Twintig jaar zat Fons Van de Berckt de supportersfederatie van Antwerp voor. Nu klust hij ganser dagen vrijwillig op de Bosuil. Zijn liefde voor rood-wit is onverwoestbaar, daar kan de gemiste promotie niets aan veranderen. ‘Het lijkt alsof deze club ook een beetje van mij is.’
Fons Van de Berckt (70): ‘In mijn kindertijd had ik er nog geen benul van dat deze club bestond. Ik ben van Sint-Job-in-’t-Goor; ik wist amper wat ’t stad was. Daar kwam ik alleen eens bij mijn eerste en mijn plechtige communie, omdat ik toen een nieuw kostuum kreeg. Later ontdekte ik Antwerp, maar kwam ik nog niet regelmatig kijken. Tot 1982. Mijn zoon wilde absoluut László Fazekas eens aan het werk zien. Fazekas was hier een afgod; supporters wilden zelfs geld geven voor zijn onderbroek. Dus kwam ik met Frank eens naar hier, naar een match tegen Anderlecht. Antwerp verloor met 1-3 en achteraf vond ik ook nog een boete van 120 frank onder mijn ruitenwisser, omdat ik me op een persplaats had geparkeerd. Maar mijn zoon ging tevreden naar huis, met een vlag en een klakske van Antwerp. Bij de volgende thuismatch stonden we hier weer. En nu, 35 jaar later, loop ik hier vaak zes dagen op zeven. Ik ben nu verantwoordelijke van de vrijwilligers. Daar ben ik trots op.’
EEN BLADBLAZER
‘Van mijn 14e tot mijn 65e was ik tegelzetter. In het KwadrO-gebouw van de club zitten ongeveer 500 vierkante meter vloeren en tegeltjes. Die heb ik allemaal op mijn eentje geplaatst. Gratis. Als de rechtbank jongens naar hier stuurt om een werkstraf uit te voeren, vang ik die op. Als er een wc verstopt is, los ik dat op. Straks moet ik weer zes stoeltjes in de tribune vervangen. En ze vroegen me onlangs ook om aan de poort een afdakje te bouwen voor een steward. Zo is er altijd wel iets. Vorig jaar won ik de verkiezing van ‘Het Grootste Clubhart’ van de Gazet van Antwerpen. Toen kreeg ik een cheque van 5000 euro. Ik schonk die meteen aan de club en vroeg of ik met dat geld de oude kleedkamers mocht herstellen. Sommigen zeggen: ‘Kom al dat werk bij mij doen, dan verdien je er nog iets aan.’ Maar dat interesseert mij niet. Ik ben hier gelukkig. Anderen gaan graag vissen of skiën; ik doe dit. Als ik Antwerp niet zou hebben, zou ik in een diepe put zitten.
‘Nochtans overwoog ik in 2015 om hier te stoppen. Patrick Decuyper nam de club over en bracht een volledig nieuw, jong team mee. Ik liep hier nog als enige ouwe. Maar uiteindelijk besloot ik te blijven, om de waardering die ik nu krijg. Je ziet het: voor dit interview mag ik hier met jou zelfs in het bureau van Decuyper zitten. Alles is nu anders. Vroeger hadden we hier niks deftigs om ’s maandags het stadion mee op te ruimen; intussen mocht ik een bladblazer kopen om na elke wedstrijd die 35.000 plastic bekertjes vlug bij elkaar te krijgen. Ik mocht die bladblazer zelf gaan halen, ik kreeg zelfs een bankkaart van Decuyper mee; dat wil zeggen dat ze me vertrouwen. Zoiets doet deugd. Vroeger zagen ze me hier als ‘gewoon iemand van het werkvolk’. Eddy Wauters was niet zo, maar mannen onder hem wel. Als die me nodig hadden, waren ze poeslief en anders zagen ze me niet staan.
‘Aan het begin van vorig seizoen kreeg ik ineens een telefoontje van Yorik (Torreele, de nieuwe chief operating officer, nvdr). Hij vroeg mij of ik die dag vóór vijf uur in een kledingwinkel kon zijn. ‘Je moet iets gaan passen’, zei hij. Ik kreeg een kostuum van de club, mét plastron. Dat was de eerste keer in al die jaren. Intussen heb ik ook sportkleding van de club en straks krijg ik weer een kostuum, voor het nieuwe seizoen. Ik draag het bij elke wedstrijd. En ik heb hier gezegd dat ze mij niks moeten vragen als ik mijn kostuum aanheb. (lacht) Als er dan een lamp springt, blijf ik zitten. Ik mag nu trouwens altijd vlak bij Decuyper zitten. Soms gaat hij zelfs naast mij zitten.’
DRIE KEER PER DAG BELLEN
‘Het lijkt alsof deze club ook een beetje van mij is. Zo voelt het aan. Als een van onze mannen met die bladblazer gewerkt heeft en die achteraf niet weer proper maakt, dan zeg ik: ‘Nog één keer en je kunt het weer met een borstel doen.’ Ook als ze hier hun voeten op de tafel leggen, word ik kwaad. Thuis doe je dat toch ook niet? En onlangs waren ze hier weer wat rommel aan het stockeren. Dan zeggen ze: ‘Zet dat ginder maar, daar moet toch niemand zijn.’ Ik heb een container besteld en alles erin gekieperd. Wat daar lag, is weg. Sorry. Ik kan niet verdragen dat het hier vuil ligt.
‘Als ik hier niet ben, bel ik drie keer per dag om te horen of alles goed loopt. Op wedstrijddagen heb ik het gevoel dat ik hier móét zijn, dat de match anders niet kan doorgaan. Dus gebeurde het al dat ik een dag eerder terugkwam van vakantie omdat een match verschoven was, of dat ik ging lopen op een trouw en pas na de match terug naar het feest ging. Ik ben hier verantwoordelijk voor het perslokaal en ik ontvang de bezoekende ploeg. Stel je voor dat pakweg Lierse naar hier komt en dat ik hier niet zou zijn. Dan gaan die mannen vragen: ‘Waar is de Fons?’ Dat kan niet. Ik vind dat.
‘Mijn vrouw is nu ziek, maar vroeger was zij ook zo. Ik was de voorzitter van de supportersfederatie, zij was de secretaris. Als ik kwam schilderen, kwam zij ook schilderen. Ze deed hier ook de kaartenverkoop, ze richtte de groep van cheerleaders op, enzovoort. Dus vindt ze het niet erg dat ik nu nog altijd vaak hier zit. Soms zegt ze zelf: ‘Maak dat je weg bent, je moet naar Antwerp.’ Vroeger liep Angèle hier altijd met een rode sjaal. En maar van haar oren maken. Zij mocht niet op de eretribune tijdens wedstrijden, want zij riep dingen die niet bij een eretribune horen.’
BITTE EIN BIT
‘Het is spijtig dat mijn vrouw ziek is. Anders hadden we nu nog spelers opgevangen, zoals we dat vroeger deden. Het begon met Hans-Peter Lehnhoff. Angèle hoorde dat hij met Suzy en hun eerste dochtertje vlak bij ons zou komen wonen. De club zocht nog iemand om hen te helpen, want als zo’n speler naar hier komt, moet zijn kind ook weleens naar de tandarts. Mijn vrouw hotste met hen van hier naar daar. En Lehnhoff woonde dus niet bij ons, maar hij zat wel bijna elke dag bij ons. Dan maakte Suzy een salade en patatjes. Wij bakten dan het vlees. Daar kwam vaak ook wat deugnieterij bij kijken. Zo had Lehnhoff eens een band van mijn vrouw haar fiets laten leeglopen. Wat later waren we bij ons thuis Küstennebel (Duitse likeur, nvdr) aan het drinken. Toen had mij vrouw stiekem wat azijn in het flesje van Lehnhoff gekieperd. Maar die gaf geen krimp toen hij daarvan dronk. Mijn vrouw vroeg: ‘Is er iets, Peter?’ Hij: ‘Angelica, ik poets mijn tanden elke dag met azijn.’ Daar stond mijn vrouw toen schoon. (lacht) Lehnhoff bleef er altijd onbewogen bij als iemand hem een loer draaide. Angèle legde ook eens een chipolata op zijn bord die ze stiekem had volgestoken met tandenstokers. Dan haalde Lehnhoff die daar stoïcijns uit, zonder iets te zeggen.
‘Indertijd was mijn Duits nog niet goed, maar nu wel. Allemaal geleerd van Lehnhoff. En van Ralf Geilenkirchen. Die mannen leerden me ook bier drinken: Bitburger – in Duitsland zeggen ze: Bitte ein Bit. Dat is ondertussen mijn lievelingsbier. Lehnhoff had altijd een paar bakken bij als hij terugkwam van Duitsland. In mijn garage staan er nu ook vijf. Telkens als ik naar Duitsland ga, neem ik het leeggoed mee en breng ik er nieuwe mee. Vóór we Lehnhoff kenden, gingen mijn vrouw en ik al regelmatig op vakantie naar de Moezel in Duitsland, maar Lehnhoff maakte van ons echte Duitsers. Als mijn vrouw niet ziek was geworden, woonden we nu waarschijnlijk ginder. Maar ja, dan had ik nogal ver moeten rijden om hier naar de matchen te komen kijken. (lacht)
‘Het contact met Lehnhoff is ondertussen verwaterd, maar andere jongens die bij ons verbleven, zien we wel nog regelmatig. George Kulcsar was vorig jaar nog eens op bezoek. En Luciano Olguín, een Argentijn, verbleef rond Nieuwjaar nog eens een week bij ons, met zijn vrouw en hun kindje. Ook Peter Gaupp (ex-reservedoelman, nvdr) zagen we de voorbije jaren nog regelmatig terug; het ene jaar bij hem in Duitsland, het andere jaar bij ons. Ik herinner me ook nog dat zijn ouders indertijd eens bij ons waren om Peter te bezoeken. Angèle vroeg toen of ze iets wilden drinken. Die moeder en vader vroegen een limonade en een pintje. Peter stond recht, deed de koelkast open en haalde die drankjes eruit. Hij kreeg meteen een sneer van zijn moeder: ‘Bij vreemde mensen zit je toch niet in de kasten?!’ (lacht) Toen moesten we even uitleggen dat die jongen bij ons thuis was. Als hij zijn drank niet nam, had hij er geen. Als wij gingen slapen en hij nog wat tv wilde kijken, dan bleef Peter in de zetel zitten. Voor ons speelde dat geen rol. En voor onze kinderen ook niet. Die spelers waren er; iedereen was dat gewend. Mijn zoon deelde zelfs zijn kamer met Gaupp.’
PLATTE BANDEN
‘Nadat Antwerp op Wembley had gespeeld, begon het hier te slabakken. Toen de eerste deurwaarders hier aanklopten, wisten we genoeg. In je binnenste trek je je dat aan, maar je denkt altijd: volgend jaar zal het wel beter zijn.
‘Zo’n 4000 man is altijd blijven komen, dát zijn de echte supporters. Voor hen hoop ik het hardst dat we snel promoveren. Want zij zijn al erg op de proef gesteld. Jaren geleden gebeurde het hier zelfs dat ik na een verloren match naar huis reed en niet meer naar mijn eigen stamcafé in Sint-Job durfde. Dan dacht ik: wat gaan ze weer allemaal zeggen? Je kunt je niet voorstellen hoe dat was in die allerslechtste periode. Als supporter rijd je na een verloren match gewoon een beetje slechtgezind naar huis, maar ik werk hier alle dagen. Dan krijg je op café opmerkingen zoals: ‘Wat zijt gij daar eigenlijk gans de tijd aan het doen, de put aan het dichten?’ Ergens in je binnenste doet dat pijn. En je mag dat op zo’n moment niet laten blijken. Dikwijls dacht ik dan: ik zal twee dagen wegblijven uit mijn stamcafé, ik zal pas dinsdag teruggaan, dan is die verloren match weer wat overgewaaid. En het strafste van al is dat de mannen die indertijd de hardste sneren gaven vorig seizoen de eersten waren om hier op tafel te komen springen.
‘Een Antwerpsupporter is iets aparts. Draait het goed, dan zit het hier stampvol; speelt de ploeg twee weken slecht, dan zijn er bakken kritiek en komt er geen kat meer. Ik denk anders. Ik hang vast aan dat voetbal, maar als het eens tegenslaat, dan is het zo. Als mijn vrouw zich morgen niet goed voelt, moet ik die verzorgen. Met een club is dat ook zo. Het is toch ook niet omdat je auto eens een platte band heeft dat je die voorgoed aan de kant zet? Nee, je probeert die band te herstellen. Hier was het probleem dat we dan enkele weken later twéé platte banden hadden. (lacht) Maar kijk: we bleven voortdoen en nu rijden we weer met een Mercedes.’
DOOR KRISTOF DE RYCK – FOTO’S KOEN BAUTERS
‘Als mijn vrouw zich morgen niet goed voelt, moet ik die verzorgen. Met een club is dat ook zo.’ FONS VAN DE BERCKT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier