Naar aanleiding van twaalf jaar Bosmanarrest bracht Sport/Voetbalmagazine de oudste en de jongste speler in onze eerste klasse samen voor een gesprek over vroeger en nu. Patrick Nys en Benjamin Mokulu spelen bovendien voor dezelfde club: FC Brussels.
December 1995 was de maand dat het befaamde Bosmanarrest werd uitgesproken (zie kaderstuk). Maar december ’95 viel ook midden in het seizoen dat RWD Molenbeek voor de laatste maal in zijn clubbestaan Europees voetbal wist af te dwingen. Met dank aan niemand minder dan René Vandereycken. Hij parkeerde RWDM op een gedeelde vierde stek met Germinal Ekeren, net achter landskampioen Club Brugge en runner-up Anderlecht.
RWDM en Jean-Marc Bosman, het zijn twee begrippen die ver staan van de leefwereld van de in oktober achttien jaar geworden Benjamin Mokulu. “Jean-Marc Bosman? Die ken ik niet … en RWDM heb ik nooit meegemaakt. Voor mij was het altijd FC Brussels”, bekent Mokulu meteen. Het product uit de jeugdopleiding van FC Brussels verscheen dit seizoen viermaal aan de aftrap en scoorde één keer, op Lokeren, wat die septemberavond meteen de drie punten opleverde voor een fel geplaagd Brussels. Daarmee is Mokulu dit seizoen de jongste speler in onze eerste klasse die al speelminuten kreeg. Toen hij tegen Lokeren scoorde, was hij zelfs nog geen achttien. Naar aanleiding van de twaalfjarige verjaardag van het Bosmanarrest brengen we hem samen met Patrick Nys, met zijn 38 lentes de oudste speler uit de eerste klasse en bovendien ploegmaat bij FC Brussels. Nys voetbalde eerder bij Beerschot, Vorselaar, Lierse, Hasselt, Beringen, Lommel, het Turkse Gençlerbirligi, Dessel en sinds 2003 dus Brussels. Hij maakte zowel de periode voor het Bosman-arrest mee, als erna …
Patrick Nys: “Vroeger kon je, zelfs wanneer je contract ten einde liep, niet weg zonder akkoord van de club. Die besliste waar je naartoe ging. Als je nu einde contract bent, staat het je vrij te vertrekken naar waar je wilt. Ik herinner me mijn periode als beginnende voetballer: als je niet meteen kansen kreeg in de eerste ploeg zat er maar één ding op en dat was blijven knokken voor je plaats en heel veel geduld uitoefenen. Ook in de lagere reeksen was dat zo. Doordat veel clubs geen al te beste band onderhielden met elkaar, was het soms heel moeilijk om elders onder dak te raken. Mijn eerste transfer was van Grobbendonk naar Lierse. De mensen van Lierse zijn toen naar een café gekomen in Grobbendonk, er werd daar meer over duiven gediscussieerd dan over voetbal. De club stelde een absurd bedrag voor, te nemen of te laten, en daarmee was de kous af. Gelukkig was Lierse bereid dat bedrag op tafel te leggen. Later, bij een transfer van Vorselaar naar Hasselt, heeft mijn pa zich eens moeten bemoeien met de zaken. Hij dreigde tegen het bestuur van Vorselaar dat ze konden kiezen: ofwel lieten ze me gaan, ofwel stopte ik met voetballen … Zo ging dat toen.”
Als je er nu op terugkijkt: was het Bosmanarrest een goede of een slechte zaak voor het voetbal?
Nys: “Voordien waren de spelers beperkt in hun vrijheid, dat zeker, maar anderzijds hing er een bepaalde charme aan vast. Het clubgevoel was veel sterker aanwezig dan nu. Zelfs in de provinciale reeksen merk je dat diverse ploegen er elk seizoen compleet anders uitzien, afhankelijk van de trainer die er coacht. Voor de supporter is het toch leuker dat je echte clubmensen op het veld hebt staan, herkenbare gezichten? Die vind je nu niet meer.”
Benjamin Mokulu: “Toch zal Brussels de club van mijn hart blijven, want het is hier dat ik mijn kans kreeg en waar ik alles leerde. Voor ik hier belandde, kende ik niets van tactiek of positiespel. Ik leerde voetballen in de straten rond het Brusselse Noordstation, de wijk waar ik opgroeide en nog altijd woon. Daar loopt trouwens een hoop talent rond, maar slechts weinig jongens zijn aangesloten bij een club.”
Hoe komt dat?
Mokulu: “De meesten ontbreekt het aan ernst. Op straat spelen is toch totaal iets anders dan in clubverband. Sommigen realiseren zich dat ze dat allemaal niet kunnen opbrengen voor een sport.”
En jij wel?
Mokulu: “Ik droomde altijd al van een carrière als profvoetballer. Tot mijn twaalfde zat ik op internaat in Rochefort, nabij Namen. Toen ik naar Brussel verhuisde, sloot ik me aan bij Ganshoren, maar na amper een half seizoen ging ik op advies van een van mijn neven testen bij FC Brussels, op dat moment nog een tweedeklasser. Mijn geluk is geweest dat Brussels snel weer bij de elite raakte en ik goed evolueerde.”
Kon je daarbij rekenen op de steun van je ouders?
Mokulu: “Niet echt. Eerder van mijn broers. Mijn ouders zijn gescheiden en bovendien lopen ze allebei tegen de zeventig, waardoor ze niet meer zo vaak buitenkomen. Ik heb negentien broers en zussen, verspreid over zowat de hele aardbol: Canada, Congo, de VS, Finland, Rusland, Frankrijk, Nederland en België.”
Nys: “Mijn achtergrond en situatie als jeugdvoetballer was natuurlijk helemaal anders. Mijn vader was voetballer en brandweerman, dus werd ik dat ook. Mijn vader pakte me altijd mee naar het voetbal en is zelfs nog mijn trainer geweest bij de kadetten. Hij heeft me op spartaanse wijze opgeleid. Ik had zeker niet het grote talent, maar hij heeft me zwaar aangepakt en veel extra laten trainen. Tot het gebruik van loden gordels rond mijn middel toe. Op een extreme manier pushte hij me om progressie te boeken. Ik herinner me trouwens nog een anekdote dat mijn vader eens oog in oog stond met Johan Boskamp. Die vond dat mijn vader overdreef wanneer hij achter mijn doel stond te schreeuwen naar mij. Boskamp vond dat erover, maar mijn vader repliceerde: ‘Ik doe met mijn zoon wat ik wil!'”
Mokulu: “Ik had het soms ook wel lastig, maar dan eerder omwille van het gebrek aan steun. Bijna elke wedstrijd stond ik er alleen voor, terwijl de andere jongens uit de ploeg steevast naar de training gebracht werden door hun ouders, die dan ook nog eens bleven kijken en supporteren. En je kent dat, hé, als hun zoon niet speelt, gaan ze klagen bij de trainer. Zo iemand had ik niet. Ik kwam ook altijd met de metro naar de club. Nog steeds, trouwens.”
Nys: “Amai, dat vind ik sterk … Maar ik ben ervan overtuigd dat hij nog veel beter kan worden, als hij een sterke figuur achter zich zou voelen. Vooral mentaal moet hij nog sterker worden, merk ik op training.”
Mokulu: “Maar ik krijg nu meer steun dan vroeger: van mijn manager, van mijn neven en broers.”
Nys: “Ja, kijk, al die managers, dat is nog zo een symptoom van de zaak-Bosman. Toen ik jong was, hadden enkel de toppers een manager, omdat die je makkelijker aan een buitenlandse club kon helpen. Tegenwoordig heeft elke zestienjarige die een beetje op een bal kan stampen al een manager rond zich. Ik denk niet dat de voetballers daar beter van zijn geworden … Vooral de managers zelf, vrees ik. Bij de topspelers en op provinciaal niveau zijn de lonen in de hoogte geschoten, maar de rest van het pak? Dat betwijfel ik. Door het wegvallen van de transfersommen zijn de clubs er financieel op achteruitgegaan, waardoor ze gemiddeld minder kunnen betalen.”
Het mag duidelijk zijn dat je geen onvoorwaardelijke fan bent van het arrest …
Nys: “Ach, het is in het belang van die managers dat ze veel transfers kunnen doen, dus wat gebeurt er nu: vanaf het moment dat een speler ergens te weinig kansen krijgt, is hij een halfjaar later alweer weg. Aan één kant kan je dat positief vinden, want nu kun je ten minste weg, maar aan de andere kant kweek je daardoor een verkeerde mentaliteit bij de jeugd. Er heerst een totaal gebrek aan doorzettingsvermogen. Vroeger móést je strijden voor je plaats. Ik sprak er onlangs nog over met Johan Vermeersch: ik zie op training zeer weinig karakter bij de jongere spelers. Waarom zouden ze zich inspannen? Als het hen niet zint, vertrekken ze toch naar een andere club.”
Mokulu: “Daar moet ik Patrick misschien wel gelijk in geven. Ik denk dat de jongeren vroeger meer geduld konden opbrengen.”
Twee minuten contractbespreking
Benjamin, leg eens uit wat die manager specifiek voor jou doet?
Mokulu: “Ik werk al twee jaar samen met Jean-Benilde Musampa, een vriend van de familie. Ik hoor hem bijna dage- lijks en hij komt vaak bij ons thuis eten. Hij heeft me geholpen bij de onderhandelingen voor mijn eerste profcontract, want ik kende daar niets van. In de jeugdelftallen van Brussels werd er zelden over geld gepraat. Terwijl het toch belangrijk is, ik heb dat geld nodig om mijn familie te steunen. Ik sta de helft van mijn semiprofcontract af aan mijn moeder, zodat ze de rekeningen kan betalen voor gas en elektriciteit. Dan blijft er weinig over om uit te geven, hé.”
Nys: “Zijn situatie is natuurlijk speciaal. Ik begrijp hem, maar ik ben bang dat hij zo al veel te snel aan geld moet denken. Bij mij is het anders, ik heb vroeger nog als postbode gewerkt, ik weet dus dat dit topsportbestaan een luxe is. De jongeren van tegenwoordig beseffen dat zelden, daar heb ik het soms wel moeilijk mee. Vaak maken ze niet eens hun school af en zijn ze tevreden met die duizend of tweeduizend euro per maand die ze met het voetbal verdienen.”
Herinner jij je nog je eerste contractbespreking?
Nys: “Ja, die duurde welgeteld twee minuten. Ik was zestien jaar, woonde bij mijn ouders, liep school. Ik was gewoon blij en fier dat ik bij Lierse mocht tekenen en het enige wat telde, was dat je uit de kosten raakte en dat je dus een kilometervergoeding kreeg. Daarbuiten ontving je vijfduizend frank per maand vast en vijfduizend frank per gewonnen punt. Ik was eigenlijk al content dat ik een kostuum van de club kreeg en vijftien paar handschoenen. Ik zou alles getekend hebben, er viel niets te onderhandelen. Later heeft een sponsor me naar Beerschot geloodst, daarna ben ik in zee gegaan met Willy Hox en nog later met Fernand Goyvaerts, omdat ik besefte dat ik van mijn beroep moest leven. Maar in België heb je volgens mij niet echt een manager nodig.”
Mokulu: “Ik wel, want zij kennen de gangbare bedragen en ik totaal niet.”
Nys: “Als je een contract tekent voor vijf jaar, waarom heb je dan een manager nodig? Dan ben je toch gerust? Ik zie het nut daar niet van in. Maar het klopt dat een manager wel weet wat er in de verschillende clubs betaald wordt. Soms vraagt zo’n clubvoorzitter op de man af wat je wilt verdienen en dan sta je daar als jonge gast. Dus dat begrijp ik wel, maar zulke zaken kunnen die jonge gasten toch gewoon aan ons, de ervaren spelers, vragen?”
De gebroeders Kompany
Ga je nog naar school?
Mokulu: ( ontwijkend) “Volgend jaar ga ik middenjury doen, het vijfde en zesde middelbaar samen. Nu is de combinatie heel moeilijk, ik probeer alles een beetje van thuis te volgen. Maar ik besef dat een blessure zomaar een einde kan maken aan een voetbalcarrière. Een van mijn broers, Freddy Londumbu, is nog profvoetballer geweest in Rusland, maar op een bepaald moment waren zijn papieren niet meer in orde en plots was het avontuur afgelopen. Hij heeft nooit meer op het hoogste niveau gevoetbald.”
En heeft hij je goede raad meegegeven?
Mokulu: “Dat ik altijd geconcentreerd op het veld moet verschijnen en dat ik dus maar beter uitstapjes ’s avonds achterwege laat.”
Dat lijkt me niet gemakkelijk als je opgroeit in een wijk als het Noordstation?
Mokulu: “Dat klopt. Anderzijds zorgt die omgeving ervoor dat je niet gaat zweven. Of je op televisie verschijnt of niet, dat maakt niet uit, je blijft een van hen. Vincent Kompany groeide ook op in die wijk, we speelden destijds vaak samen in het park. Hij was toen al fysiek en technisch veel sterker dan de rest. Hij is echt een voorbeeld voor alle allochtonen die daar wonen en voetballen. Ook voor mij. Ik ben goed bevriend met zijn broer François (spelend bij KV Mechelen, nvdr).”
Tot slot wil ik jullie vragen je eens te verplaatsen in de leefwereld van elkaar. Benjamin, hoe zie jij jezelf op je 38ste?
Mokulu: “Goh, moeilijk te zeggen. Maar ik hoop dat ik tegen dan ergens in het zuiden van Frankrijk woon, Lyon of Marseille bijvoorbeeld, en dat ik vader ben van vijf kinderen. Drie voetballende zonen en twee dochtertjes.”
En jij Patrick, mocht je weer achttien zijn, hoe zou je het dan aanpakken?
Nys: “Ik heb vroeger altijd geknokt om er te raken en ik heb daardoor het maximum uit mijn carrière gehaald. Maar ik denk dat ik het als achttienjarige nu moeilijker zou hebben dan in mijn tijd, juist omdat er minder gewerkt moet worden voor een kans.” S
door matthias stockmans – foto michel gouverneur
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier