Er zijn er nog, mensen die zich met hart en ziel inzetten bij een club, hooguit voor een appel en een ei. Ze zijn dag in dag uit paraat, kijken niet op een uur en doen dat al zo lang dat ze bijna bij het meubilair horen. Deel één: truitjes vouwen op het Kiel.

J os Van Hout (78): “Omdat ik zo goed kon lopen, zocht ik werk bij Bell Telefoon. Dat bedrijf had een atletiekclub. Daar kreeg ik een goede job. Ik werd er zelfs chef-magazijnier. Een gediplomeerde moest tegen mij op kunnen, omdat ik mij de zaken aantrok. Altijd gehad. Hier ook. Die jacht naar perfectie. Bij Bell mocht ik om vier uur stoppen. Dan ging ik trainen. Elke dag. Tot zeven uur. Voor niks. Op het eind liep ik marathons. Meestal eindigde ik bij de eerste tien.

“Rond mijn achttiende ging ik in Schoten eens naar een voetbalmatch. Daar vroegen ze of ik wilde fluiten. Ik zei dat ik de regels niet grondig kende. Dat gaf niet. Alleman was content over mij, niet omdat ik goede beslissingen nam, maar omdat ik zo goed kon lopen dat ik altijd bij de bal was, negentig minuten lang. Bij betwistbare fases zeiden de fans: ‘Hij stond er met zijn neus op, ’t zal wel just zen.’ Maar het was dikwijls verkeerd.

“Ik klom op tot in de eerste provinciale. Toen moest ik ’s zondagnamiddags fluiten, net toen Beerschot speelde. Beerschot stak mij zo aan… Ik ben supporter sinds mijn achtste. Tijdens de rust belde ik elke keer om te vragen wat de stand was, ik kon mijn gedachten niet meer bij mijn match houden. En ik was een scheidsrechter die alleen plat Antweirps kende. Ze zeiden: ‘ Jos, als gij naar de Walen moet… ‘ Een andere kerel duwden de fans drie keer bijna in de vaart, zo slecht floot die, maar hij ging hogerop. Dat was een directeur en ik maar een gewone gast. Voor mij hoefde het niet meer.

“Bij Bell stapte ik ook op, ik kreeg de opslag niet die ze beloofd hadden. Ge zijt van uw woord of ge zijt het niet. Ik begon bij Zeelandia. Klanten bezoeken, dat lag mij, want ik kom altijd sympathiek over. Nochtans, zo deftig praat ik niet. Bij Zeelandia was ik ook om vier uur klaar, zo kon ik nog naar de training van Beerschot. Eens op brugpensioen ging ik naar alle trainingen. Toen de materiaalman er eens niet was, vroegen ze of ik wou helpen, ik stond daar toch. ‘Een week’, zeiden ze. Twintig jaar later zit ik hier nog.

“Rond acht uur zet ik het ontbijt klaar. Als de spelers naar de ochtendtraining zijn, leg ik hun handdoeken en nieuw goed gereed: een thermisch onderlijfje, een trainingspak, een T-shirt, kousen, een liesbroekje en een windjackje. ’s Namiddags leg ik weer handdoeken en nadien het goed voor de volgende dag. Om kwart na drie ga ik de kleinkinderen van school halen. Samuel voetbalt hier. Als hij moet trainen breng ik hem en kom ik nog wat werken.

“Geen rotte frank krijg ik. Dat is niet erg. Als er geld te rapen viel zouden anderen dit wel doen. Toen er bij het arbitreren centen aan te pas kwamen had ik ook geen kans meer. En ik zou echt niet liever tot tien uur in mijn bed liggen. Dan moet je je haasten om de koffietafel tegen ’s middags afgeruimd te krijgen. En dan is het: ‘ Schèld is wa patatjes, snij de pékes is, doe bove de groete kus is!’… Hallo. Zo wil ik niet in mijn graf kruipen. Mijn vrouw weet dat dit mijn passie is. En ik drink niet, ik smoor niet, ik loop niet naar andere vrouwen… Enfin, dat denkt ze toch ( lacht). Nee, ‘k heb een heel goede vrouw. Schrijf dat maar op, dan ben ik weer voor een tijd gerust.”

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content