Senegalees/Belg, geboren op 30 december 1974 in Dakar. 1,83 meter – 77 kg. Profiel: de Parisien.

K halilou Fadiga: “Probeer nooit de eerste van de klas te zijn! Misschien had ik het hoogste percentage kunnen halen, maar van de jongens met de meeste punten houden we niet zo. Anderzijds mag je ook niet als de domste versleten worden. Je moet in de middenmoot zitten. Leraars vonden mij intelligent. Ik was een clever gastje. Goed in rekenen, schrijven,…

“Mijn zoon van acht kwam deze maand naar huis met een blauwe bol op zijn rapport. De beste kleur. Hij heeft zowat alles van mij. Ook datzelfde karaktertje. Als hij van streek raakt, is hij vollédig overstuur. Wit en zwart, geen grijs. Hij huldigt ook het motto: ‘ Live life your own way’. Zoals ik. Ik probeer mensen niet te beoordelen en wil niet dat zij dat bij mij doen als ze me niet kennen. De enige manier om vredevol samen te leven.

“Zelf heb ik ook wel wat van mijn vader. Die vocht tijdens de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk. Er zitten nog sporen van zijn militaire discipline in mij. Soldaten hebben wel eens de eigenschap om, met oogkleppen op, enkel op hun doel te focussen. Bij mij vind je een gelijkaardige rechtlijnigheid. Als ik ervan overtuigd ben dat ik gelijk heb, probeer ik dat op alle mogelijke manieren te bewijzen.

“Mijn pa was een eerlijk man, trots op zijn daden, maar ook erg stil. Mijn moeder was een bijzonder krachtige madam; luid praten, aanwézig zijn. Als ik tussen mensen zit die ik goed ken, ben ik zoals mijn ma. Bevind ik mij tussen vreemden, dan lijk ik meer op mijn vader.

“Met mijn ouders, broers en zussen groeide ik op in Parijs. Ook dat draag ik nog altijd mee. Parisiens zijn trots. In de ruimste betekenis van het woord. Mensen uit de hoofdstad zeggen niet dat ze Fransman zijn, wel dat ze uit Parijs komen. Niet hetzelfde. Tussen ons en de bevolking in pakweg Marseille gaapt een kloof. De attitude is anders. Wij gaan bijvoorbeeld casual gekleed. More fashion. Zij durven al eens in trainingspak rond te lopen. De mensen uit het zuiden zeggen dat wij dikke nekken zijn, wij noemen hen wel eens boeren.

“We leefden in armoede in een moeilijke wijk. Mijn vader werkte als vuilnisman. Mijn moeder was kuisvrouw. Ik kom uit het niets. Maar die omgeving maakte me sterker. We waren daar gelukkig. Een familie die voor je zorgde, een vader en moeder die om je gaven, een vriend die je graag zag, ouders van vrienden bij wie je terechtkon… Allemaal belangrijker dan geld. Als je niet lustte wat je ma kookte, kon je bij kameraden thuis aanschuiven. Zonder vooraf te verwittigen. Ook al was er weinig, iedereen deelde met iedereen.

“Vandaar dat die gemeenschap niet erg openstaat voor mensen van buitenaf. Het is een select clubje. Als jij nu naar daar verhuist, geraak je daar nooit tussen. Altijd wordt in het achterhoofd gehouden dat jij dat verleden niet met ons deelt. We amuseren ons met elkaar, hebben geen nood aan buitenstaanders. Iemand nieuw wordt met argusogen bekeken. Je stelt je defensief op in zo’n milieu. Dat móét, om jezelf te beschermen. Als je vertrouwen stelt in de verkeerde, kan er van alles gebeuren.

“Mijn vrouw schakelde die nervositeit bij mij intussen wat uit, leerde me minder argwanend te zijn tegenover onbekenden. Onze manier van leven in Parijs was veeleer een manier van overleven. Alles doen om niet ten prooi te vallen aan the easy way. Die spirit om te knokken voor wat ik wil, heb ik nog steeds. Maar dan in de goede zin. Vechten doe je soms ook met je hoofd.” S

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content