Zondag snijden de Tourrenners de eerste van drie loodzware etappes in de Alpen aan. Die doortocht zorgde in het verleden al voor straffe anekdotes: Sebastian Pozo in de bezemwagen, op de kamer bij Eddy Merckx, een bergrit van 46 kilometer,… Een greep uit de mooie verhalen.

Achteraf bekeken, was het beter geweest mocht ik de zaak iets grondiger onderzocht hebben. Want in de beginjaren van wat de ‘legende L’Alpe d’Huez’ zou worden, werd er in die etappe naar die col gewoon niet of amper opgegeven. Bij de première in 1952 moest er maar één renner uit, een Spanjaard genaamd Llorca. Pas in 1976 werd de gevreesde klim weer in het parcours opgenomen en tot in 1979 maakte die, in totaal, maar vijf slachtoffers. Geleidelijk aan werd het blijkbaar moeilijker, met pieken in de jaren 90, toen, tot twee keer toe (1992 en 1995), liefst tien deelnemers het eindpunt nooit haalden. Het epotijdperk bracht niet alleen onverklaarbare prestaties, maar veroorzaakte duidelijk ook kleine drama’s.

In 1978 en niet wetend dat L’Alpe d’Huez in die tijd niet zoveel slachtoffers maakte, besloot ik de rit in de bezemwagen te volgen. Het was een lange tocht (bijna 250 kilometer vanuit Saint-Etienne) en vol hoop op spectaculaire verhalen kroop ik in de gammele camionette. De chauffeur ervan werd bijgestaan door een koerscommissaris, voor de renners was er plaats voorzien op smalle, harde houten bankjes in de laadruimte, door niets gescheiden van de bestuurderscabine. Ik had mijn schrijfmachientje en mijn tas bij me en wachtte, wachtte op de grote momenten, waarop ik belangrijke renners als gezelschap zou krijgen. Het duurde lang, heel lang. De camionette vertraagde al eens als een renner met pech even langs de kant stond. Ik zag door de voorruit dat ze telkens weer verder fietsten, weg van het verhaal dat ik over hen had kunnen schrijven.

Tot er toch eens een man de remmen dichtkneep, de hand opstak naar de bezemwagen, rugnummer afdeed en met slome pas naar de camionette slofte. Hij plofte neer op het bankje en ik moest mijn lijstje raadplegen om te zien wie het was: Sebastian Pozo uit de gereputeerde Kasploeg. Hij keek droevig voor zich uit, zoals Spanjaarden dat erg goed kunnen. Opgeven op de weg naar L’Alpe d’Huez was een tragedie, vooral voor een man die zichzelf waarschijnlijk als klimmer beschouwde. Ik wist dat hij weinig tot mijn verhaal kon bijbrengen. Ik sprak geen Spaans, hij waarschijnlijk geen andere taal en zo dat wel het geval geweest was, leek hij niet in de stemming om breedvoerig uit te weiden. Dus keerde ik me maar weer naar de chauffeur en de commissaris. Gehurkt tussen hun stoelen luisterde ik naar hun anekdotes. Comfortabel was dat niet, zo bocht in, bocht uit, in een voertuig dat langs alle kanten rammelde. Maar kom, ik kreeg de nodige stof, die ik wel in mijn geheugen moest prenten, want notities nemen in de hierboven beschreven houding was onmogelijk.

De bezemwagen hield halt, boven op L’Alpe d’Huez. Ik spoedde mij naar de perszaal, redelijk tevreden over de oogst aan verzamelde anekdotes. Maar mijn enthousiasme kreeg al snel een dreun toen ik vernam – dan pas – dat Michel Pollentier de gele trui had veroverd en mijn lange dag in de bezemwagen herleid moest worden tot een ontgoochelend kort relaas. En zelfs dat zou de krant niet halen. Want later op de avond raakte bekend dat diezelfde Michel Pollentier betrapt was op fraude bij de dopingcontrole ( de befaamde ‘peer’ van Pollentier, nvdr). Wij, journalisten van Het Laatste Nieuws, hadden het geluk in L’Alpe d’Huez zelf te logeren, zodat we die avond zelf nog een volledig nieuwe krant konden maken.

De lijdende kampioen

In 1977 heeft niet één renner opgegeven op de weg naar L’Alpe d’Huez, ook… Eddy Merckx niet. Wel werden er 30 deelnemers uitgesloten omdat ze buiten de tijdsgrens toekwamen. Het was dan ook een vreselijke etappe, in de brandende hitte verreden over de col de la Madeleine en de Glandon, naar de beruchte slotklim toe. Merckx beleefde er de naarste dag uit zijn rondeloopbaan. Zijn spijsverteringstelsel was overhoop geraakt toen hij eerder, bij de dopingcontrole, veel te veel ijskoud water had gedronken om zijn plasje te kunnen afleveren. En dat had zo zijn nare gevolgen, op de slopende weg van die zeventiende etappe. Merckx moest al op de Madeleine afhaken en klaagde over maagpijn en braakneigingen. Op de Glandon werd dat nog zoveel erger. Hij kon niet eens water in zich houden, zijn gezicht was grauw, zijn ogen stonden dof. Ik besloot, in overleg met mijn collega’s, een tijdje in zijn spoor te blijven, wat toen in de Tour voor journalisten nog mogelijk was. Ik zag dat dokter Philippe Miserez vanuit zijn open cabriolet zorgen toediende en toen we even naast hem gingen rijden, schudde hij meewarig het hoofd. “Die man haalt nooit het einde van de etappe”, lazen we in zijn blik. Later kwam er een ambulance achter de lijdende kampioen rijden. Achteraf heb ik vernomen dat dit op bevel van Miserez gebeurde, omdat die vreesde dat Merckx – hem kennende – misschien te ver over de grens van zijn fysieke mogelijkheden zou gaan.

Uiteindelijk verplichtte het wedstrijdverloop ons Eddy achter te laten. Vooraan immers werd een ongewoon feit gemeld. Lucien Van Impe, de winnaar van het jaar tevoren, was, in de vallei richting voet van L’Alpe d’Huez, alleen in de spits aan het rijden. Na een lange achtervolging werden we getuige van een nieuw drama. Van Impe begon aan de klim met een relatief comfortabele voorsprong. Hij leek bekwaam om die, op zijn terrein, vast te houden, hoewel aandachtige waarnemers wel de indruk hadden dat zijn stijl minder zwierig dan anders was. Even voorbij bocht nummer zoveel gebeurde het dan. Een volgwagen maakte een te bruusk manoeuvre en tikte de koploper aan. Die kwam in de kant terecht, sprong onmiddellijk recht, maar stelde vast dat er een en ander haperde aan de fiets. Weg de droom op een tweede zege.

Bij de aankomst was het, voor de Belgische journalisten vooral, moeilijk kiezen. Want wat moest het hoofditem worden? Het drama Merckx of de tragedie Van Impe. Ik verkoos mij op Eddy te concentreren. Hij logeerde niet ver van de perszaal en het werd lang wachten om toelating te krijgen de renner te bezoeken. Eens dat kon, begreep ik waarom. Eddy lag op zijn bed. Zijn gezicht was even wit als zijn kamerjas. Hij hield de ogen gesloten en praatte niet, maar mompelde, stamelde. Dankwoorden vooral, voor de ploegmaats, voor dokter Miserez, voor het publiek. Ik heb het verhaal al vaak verteld en bij het schrijven ervan krijg ik nóg kippenvel op de armen. Want dan komt altijd weer dat ene beeld voor mijn geest. Toen ik vroeg waarom hij, de man van zoveel glorie, op het einde van zijn loopbaan nog al die miserie moest beleven, opende hij de ogen. Er liepen tranen over zijn wangen.

“Ik weet het nu”, murmelde hij. “Het is voor de wielersport die mij zoveel heeft geschonken. Ja, voor de wielersport…”

Een dag later, bij de start van de volgende etappe, vroeg Eddy of ik even bij hem kon langskomen. Hij had het bijzonder op prijs gesteld dat ik, als enige journalist, bij hem was langsgegaan en gunde mij deze primeur: hij wilde niet op die manier stoppen met Tourrennen. In 1978 zou hij terugkeren, om een gooi te doen naar een zesde eindzege. Zo ver is het nooit gekomen. In mei 1978 kondigde Merckx min of meer onverwacht het einde van zijn loopbaan aan.

De kortste bergrit ooit

L’Alpe d’Huez is natuurlijk een kei van een beklimming, maar zeker niet de moeilijkste uit het gamma. Hoewel in de beoordeling natuurlijk rekening gehouden moet worden met het feit dat de eindstreep op de top getrokken wordt en de renners dan altijd wel een of meer tandjes bijsteken. Maar zelfs dan is zo’n kanjer als de Galibier, dit jaar in de aanloop naar L’Alpe d’Huez (op woensdag 23 juli), nog andere koek. De berg is 2645 meter hoog (tegen 1845 meter voor L’Alpe d’Huez), de klim 35 kilometer lang, met een gemiddeld stijgingspercentage van 6,8 procent. Zeggen dat in 1996 de renners blij zullen zijn geweest toen besloten werd die Galibier uit het traject geschrapt werd, is zeker niet waar. Want de omstandigheden waren er niet naar om die parcourswijziging als een weldaad te beschouwen, ook niet voor de volgers. De negende rit was gepland van Val d’Isère, waar een dag eerder de Rus Berzin de klimtijdrit had gewonnen, naar het Italiaanse en hoge Sestrières, met onderweg de Iseran en de Galibier. Maar ’s nachts gebeurde het onwaarschijnlijke. Midden in juli ging het in de Alpen winteren. De meteorologische diensten hadden ervoor gewaarschuwd, maar toch keek iedereen die ochtend met verbijstering in de ogen naar het landschap. Alles was wit en de wegen leken wel spiegels. Moeizaam bereikten we vanuit het hotel Val d’Isère, waar de miserie nog groter bleek. Een man uit onze ploeg moest informatie gaan inwinnen bij de Tourdirectie over de te nemen maatregelen. Redelijk snel werd beslist dat de Col de l’Iseran niet beklommen kon worden.

Eens op weg, voor een geneutraliseerde stoet naar de andere kant van de Iseran, ging het van kwaad naar erger. Dit was geen weg meer, maar een schaatsbaan. In elke bocht gleed de wagen vervaarlijk naar de afgrond. Aan de andere kant van de berg werd intussen een soort noodkamp geïnstalleerd, waar de renners (en de volgers) konden bekomen bij een kopje koffie of thee. En de organisatoren met de juryleden mochten beraadslagen over het verdere verloop. Het zag er daar, in dat plaatsje, waarvan ik de naam vergeten ben, zoveel beter uit. Het was er nog grijs en grauw, het regende een beetje, maar van sneeuw of ijs was er, bij een degelijke temperatuur, geen sprake meer. Daarom kwam het besluit om ook de Galibier in de wagen te doen als een complete verrassing. Iedereen dus weer in auto’s en bussen, de baan op. Er stond zowaar veel volk langs de weg en die mensen reageerden bijzonder agressief op elke auto die voorbijkwam. Ze wisten intussen wel dat ze de renners alleen in de wagens konden toejuichen, maar begrepen niet waarom. Wij later wel. Want op de top van de Galibier raasde een heuse orkaan. Alle dranghekken, alle spandoeken, tot en met de gelegenheidstribunes, vlogen vervaarlijk in het rond. Een ding was zeker: geen enkele renner kon er ook maar op hopen in die omstandigheden op de fiets te blijven. Wie daar coureurs zou doorgestuurd hebben, riskeerde de grootste catastrofe. Maar dat wisten de mensen, die aan de voet van de cols al uren gewacht hadden, natuurlijk niet. U weet het intussen: die klim is 35 kilometer lang en op zo’n afstand kan er, alleen al op het gebied van weer, heel veel gebeuren. Op het gebied van koers trouwens ook. Aan de andere kant van de Galibier scheen de zon, bleek het zelfs verkwikkend warm. Hier was geen enkele reden meer om de koers niet op gang te schieten. Maar was dat wel de moeite en hadden de deelnemers er nog zin in, na die slopende tocht, na dat nerveus wachten op wat komen ging? Al bij al was Sestrières maar 46 kilometer verwijderd van de plaats waar opnieuw halt gehouden werd. En ook al was de streep getrokken op grote hoogte, dan nog mocht men zich afvragen of deze etappe – de kortste bergrit ooit, meen ik te weten – sportief gezien nog enige zin had. Bjarne Riis dacht van wel. Hij trok snel alleen op avontuur, brak de weerstand van leider Berzin en hield met verbluffend ritme stand, ook en vooral in de afsluitende beklimming naar Sestrières. Aan de streep had hij 24 seconden voorsprong op Luc Leblanc, 26 op Richard Virenque en 28 op Tony Rominger en Miguel Indurain. Hij veroverde daar, in Italië, de gele trui. Hoe hard hij gereden had, bleek uit de vaststelling dat liefst 57 renners buiten tijd toekwamen. Gezien de bijzondere omstandigheden, mochten ze in de koers blijven. Gezien de bijzondere omstandigheden ook stelde niemand zich vragen bij de demonstratie, die Bjarne Riis die dag weggaf. Het was immers maar over 46 kilometer te doen en Riis zou later wel ervaren wat over een normale afstand Miguel Indurain meer dan hij in de aanbieding had. Alle journalisten hebben zich toen allemaal een beetje (of een beetje veel) verkeken op de mogelijkheden van de Deen. Want het was hij die, naar Pamplona vooral, Indurain in de vernieling reed. Met welke middelen hij dat deed, daar hadden wij in die tijd weinig weet van.

door robert janssens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content