dat wel heeft, dat hij wil dat zijn ouders fier op hem zijn. Ook tegenover de club voel ik dat : je tekent een contract, ze betalen je. Ik zou het heel moeilijk hebben om die mensen een hand te geven in de wetenschap dat ik mijn voeten eraan veeg.”

1998 Horror in Frankrijk

“Ik denk dat iedere speler wel eens een absoluut dieptepunt meemaakt in zijn carrière, en voor mij was dat die rode kaart op het WK in Frankrijk tegen Mexico. Er vertrekt er eentje in mijn rug, hij gaat schuin naar doel en komt alleen voor Filip (De Wilde , nvdr). Ik probeer daar nog op te tackelen, op het moment dat hij aanzette om te schieten. Ja, langs achter natuurlijk. Er was net een nieuw reglement uit dat bepaalde dat een tackle langs achter meteen rood was. Op dat WK vloog dus de ene na de andere van het veld, wij stonden in die match tegen Mexico al met elf tegen tien. Vanaf het moment dat ik die tackle inzette, wist ik het eigenlijk al. Ik kon nooit aan die bal zonder die gast te raken, dus ik had zowat alles mee. Rood dus. ( Cynisch lachje.) De tweede uit mijn carrière, ik had voor de rest nooit een rode kaart gehad. We stonden 2-0 voor, de penalty gaat binnen, dus dat werd 2-1.

“Ik mocht onherroepelijk vertrekken. Ik wilde de wedstrijd verder volgen vanop de bank, maar dat mocht niet van de scheidsrechter. We speelden in het stadion van Bordeaux, ik herinner me nog die ellendig lange wandelgang onder de grond naar de kleedkamer. Daar zag ik het in mijn eentje op tv 2-2 worden. Dan voel je je zó schuldig. Een paar dagen later speelden we dan ook nog een draw tegen Zuid-Korea, dus was die rode kaart uiteindelijk erg bepalend.

Gelukkig raakte ik vlak nadien geblesseerd : peesontsteking, of een ‘lopersknie’, zoals ze zeggen. Ik mocht een half jaar niet spelen en dat was niet slecht. Dan werd ik er niet mee geconfronteerd, kon alles een beetje zakken. Ik was bezig met revalideren, kon mijn gedachten op iets anders richten. Toen ik weer het veld op mocht, was het ergste voorbij.

“Tussen mij en de nationale ploeg is het altijd een beetje… ( aarzelt). Ik speelde graag voor de nationale ploeg, was er altijd fier op dat ik voor mijn land mocht spelen. Maar ik heb in België nooit gevoeld : iedereen vindt het wel oké dat ik bij de Rode Duivels speel. Het was altijd een beetje dubbel. Ik heb me toch dikwijls slecht gevoeld als ik van een match met de nationale ploeg terugkwam. ( Stil.) Dan dacht ik : neen, dit is het toch niet. Eigenlijk speelde ik nog het liefst uitmatchen, veel liever dan op de Heizel. International zijn, dat is voor mij nooit iets vanzelfsprekends geweest, in de trant van : ik ga mijn match spelen en daarna ga ik vrolijk terug naar huis.

“Of voor de nationale ploeg spelen het mooiste is voor een voetballer ? ( Lange stilte.) Neen, ik vind van niet. Er komt zoveel druk bij dat je er moeilijk van kan genieten. De stress is groter dan het plezier dat je ervan terugkrijgt.”

2001 Nooit naar het buitenland

“Hoe gaat dat ? Te rap getekend, hé ( lacht). In 2000 tekende ik voor vijf jaar bij op Club. Een jaar te vroeg. Als ik in 2001 einde contract was geweest, met de aanbiedingen die ik had… Toen had mijn carrière een heel andere wending kunnen nemen. Maar ja, we hadden hier in 1999 gebouwd en ik dacht : we zitten hier goed, ik zal maar bijtekenen. Een transfer naar het buitenland, dat was niks voor mij. Ik voelde me precies niet goed genoeg. Er zijn ongetwijfeld spelers die om de twee maanden naar hun manager bellen om een andere club te zoeken. Dat heb ik nooit gedaan. Ik hád niet eens een manager. Ik liet alles op me afkomen en dan gebeurt er ook niks.

“Heb ik mezelf onderschat ? Ik denk van niet ( lachje). Ik denk dat veel anderen zichzelf overschatten. Tien jaar geleden was het ook nog niet zo vanzelfsprekend om naar het buitenland te vertrekken. Vandaag is België binnen Europa een heel goede markt geworden : betaalbaar en toch goed. Ik weet wat ik kon verdienen in Ipswich : dat was zomaar eventjes drie, vier keer meer dan hier. Daar was dat een gemiddeld loon.

“Het financiële was belangrijk, ja. Van titels en dergelijke, daar schiet na je carrière eigenlijk niet zoveel van over. Nu ben ik daar wel hard mee bezig, zo van : vijf titels ! Zes bekers ! Maar de dag dat je stopt ? Wie kan zo voor de vuist zeggen hoeveel bekers en kampioenschappen Franky Van der Elst heeft ? Ik niet en ik ken hem dan nog heel goed. Mensen onthouden enkel het totaalbeeld van een speler.

“Natuurlijk was ik kwaad toen Club me niet wilde laten vertrekken. Het werd me snel duidelijk dat je niks bereikt met braaf zijn. Een zwaar contract en slecht spelen, dat is de beste manier om een goeie transfer te versieren ( lacht). Echte clubspelers krijgen een prijs op hun voorhoofd waarmee ze nooit van hun leven nog weg raken. Dat is frustrerend. Ik begrijp het wel hoor, dat ze als club niet zomaar zeggen : ga maar. Aan de andere kant : ze konden 120 miljoen Belgische frank voor me krijgen. Voor iemand van dertig jaar ! Ik vond dat ongelooflijk veel geld. Natuurlijk komt er ook wel wat sentiment bij kijken, durfden ze het niet goed ten opzichte van de supporters. Maar ik vind nog altijd dat ze toen puur op zakelijk gebied niet zo’n goede beslissing genomen hebben. Dertig jaar, 120 miljoen ? ( Maakt vertrekgebaar.) Wegwezen, jongen.

“Uiteindelijk heeft Club mijn contract aangepast en ben ik content met hoe het allemaal verlopen is. Het spijt me niet dat ik nooit in het buitenland speelde.”

2002 De redder des vaderlands

“Was Frankrijk mijn absolute dieptepunt als international, dan steken de kwalificatiematchen tegen Tsjechië om naar het WK in Japan te gaan er in positieve zin boven uit. ( Verheyen scoorde in de heenmatch en lokte in de terugmatch een beslissende penalty uit, nvdr.) Toen pas had ik het gevoel : nu heb ik toch iets rechtgezet. ( Laconiek.) En dan was het ook ineens genoeg. Meteen na die matchen besliste ik om er na het WK mee op te houden als international. Ik wilde stoppen op een goed moment, met mooie herinneringen. Mocht ik doorgegaan zijn, dan had ik het EK in Portugal ‘gemist’. Stel dan dat ze nu ook het WK missen, dan moet je stoppen met het idee : het zat er niet meer in. Neen, ik heb afscheid genomen óp een WK, tégen Brazilië en dat was perfect. Het voelde als een enorme bevrijding. We zijn die nacht dan ook zwaar doorgezakt in Tokio. Nog bijna de vlieger gemist, we zaten in de ochtendfiles ( grijnst).

“Revanche was het niet, neen. Wraak is iets negatiefs, daar kan je op lange termijn nooit je motivatie uit blijven halen. Op korte termijn wel, hoor : hup, allemaal scherp, met al die problemen. Die hele mediahetze in Japan hebben we als groep aangepakt. De pers had het op Waseige gemunt, maar als je tegen de trainer bent, keer je je ook tegen de groep. Dat de lekken van de spelers zelf kwamen ? ( Aarzelt.) Ja, dan is het inderdaad wel een beetje hypocriet om daarna collectief de rangen te sluiten. Maar op zo’n moment rest je weinig andere keuze.

“Je weet ook hoe dat gaat : als je niet speelt, zijn er altijd gasten die niet content zijn. De ene zegt iets tegen de andere en die zegt dat dan weer door enzovoort. Het probleem op zo’n WK is dat je veel te dicht op elkaar zit, dat je op persconferenties in een Jupilertent twee uur tegen elkaar zit te zeveren. Dan worden er dinges verteld die eigenlijk niet verteld moeten worden. En niet alleen spelers, hé, er hangen veel mensen rond de nationale ploeg. Maar uiteindelijk hebben we uit heel die heisa als groep wel kracht geput.

“Eigenlijk knok je je hele carrière tegen de publieke opinie. Dat stopt nooit. Je moet constant iedereen overtuigen dat je goed genoeg bent : de trainer, de pers, het publiek. Ik verdraag dat iemand schrijft dat ik slecht gespeeld heb, maar soms meten journalisten je een imago aan dat gewoon niet klopt. Ach, dat gevecht win je toch niet. Ik vind het ook niet nodig dat iedereen weet wie ik echt ben. Uiteindelijk heeft het als speler totaal geen belang hoe je als mens bent. Ik probeer wel altijd, in de mate dat het kan, mezelf te zijn.

“Ja, ik weet ook wel dat ik op een veld niet altijd de tofste ben om tegen te spelen, niet de vriendelijkste voor arbiters en tegenstanders. Ik kan dat niet veranderen. Soms zeg ik tegen mezelf : ‘Gert, hou je nu toch eens efkes kalm’, maar eens je op het veld komt, wil je tóch weer winnen, en dan er valt tóch weer een beslissing waarvan je denkt : dat is hier niet juist en hup, je bent weer weg. ( Gespeeld trots.) Dit jaar gaat het goed, moet ik zeggen. Ik vind dat ik echt mijn best doe.

“Weet je dat ik soms van mezelf schrik als ik de beelden zie ? Maar het is sterker dan mezelf. Ik wil winnen. In bepaalde situaties is het frustrerend. Gevaarlijk ook, want je krijgt op den duur een imago. Ik weet hoe het met mij gelopen is, en als ik gasten van twintig jaar tekeer zie gaan, dan denk ik : doe dat nu even niet, want je moet nog vijftien jaar shotten en straks rekenen ze je daarop af en daar gaat het helemaal niet om.”

2003 Realiteit in Congo

“Het begon met Tonci Martic van Moeskroen, die al eens een project van de Damiaanactie bezocht had. Hij bracht alle kapiteins van de Belgische eersteklasseploegen samen in Brussel en vroeg of we iets konden doen om geld in te zamelen. Ik heb hier dan gevraagd of iedereen zijn premie voor een vriendschappelijke match wou afstaan. Omdat wij hier op de club blijkbaar de enigen waren die echt iets gedaan hadden, vroegen de mensen van de Damiaanactie of ik het zag zitten om de projecten in Congo te bezoeken. Ik mocht een paar jongens meepakken, en dat werden Yves ( Vanderhaeghe, nvdr) en Philippe ( Clement, nvdr).

“Ik kan heel moeilijk vertellen over die ervaring. Het is iets waar je niet gemakkelijk de juiste woorden voor vindt. Je moet het gezien hebben. We verbleven vier dagen in Kinshasa en dat was genoeg. Die stad heeft iets heel benauwends. Er wonen zoveel miljoenen mensen, als je daar als blanke rondloopt… Je voelt je nergens witter dan daar. Dan ervaar je eigenlijk pas wat zij hier meemaken op straat.

“Je ziet niks dan miserie. En je mag niet denken : ze weten niet beter. Natuurlijk weten ze wel beter. Oké, ze lachen veel, ze zingen veel en ze dansen veel, maar ik weet niet of je dat in die omstandigheden diep geluk kan noemen. Heel dat land staat op zijn kop, er is geen beleid. In een bepaald ziekenhuis zat de directeur in een chic bureau, terwijl de rest lag te creperen. Het moet ongelooflijk moeilijk werken zijn voor de mensen van de Damiaanactie.

“Je komt er nooit helemaal uit hoe je tegenover de ellende daar moet staan. Er waren ongelooflijk veel momenten waarop je je geneert voor wie je bent. Je wordt geweldig geconfronteerd met jezelf. Toen we opnieuw naar huis vlogen, wilde een van de stewards ons absoluut een glas champagne aanbieden. Kom je uit de grootste miserie, sta je daar op den tarmac champagne te drinken. Je kan tegenover die man ook niet zeggen : ik moet dat niet hebben, maar ik zweer het je, je moet moeite doen om dat uit te drinken. Dat is zó confronterend, zó gênant.

“Als je thuiskomt, ben je er een paar dagen niet goed van. Niet dat ik me schaam over de luxe die wij hier hebben, maar toch. Die grote auto, dat mooie huis. Kan dat wel ? Dat soort vragen stel je je wel. Maar na verloop van tijd leef je het leven weer zoals het hier geleefd wordt. Ik kan niet zeggen dat ik iedere dag opsta met de gedachte : ‘Amai, in Congo…’ Zoals alles slijt het een beetje. Maar het zit wel voor altijd in mijn kop, dat het belangrijk is dat er iets voor gedaan wordt. Ik wil zeker nog eens terugkeren naar een dergelijk project. Of een bouwkamp meedoen, maar dan moet je een maand vrij zijn, dus dat is voor na mijn carrière.”

door Loes Geuens

‘In heel mijn carrière heb ik het altijd goed willen doen voor mijn ouders. Voor mijn vader.’

‘Ik vind dat een kunst, als een trainer ervoor kan zorgen dat iedere speler elke dag wil winnen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content