Maakt Spanje eindelijk zijn eeuwige status als favoriet voor een toernooi waar? Afgaande op de wedstrijd tegen Rusland zou je bevestigend knikken, maar wie ook de wedstrijd tegen Zweden zag, aarzelt. Antwoord zondag in Wenen tegen de tweede uit de groep des doods.

Vreemd toernooi is dit. Na twee speeldagen zijn in de vier groepen al de groepswinnaars bekend, tellen wereldkampioen Italië en verliezend WK-finalist Frankrijk nog geen enkele zege en is Europees titelverdediger Griekenland al na twee nederlagen uitgeschakeld, terwijl Duitsland, favoriet bij de bookmakers, maandagavond nog alles uit de kast moest halen om tegen gastland Oostenrijk de blamage van een vroege uitschakeling te vermijden. Maar zitten dus wel al – even tijdelijk en soms letterlijk – in de wolken: Nederland, Portugal, Kroatië en … Spanje. La Selección is daarmee nu al verder dan vier jaar terug in Portugal, toen ze in de voorronde op de Grieken en de Portugezen botste, de twee latere finalisten.

Een weinig logisch voetbalgevoel vertelt ons dat wie indrukwekkend aan een toernooi begint, op het einde soms wat adem tekortschiet. Vaak groeien de winnaars naarmate een kampioenschap vordert. Op een EK hoeft dat niet noodzakelijk waar te zijn, de helft minder deelnemers dan op een WK betekent dat alles op een veel kortere tijdspanne wordt afgehandeld. En tussen kwart- en halve finale zitten er voor sommige ploegen vijf, zes dagen, er mocht dus in de groepsfase gas worden gegeven, tijd genoeg om te recupereren.

Het argument van de Spanjaarden dat Nederland straks energie te kort gaat komen in de k.o.-fase, lijkt ons geen steek te houden. Het argument dat ze tegen de Zweden daarom wat gas terugnamen, lijkt dan ook wat vergezocht. Was Nederland gul met de inspanningen tegen Frankrijk en Italië, dan deed Spanje het zaterdag in elk geval vrij zuinigjes. Misschien was het omdat we zo hoog in de tribune zaten (vreemd gevoel overigens, zo’n tribune onder je voelen bewegen op een moment dat er wordt gescoord) maar het tempo op de grasmat leek veel minder hoog te liggen dan tijdens de wedstrijden van Nederland of Portugal, de sterkste twee landen in Zwitserland.

Nu zijn die Zweden wel niet de makkelijkst te bespelen ploeg. Vanuit de nok van die steile tribune met uitzicht op de bergen merkte je ook waarom: verdediging en middenveld vormen twee rechte lijnen van grote, sterke, gele mannetjes, die bij balverlies mooi dicht bij mekaar blijven zodat er amper ruimte is om tussen te lopen. De twee linies schuiven als een meetlat in perfecte zone over het veld, afhankelijk van waar de bal is. Metronomenwerk. De Spanjaarden beten er lang de tanden op stuk. Ze scoorden uiteindelijk wel twee keer, maar de eerste keer uit een stilstaande fase (de enige corner van de eerste helft) en de tweede keer in blessuretijd, toen het niet te wendbare centrale duo HanssonMellberg zich toch wat makkelijk uit verband liet spelen door één lange bal.

Verrassing

Neen, afgaande op de wedstrijd tegen de Zweden is die Selección van Spanje géén favoriet op de eindzege. Daarvoor speelde ze iets te ouderwets, te traag, te veel op balbezit (63 procent). Zonder verrassing, zonder snelle omschakeling, het wapen van de Kroaten, de Portugezen en de Nederlanders. Iniesta, Xavi, Silva en Senna, dat zo geroemde middenveld na de wedstrijd tegen Rusland, ze bleken allemaal te kunnen ballen, maar toque is één, het mag ook wat doelgerichter. Anders dan Barcelona of Real heeft Spanje geen Messi of Robinho om op de flank voor de dribbel en de man meer te zorgen. Zaterdag probeerde Fernando Torres af en toe à la Cristiano Ronaldo met een versnelling diepgang te zoeken, maar dribbelend afgaan op onverzettelijke Zweden is zijn ding niet. Net toen we Villa helemaal aan het afbranden waren, ontbond de spits van Valencia één keer zijn duivels. Meteen goed voor zijn vierde goal van het toernooi. Van de vooraf zo geroemde tandem Villa-Torres was weinig te zien, ze vonden elkaar nauwelijks.

Een paar dagen eerder was de wedstrijd tegen Rusland wél gesneden op maat van Spanje. Profiterend van de ruimte die de Russen vooral na de rust lieten, en van de verdedigende blunders van het jongste team van dit toernooi toonden de Spanjaarden daar wél snelheid, omschakeling en individuele klasse, met Villa in de rol van uitblinker. Dus, voorzichtige conclusie na twee wedstrijden: geef Spanje, twee jaar geleden op het WK sterk gestart (4-0 tegen Oekraïne) maar er in de achtste finales al uit tegen Frankrijk, voorlopig het voordeel van de twijfel. Maar slechts een licht voordeel.

Spanje doet ons wat denken aan Engeland: sterke clubteams, sterke competitie (technisch wellicht de beste), maar in beide landen zijn het toch vooral de buitenlanders die op clubniveau het verschil maken. En die doen in de nationale ploeg niet mee, waardoor waterdragers plots leiders moeten worden. Met dat verschil: in Engeland mogen ze zoveel buitenlanders opstellen als de managers willen, in Spanje is dat beperkt tot vier spelers van buiten de Europese gemeenschap (lees Zuid-Amerikanen) op het blad en maximaal drie tegelijk op het veld.

Kortom, meer dan een Engelse bondscoach kan zijn Spaanse collega internationals bij de topploegen gaan zoeken. Zelfs spelers van Zuid-Amerikaanse origine, want ook hier wordt genaturaliseerd. Waarbij deze vaststelling: heel wat landen hebben hier een Braziliaan in hun rangen en dat scheelt. Deco en Pepe maakten al mee het verschil bij Portugal, Aurelio hielp Turkije, zonder Guerreiro was Polen ook niet ver gekomen, en wat had Kroatië hier aan Eduardo (beenbreuk) niet kunnen hebben? Oostenrijk is verre van homogeen, Frankrijk loopt vol met donkere jongens, de Zwitsers ook, Nederland heeft ze bij als regelaars op het middenveld, leuk hoe Europees voetbal vandaag een mix van culturen is geworden.

Spanje is daarbij geen uitzondering, centraal op het middenveld loopt Senna, 31 en pas aan zijn elfde interland. Komt uit Rio en ontwikkelde zich bij Villarreal. We zijn er niet wild van, maar hij werkt wel hard.

Beste palmares ooit

Elk toernooi zijn ze erbij, elk toernooi zijn ze ook wel wat favoriet, maar zelden uitgesproken en nooit, behalve in 1964, won Spanje een prijs. Als de trend hier wordt doorgezet (snelle omschakeling, uitbreken via de flanken en één spits) dan ziet het er niet zo goed uit. Maar voor hetzelfde geld zijn de kwartfinales gewoon gesloten partijen, waar uiteindelijk toque en balgevoel en een flits van een spits belangrijk zijn. En dat kunnen Villa en Torres dan weer wel. De fans maakt het niet uit. “Breng ons in de kwartfinale, dan maakt het niet uit tegen wie we worden uitgeschakeld”, lazen we bij eentje op zijn T-shirt.

Voor Aragonés is daar raken eigenlijk voldoende: “Die fase met rechtstreekse uitschakeling, eigenlijk is dat geen fair systeem. De beste ploeg wint niet altijd het toernooi. Als je alleen rekening houdt met aanwezigheid, doet Spanje het al jaren heel goed.”

Het probleem van zijn land was jaren een gebrek aan eenheid. Spanje is uiteraard ook dat bizarre land, waar Basken, Galiciërs en Catalanen elk hun eigen taal spreken en waar de nationale ploeg geen vast stadion heeft en de nationale hymne geen tekst. Eigenlijk is Spanje amper onder één noemer te vatten. Cesc Fàbregas, om er maar eentje te noemen, hield hier woensdag zijn persconferentie in het Catalaans. Catalunya (Barcelona en omstreken) is quasi een aparte staat, net als Baskenland, waar ze wel een keer een uitschakeling durven vieren als een overwinning …

Maak daar maar een eenheid van. Dat lijkt Aragonés, die vier jaar geleden het roer overnam, te lukken. Bij zijn aanstelling keek men wat vreemd op. De man was oud, had zeker zijn verdienste als speler, maar zijn palmares als trainer was magertjes: slechts één titel, met zijn fetisjclub Atlético Madrid. Die titel dateert van 1977, in het voetbal lichtjaren geleden.

Cesc wil later leider worden

Opvallend: Aragonés durft keuzes maken. Raúl, dé vedette, is afgeserveerd en Cesc (zoals Fàbregas consequent wordt aangekondigd) startte twee keer op de bank.

Nochtans, dachten waarnemers vooraf, zou dat wel eens het verschil kunnen maken: eindelijk spelen ook wat Spanjaarden buiten hun eigen land – in Engeland, waar het snel móét gaan of je hebt er gelegen. Het was goed voor Fernando El Niño Torres dat hij de comfortzone van Atlético Madrid verliet voor een nieuwe uitdaging. Op je 17de debuteren in de Primera División, op je 19de al kapitein van Atlético zijn, op je 20ste de jongste topschutter van Spanje, een mens zou zich voor minder gaan settelen. Maar toen de blonde engel vorige zomer voor 36 miljoen euro van Madrid naar Liverpool verhuisde, moest hij plots in totaal ander voetbal uit zijn kot komen. En hij slaagde.

Een ander geval is Cesc Fàbregas, de jongste van de Selección, en ondanks 27 interlands (voorlopig) bankzitter, in de schaduw van onder meer Iniesta en vooral Xavi. Eigenlijk is Cesc een beetje slachtoffer van het succes van Spanje in de eerste wedstrijd tegen de Russen. In principe zou Aragonés zijn team makkelijk in een 4-1-4-1 kunnen laten spelen, met Fàbregas en Xavi naast mekaar, in de rug van Torres, terwijl Silva en Iniesta dan het werk op de flanken kunnen doen. Iniesta is geen buitenspeler, maar hij kan makkelijk naar binnen trekken en ruimte maken voor de opkomende Sergio Ramos.

Alleen is er in zo’n elftal geen plaats voor Villa of Torres en wie laat nu de topschutter aan de kant of de spits van Liverpool? Dus was het na het kleine relletje omwille van de wissel van Torres tegen Rusland tegen Zweden: een uur Xavi en een halfuur Cesc. Zo profiteert Spanje niet van de diepgang die Fàbregas bij Arsenal zo ontwikkelt, want tegen een overwicht aan Zweden kon Cesc zich evenmin als Xavi gevaarlijk doorzetten.

Het siert de benjamin uit het gezelschap – hij werd vorige maand 21 – dat hij er op dit moment geen staatszaak van maakt. Wat zou het ook, Spanje zit zondagavond toch in de kwartfinales. Als een volleerde ploegspeler stelde Cesc zowel woensdag na de wedstrijd tegen Rusland als vrijdag, aan de vooravond van het duel tegen Zweden, dat het hem hier alleen te doen is om het eindresultaat en om bij te leren. “Mijn moment om het team te leiden komt in de toekomst, dat lijkt me evident. Later wil ik bij Spanje doen wat ik voor Arsenal nu al doe, maar waarmee Xavi hier bezig is: het team leiden, het tempo bepalen. De manier waarop hij dat kan, vind ik fenomenaal.”

Wat voor Ronaldo geldt, geldt ook voor Cesc, dit seizoen met Arsenal al 55 officiële wedstrijden aan de slag: ze zijn wat moe, de helden. Niet vergeten: ook in de Primera División spelen 20 teams. Dat zijn veel matchen, als je ook nog eens interlands speelt én Europees ver komt. Dat vindt Fàbregas, naast een ander spelsysteem, ook een uitleg voor zijn wat slomere start: na een maand relatieve rust en vakantie is het niet evident om de motor direct weer op toerental te trekken. Misschien slaat de Spaanse furia dus later aan dan de Hollandse. Antwoord zondagavond kwart voor negen … S

door peter t’kint – beelden reuters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content