Jef Van Baelen
Jef Van Baelen Journalist voor Knack

‘Geweldig ! Ik voelde me een koning’, mijmert Iljo Keisse wanneer hij terugdenkt aan zijn overwinning vorig jaar in de Gentse zesdaagse. Wat wordt de jonge Gentenaar dan als hij, 23 pas, volgende week een tweede keer wint ? Keizer ?

Echte toppers staan er vroeg, luidt een huizenhoog cliché in de wielrennerij. Voor Iljo Keisse, publiekslieveling in Gent en internationaal hét grote zesdaagsetalent, lijkt het alvast te kloppen. Amper 21 was Keisse toen hij in 2004 de pistewereld verbaasde met een onverhoopte tweede plaats in de Gentse zesdaagse. Akkoord, dat in die editie de helft van het deelnemersveld het einde niet haalde, hielp. Maar kon de jonge Gentenaar daar wat aan doen ?

Vorig seizoen werd de druk opgevoerd voor Keisse, ondertussen prof geworden bij Chocolade Jacques. Een talent van die orde moeten we koesteren, luidde de redenering en Keisse werd voortaan vast gekoppeld aan Matthew Gilmore, de Australische Belg die op dat moment bekendstond als ’s lands sterkste pistier. Keisse ontgoochelde niet. Met Gilmore won hij de zesdaagsen van Grenoble, Gent en Hasselt, wat hen het tweede meest succesvolle team van het circuit maakte, na het ongenaakbare Nederlandse duo Robert Slippens/ Danny Stam.

Dat gaat wat worden zodra Keisse en Gilmore écht op elkaar ingespeeld geraken, voorspelden de kenners. Maar het heeft niet mogen zijn. Op een kermiskoers in Ninove kwam Gilmore zwaar ten val. Het valt te vrezen dat heel zijn zesdaagseseizoen naar de haaien is. “Ik was erbij in die koers,” vertelt Iljo Keisse over het noodlottige incident dat ook zijn seizoen voor een groot deel overhoop haalde. “In wegwedstrijden ben ik nogal een impulsieve coureur en ik was die dag naar gewoonte in de eerste ronde ontsnapt. De eerste keer dat we de meet passeren, knal ik ei zo na tegen een paaltje. Ik bibber nog na wanneer we even later door het peloton gegrepen worden. Plots komen er jongens vragen of ik al meer weet over Matthew. Hij was op hetzelfde paaltje gereden dat ik enkele minuten daarvoor maar nipt had kunnen ontwijken. Meteen grijp ik naar mijn communicatieoortje en na twee pijnlijke rondes radiostilte, geeft Walter Planckaert me het slechte nieuws : de val van Matthew is heel ernstig, zijn seizoen zit er waarschijnlijk op. Nu ik erover praat, krijg ik weer kippenvel.

“Op dat moment denk je vooral aan hem en aan de pijn die hij moet verbijten. Maar tien minuten later begin je ook aan jezelf te denken. Da’s een natuurlijke reactie zeker ? Verdorie, we waren net doorgebroken als team ! Ik heb die koers in Ninove uitgereden, al was ik er met mijn verstand niet helemaal meer bij. Ik wou afstappen, maar tegelijk dacht ik : wat kan ik op dit moment eigenlijk doen voor Matthew ?”

Hoe is het nu met Gilmore ?

Iljo Keisse : “Relatief goed. Gisteren kwam ik hem nog tegen tijdens een trainingstochtje. Hij heeft nog veel last. Een paar weken geleden ging het beter, maar na zo’n zware blessure krijg je vroeg of laat een terugval. In ieder geval is Matthew bijzonder gemotiveerd om terug te keren. Hij werkt keihard, dat zie je. Maar het is moeilijk te zeggen wanneer hij er echt weer zal staan. Hopelijk dit seizoen nog, al wordt dat niet makkelijk, want de wedstrijden volgen elkaar snel op. Je moet fysiek honderd procent zijn om in die mallemolen te kunnen meedraaien.”

Daardoor start jij in iedere zesdaagse met een andere partner.

“In Maastricht en Amsterdam koerste ik met Marco Villa, in Dortmund met Stam, in München met Franco Marvulli, in Gent wordt het Robert Bartko. En ik heb ook nog met Andreas Beikirch gereden, toen Villa uitviel in Amsterdam. Ik heb ze bijna allemaal gehad, ja.”

Zo kan je natuurlijk geen automatismen opbouwen.

“Een serieuze handicap is dat. Iedere renner heeft zijn eigen specifieke manier van aflossen. Om mee te kunnen spelen voor de overwinning, is het ongelooflijk belangrijk dat je die onder de knie hebt. Nu moet ik me elke keer opnieuw aanpassen. Villa komt bijvoorbeeld traag in bij zijn aflossing, je zou zelfs bijna denken dat hij schrik heeft. Stam is dan weer heel technisch en moet op precies het juiste moment gelanceerd worden. Je moet kunnen geven wat je partner nodig heeft. Maar daarvoor moet je hem eerst kennen.”

Je hebt zo de tegenstand wel goed kunnen scouten. Wie is in vorm ?

“Goh, wat dat betreft maakt het niet zoveel uit of je met of tegen iemand rijdt ; in een zesdaagse kan je je toch niet verstoppen. Momenteel zijn er al veel jongens in goede doen. Degene die me tot nu toe het meeste tegenviel, ben ik zelf eigenlijk ( lacht). Vooral in Dortmund kon ik echt te weinig brengen. Maar ja, daar was ik ziek gevallen. Ik heb er afgezien zoals ik in mijn carrière nog niet had meegemaakt.”

De hiërarchie lijkt wat zoek in het zesdaagsecircuit, nu vaste waarden zoals Betschart (gestopt), Slippens (geblesseerd) en Gilmore (idem) er niet bij zijn. Is dat anders koersen ?

“Het scheelt dag en nacht. Vroeger had je een paar koppels die domineerden – Risi/ Betschart en Slippens/Stam. Nu die er niet bij zijn, is de strijd veel meer open. Risi koppelt zich nu graag aan Marvulli. Da’s een team om van te dromen, een perfecte combinatie van snelheid en uithouding. Je moet eigenlijk hopen dat die twee uit elkaar getrokken worden, zoals in Gent. Anders zijn ze in principe buiten categorie. Stam heeft voor Peter Schep gekozen, de wereldkampioen puntenkoers. Die is ook enorm vlug, maar wel minder spectaculair dan Slippens. Zijn bijnaam in het circuit is le pedaleur de charme. Schep mag dood zitten op zijn fiets, aan zijn rijhouding zal je het niet zien. In principe is het een perfecte ploegmaat voor Stam.”

Zijn zij dus jouw favoriet voor de Gentse zesdaagse ? Risi mag van organisator Patrick Sercu niet met Marvulli starten.

“Risi koerst met Leif Lampater, een jonge Duitser van ongeveer mijn leeftijd. Misschien heeft hij iets minder ervaring in de zesdaagsen dan ik, maar ik garandeer je dat het een steengoeie renner is. Objectief bekeken zijn zij topkandidaten voor de eindzege. Ik plaats mezelf met Bartko en het koppel Stam/Schep daar net onder. Marvulli en Aeschbach is in principe ook een geweldig koppel, alleen komen de twee renners niet zo goed overeen. Dat zal hun kansen hypothekeren.”

Ben je in het kleine zesdaagsewereldje niet haast verplicht om met iedereen door één deur te kunnen ? Vroeg of laat word je toch aan elkaar gekoppeld.

“Zeker. In de koers gaat het hard tegen hard, maar het is onverstandig om een collega al te zwaar tegen zijn kar te gaan rijden. Want dat krijg je vroeg of laat terug op je bord.”

Wordt er ook niet veel geritseld in de zesdaagsen ?

“In de nevennummers worden wel al eens cadeautjes uitgedeeld, ja. De ploegen die meedoen voor de overwinning willen daar geen energie aan verspelen, omdat dat toch de moeite niet waard is voor de weinige punten die je daarmee kan verdienen. Dus mogen lokale renners daar schitteren. Maar een eindoverwinning ? Daar wordt niet mee gemarchandeerd. Ik weet dat de zesdaagsen die reputatie meedragen van de tijd dat er nog twintig verreden werden op een seizoen. Nu zijn dat er nog maar een twaalftal, je kan het je gewoon niet permitteren om een zege cadeau te doen.”

Na jouw overwinning vorig jaar in Gent werd dat nochtans in brede kring geïnsinueerd.

“Omdat ik die eindsprint gewonnen heb tegen Slippens, en normaal is die een pak sneller dan ik. Tja, bekijk de baantijden van vorig jaar maar eens. Op de beslissende momenten was ik gewoon heel snel. Op een dag dat alles meezit, kan ik Slippens in de sprint verslaan. Zuiver in één baanronde niet, maar in een ploegkoers, op het einde van een slopende zesdaagse blijkbaar wel. Dat is, eerlijk waar, het enige wat je daarachter moet zoeken. Het thuisvoordeel heeft mij vleugels gegeven. Als al die Gentse supporters je vooruit schreeuwen, dan kan je door een muur rijden.”

Heb je die avond dat je de Gentse zesdaagse won je bed nog gezien ?

“Nipt. We hebben gefeest in De Karper, het café van mijn vader. En het was redelijk in orde, ja ( lacht). Al van in mijn prilste jeugd droom ik ervan om de Gentse zesdaagse te winnen. Als dat dan uitkomt, voel je je een koning. Als het nu eens minder gaat, moet ik alleen maar aan die avond denken en ik kreeg weer nieuwe energie.”

Pistebondscoach Michel Vaarten zei in Sport/Wielermagazine dat je dit seizoen enorme stappen vooruit hebt gezet. Heeft hij gelijk ?

“Ik ben de laatste drie jaar gestaag aan het groeien, vind ik. Dat is begonnen in het jaar dat ik naar de Olympische Spelen mocht. Voor mij was dat de klik om honderd procent als een prof te gaan leven. Eigenlijk besefte ik toen pas dat mijn droom om prof te worden écht kon uitkomen. Dus ben ik meer gaan trainen, beter op mijn eten gaan letten. Op mijn leeftijd maak je dan vrij vlug een grote sprong voorwaarts.”

In Gent word je gekoppeld aan Bartko. Past die bij jou ?

“Ik heb nog nooit met hem gereden, ik weet het dus niet. In ieder geval had ik het slechter kunnen treffen : Bartko won al olympisch goud, is ook meervoudig wereldkampioen. Het is een voormalige Oost-Duitser, een jongen van de harde school dus. ’t Is geen spektakelman, tenzij hij in supervorm is. Maar heel betrouwbaar is hij wel : je zal die sterke beer nooit kapot zien gaan. De snelle nummers komen ongetwijfeld volledig op mijn schouders terecht. Ideaal is dat niet. Hopelijk kunnen we dat rechtzetten in de ploegkoers, waar we normaal gezien ons mannetje moeten kunnen staan.”

Wat moet de perfecte pistepartner voor jou kunnen ?

“Alles wree goe ( lacht). Het moet iemand zijn die nooit kraakt in de ploegkoers, iemand waar je altijd op kan rekenen. En hij zou zelf ook nog punten moeten pakken in de snelheidsnummers. Dat was een probleem toen ik met Villa en Stam reed. Schitterende coureurs, maar voor de punten moest ik alleen zorgen. Eigenlijk bestaan er maar twee baanrenners die aan mijn gedroomde profiel beantwoorden : Matthew Gilmore en Bruno Risi.”

Ik had eerlijk gezegd verwacht dat ze je in Gent aan Risi zouden koppelen. Maar dat zou een te sterke ploeg zijn ?

“Ik vermoed het. En ik begrijp perfect dat Patrick Sercu daar niet voor kiest. Een spannende zesdaagse heeft koppels nodig die tegenover elkaar op gelijke voet staan. In Duitsland doen ze dat bijvoorbeeld niet. Daar mogen Risi en Erik Zabel de boel aan flarden komen rijden. Daar vind ik eigenlijk ook niet veel aan. Allez ja, moest ik Risi of Zabel zijn, dan nam ik dat geschenk ook met beide handen aan.”

Zien we je ooit nog een koppel vormen met je jeugdkompaan Dimitri De Fauw ?

“Nu moet ik oppassen wat ik zeg. ( na een denkpauze) Het lijkt me erg onwaarschijnlijk. Bij de jeugd waren we een erg goed koppel : samen hebben we alle zesdaagsen gewonnen, alle dagen van alle zesdaagsen en alle nummers van alle dagen van alle zesdaagsen. Dimi is een supersnelle coureur en pakt veel punten. Maar hij kraakt keer op keer in de ploegkoers. Als je op eindoverwinningen mikt – en die ambitie heb ik toch – ben je met zo’n partner niet veel. Ik zeg nooit ‘nooit’, maar Dimi zal zijn niveau toch nog serieus moeten optrekken voor het er ooit weer van kan komen. Twee jaar geleden, toen we de UIV-cup wonnen ( het grootste jongerenklassement, nvdr), hadden we de kans om alle zesdaagsen samen te rijden. De Fauw koos toen voor de weg en daar had hij trouwens gelijk in – je krijgt niet iedere dag de kans om een vet contract te versieren bij Quick-Step. Nu hij terug in het pistecircuit stapt, kan hij niet verwachten dat ik alles meteen voor hem laat vallen.”

Wat mist De Fauw momenteel om je partner te worden : fysiek of koersdoorzicht ?

“Beide, maar het fysieke is een onoverkomelijk struikelblok. Bij de jeugd konden we dat compenseren omdat de wedstrijden daar korter zijn. Eigenlijk was het perfect : hij was snel en ik had het uithoudingsvermogen. Ik zal niet gauw ontploffen in een ploegkoers, ook al zien mensen die me kennen wel dat ik steendood zit. Ik zou zelf ook niet weten waar ik op dat moment die energie haal. Dimi heeft die kwaliteit niet. En bij de profs rijden ze je dan los uit het peloton.”

Maar moest hij fysiek beter zijn, dan waren jullie een perfect koppel ?

“Als hij niet zou ontploffen in de ploegkoersen en een beetje meer koersdoorzicht zou hebben, dan zouden wij een mooi koppel vormen, ja. Maar ja, wat ben je met als-en ? Als ik bij andere renners één of twee gebreken mag wegvijlen, dan zijn er plots héél veel toppers in het circuit. Voorlopig zie ik het niet zitten om met Dimi een team te vormen. Ik weet wel dat hij daar zit achter te vissen. En het Gentse publiek zou er gegarandeerd wild van worden. Maar ik wil wínnen. Laat Dimi maar doen waar hij het beste in is : samen met Wouter Van Mechelen spektakel maken in de nevennummers.”

In de rol van de vrijbuiter dus. De publieksheld die schittert in nummers waar de echte toppers hun neus voor ophalen.

“’t Is niet dat zij zich daar te goed voor voelen of zo. Noem het eerder krachten sparen voor de beslissende momenten. Het wordt gewoon ook niet geaccepteerd als je in elk nummer het onderste uit de kan wil halen. De andere renners vinden je dan te gulzig.”

En als je die ongeschreven rennerscode doorbreekt, dan zwaait er wat ?

“Stel dat je meerijdt voor het klassement, en je gaat dan ook nog in alle nevenstanden de concurrentie de kaas van het brood pikken… Als je over die onzichtbare grens gaat, ontstaan er onvermijdelijk tegencoalities. Dat is het probleem van Marvulli. Die jongen kan zich niet bedwingen en wil constant aan het publiek tonen hoe goed hij wel is. De eerste dagen van een zesdaagse wint hij dan ook veel, maar zodra de concurrentie het welletjes vindt, rijden ze hem wel aan frietjes.”

Ga je zelf top zijn in Gent ? Want we lezen dat je zitvlakblessure weer opspeelt.

“Dat is altijd mijn zwakke plek geweest. Zesdaagsen zijn bijzonder intensief voor je zitvlak. Het beenritme is erg hoog waardoor je constant wrijving hebt op de meest onaangename plaatsen. Normaal smeren we uiervet in onze koersbroek om het daar beneden soepel te houden. Maar wegens mijn blessure is dat niet aan te raden. Dus rijd ik met grote plakkers die de druk helpen verspreiden. Maar het probleem van de wrijving los je daar niet mee op natuurlijk. Brandwonden dat ik al op mijn zitvlak gehad heb !”

Brandwonden ? !

“Ja, je moet dat niet onderschatten. We fietsen aan 120 omwentelingen per minuut. Een ploegkoers kan een uur duren en we doen er zes dagen aan een stuk twee per avond. ’t Is bijzonder pijnlijk om een brandwonde te hebben op je zitvlak, gelukkig geneest dat deel van je lichaam wel vrij snel. Twee, drie dagen na de zesdaagsen is het normaal gezien weg.”

JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content