Leuven, stad van Interbrew, KBC, universiteit en Louis Tobback, heeft geen voetbalclub conform zijn prestige. Van 1950 is het geleden dat er elitevoetbal werd gespeeld. ‘Leuven is toch vooral een cultuurstad.’

“De ploeg moet uit een diep dal gehaald worden, maar in een stad als Leuven hoeft dat geen eeuwen te duren. Hier is alles aanwezig om een goede ploeg en een opnieuw zeer standingvolle club uit te bouwen. Kijk alleen maar naar de aanwezigheid van de universiteit.” Woorden van Vince Briganti toen hij in de zomer van 1990 trainer werd van Stade Leuven. In december was hij ontslagen. Leuven versleet drie trainers dat seizoen en degradeerde uit de tweede klasse. Het had er drie seizoenen gespeeld.

Briganti was Doy Perazic opgevolgd, de man van de titel in 1988 in derde klasse. Perazic was een transfer van Achille Bavin, een jaar voordien de nieuwe voorzitter geworden. Bavin, bijgenaamd den bingo, kwam aan de kost als leverancier van bingospelen aan cafés. Een veelbesproken figuur, die een ploeg kocht, maar, wordt verteld, “zeker geen voetbalkenner”. Hij kocht een ploeg en plotseling streken er opvallend meer spelers met een familienaam eindigend op ‘ic’ neer aan de Dijle. Een paar maanden na de degradatie verdween Bavin van het toneel. Enkele jaren na zijn ontslag blikte Briganti terug op Stade Leuven als “een club met een ambitie à la Anderlecht, maar de mogelijkheden van een modale tweedeklasser”.

Met Interbrew heeft Leuven nochtans een van de weinige Belgische multinationals, het nummer één van de mondiale biermarkt, op zijn grondgebied. Het toenmalige Stella Artois was echter nooit de grote sponsor die vaak het voetbalsucces aanzwengelt. “Interbrew heeft een andere reclamepolitiek : het wil overál wat aanwezig zijn”, weet professor emeritus FransVan Winckel, man met bestuurs- en trainerservaring bij onder meer Stade Leuven en Oud-Heverlee. “Dat heeft altijd voor spanningen gezorgd. Ooit zou er bijna een akkoord zijn geweest met Stade, maar toen Artois ook de voorzitter wilde hebben, is dat afgesprongen.”

Ook KBC steunde het voetbal slechts aalmoesgewijs. De bank met zetel in Leuven richt zich in zijn sponsorpolitiek op eenmalige evenementen en de cultuursector. “Leuven is toch vooral een cultuurstad”, zegt Van Winckel. “Het verandert nu een beetje, maar het stadsbestuur was nooit erg met sport begaan. Leuven is geen voetbalstad, zoals Mechelen, Aalst en Sint-Truiden dat wel zijn. Ooit is Stade tot in eerste provinciale gezakt. Er kwam nog honderd man kijken. Vandaag speelt KV Mechelen in derde klasse nog altijd voor vijf-, zesduizend man.”

Geld : daar alleen draait het allemaal om, zegt Jan Victor, tien jaar lang als dokter verbonden aan Stade Leuven. “Interbrew en KBC hebben elk hun filosofie en de KUL sponsort sowieso niet. Verder heeft Leuven altijd politici gehad die sport en politiek niet met elkaar vermengen : Louis Tobback ( burgemeester sinds 1995, nvdr) is Johan Vande Lanotte niet. En, ten derde, je hebt een gekke voorzitter nodig. Die heeft Leuven wel gehad, maar ze hadden slechts de middelen om in derde klasse mee te draaien.”

Behalve Bavin was ook Richard Keustermans, een garagehouder uit het naburige Herent, zo’n speciale voorzitter. In 1980, zijn eerste jaar op de voorzittersstoel, promoveerde Stade Leuven direct naar tweede klasse. Daar had het sinds de jaren vijftig niet meer gespeeld. Twee jaar later degradeerde de club alweer, maar niet nadat ze zich onderweg eerst van Keustermans had ontdaan. In zijn ontslagbrief werd hem “het eenzijdig nemen van beslissingen” verweten, en het “meermaals dreigen en in de pers laten verschijnen van zijn ontslag ( sic), wat de continuïteit en de geloofwaardigheid van het beheer niet ten goede komt”.

Het is in een notendop het verhaal van Stade Leuven. Frans Van Winckel : “Als er twee kandidaten waren voor het voorzitterschap en de verkiezing draaide uit op zeven stemmen tegen zes, dan stapten die zes op. Stade is op het bestuurlijke vlak altijd een woelige club geweest, met kliekjes, veel spanningen en vreemde situaties.”

Maar er was meer. Beide kortstondige verblijven in tweede klasse vielen samen met de zogenaamde rsz-kwestie en haar naweeën. Leuven moest, net als vele andere kleine clubs, met terugwerkende kracht rsz afdragen voor haar amateurspelers. “Plots zat Stade met 15 à 20 miljoen frank schulden”, vertelt Van Winckel. “De ene schuldbrief na de andere viel in de bus. Veel ploegen uit lagere afdelingen hebben daar last van gehad, maar Stade toch iets meer. Het was met dure spelers een beetje omhoog geklommen en die langdurige contracten liepen na de degradatie gewoon door. Daar ging het bijna aan kapot. Sponsors waren minder happig, het budget werd kleiner en de schuldenberg bleef stijgen.”

Met de erfenis van een overleden secretaris werd naar verluidt een stuk van de schuld afgelost en, het moet gezegd, Stella Artois stond borg bij de banken. Ondertussen was Keustermans opgevolgd door Bavin, en die op zijn beurt door Staf Nieuwling, schepen van de stad. Een politicus en toeschietelijk, maar met te weinig invloed om de club het beslissende duwtje in de rug te geven. Na een paar jaar maakte hij plaats voor de rentree van zijn vriend Keustermans. Voor jeugdvoorzitter Henri Kumps het signaal om Stade de rug toe te keren en naar Oud-Heverlee uit te wijken. Daar waren de Zwarte Duivels ondertussen aan een gestage opmars bezig, die hen tot in de derde klasse bracht. Vandaag voert Kumps de bestuursploeg van de in 2002 opgerichte fusieclub Oud-Heverlee Leuven aan.

“Fusie ? Eigenlijk”, zegt Frans Van Winckel, “is Oud-Heverlee gewoon in Leuven komen spelen. In tegenstelling tot Leuven heeft het altijd een burgemeester gehad die zéér voetbalminded was : Albert Vandezande, iemand met business-seats op Anderlecht. Voor de Zwarte Duivels was hij een indirecte sponsor, elk jaar werd er wel iets bijgebouwd. Omdat Oud-Heverlee erg goed werd beheerd en er minder controles zijn in de lagere afdelingen, bleef het een club zonder schulden. Maar het dorpje was te klein om de club verder te laten groeien. Tot dat inzicht waren ze zelf gekomen. Toen bleek dat de stad iets wilde gaan doen voor het voetbal, heeft Oud-Heverlee het hard gespeeld om de fusie door te duwen. Uiteindelijk zag ook Keustermans in dat dit het beste was om van de rsz-schulden verlost te raken. Bovendien zou hij het nooit kunnen verkroppen hebben dat Oud-Heverlee hoger zou spelen dan Leuven. Daar was hij te trots voor.”

En zo komt het dat het seizoen 1949/50 al ruim een halve eeuw geboekstaafd staat als het hoogtepunt uit de geschiedenis van het Leuvense voetbal. “Onze eerste match was tegen Malinois, de landskampioen van twee jaar voordien”, herinnert back linksLouis Vanderveeren (84) zich nog scherp. “Ik stond tegen Torreke Lemberechts. We wonnen met 4-2 en hij had geen bal geraakt ! ’s Avonds is hij nog bij mij in het café geweest. ‘Wat mij vandaag is overkomen,’ zei hij, ‘heb ik nog niet veel meegemaakt.’ Van Club Brugge, dat samen met ons was opgegaan, wonnen we met 4-1, van Beerschot met 3-1, van Antwerp ook met 3-1. En toch zijn we direct weer gezakt. Omdat we in slaap zijn gedaan door de scheidsrechters, dat heeft ons zeker vijf punten gekost ! En omdat de club veel kosten had gedaan aan het veld – het béste van heel België ! – en maar één nieuwe speler had gekocht. Waren dat er drié geweest, waren we niet gezakt en voor jaren in ereklasse gebleven.”

Dieptepunt was de degradatie in 1971 naar eerste provinciale. Vanderveeren, grootvader van Ives Vanderveeren (ex-prof bij Seraing en Antwerp), was al délégué, maar speelde nog twee hele en drie halve wedstrijden. “Ik was negenenveertig ! We hebben hard moeten spelen om niet verder te zakken.” Met heimwee denkt hij terug aan de tijd dat er 13.000 man op de gradins tussen ‘de dreef’ en de Dijle stonden. “Nu zijn ze blij als het er duizend zijn. Ik sta stoem dat de banken en de brouwerij niet meer doen voor het voetbal.”

Vanderveeren verliet Stade enkele jaren voor de fusie met ‘de mannen van den bos’, zoals die van Oud-Heverlee werden genoemd. Als zovelen van de oudere generatie heeft ook zijn vriend Gilain Oleffe (81), wisselspeler in de hoogdagen, het verdwijnen van Stade Louvaniste niet verteerd. In 2003 zou de club honderd jaar zijn geworden, maar de fusie deed de teller stilvallen op negenennegentig. Terstond staakte Oleffe zijn werkzaamheden aan een eeuwfeestboek. “Die fusie had er nooit mogen komen.”

Toch is het ontstaan van Oud-Heverlee Leuven al bij al rimpelloos verlopen. In haar eerste twee seizoenen greep de club maar net naast promotie naar tweede klasse. Werner Helsen, professor aan de naast het stadion gelegen sportfaculteit van de KUL, was in de jaren negentig zowel speler als trainer van Stade. “Sinds de fusie is er meer schot in de zaak dan in het verleden ooit het geval is geweest”, besluit hij hoopvol. “Topsport was nooit een prioriteit voor het stadsbestuur en in het bestuur van de club ontbrak het aan visie. Daar is nu in beide gevallen verandering gekomen.”

Dit is het eerste verhaal in een tweewekelijkse reeks over steden zonder elitevoetbal.

door Jan Hauspie

‘Leuven had wel gekke voorzitters, maar met slechts de middelen om in derde klasse mee te draaien.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content