Als speler bouwde Hany Ramzy een naam op, als trainer begint hij helemaal onderaan. ‘Ik had ook in de Golfstaten aan de slag gekund, maar ik koos voor Lierse.’ Een monoloog.

Hany Ramzy: “Waarom ik met mijn verleden als speler juist nu trainer wilde worden van Lierse? Omdat ik Lierse de juiste plek vind op het juiste moment. Het is niet omdat je een grote speler geweest bent dat je als trainer bij een grote club moet beginnen. Ik wil mijn loopbaan als trainer op de juiste manier uitbouwen, net zoals ik dat als speler heb kunnen doen.

“Of ik met Lierse geen risico neem? Dat is zo, maar risico’s nemen hoort bij het voetbal. Je moet soms risico’s durven nemen om succesvol te zijn. Lierse is als trainer mijn springplank in Europa. Mijn eerste club als speler in Europa was Neuchâtel Xamax: ook niet meteen een Europese topclub, maar ik heb er hard gewerkt om hogerop te kunnen raken en dat is me gelukt. Dus werk ik nu weer hard om hogerop te raken naar – waarom niet opnieuw – Duitsland?

“Na de Olympische Spelen had ik een paar aanbiedingen uit de Emiraten en één uit Qatar, maar ik koos voor Lierse. Mijn doel is trainer te worden in Europa. Misschien zien veel Europese trainers dat op dit moment anders, maar het topvoetbal wordt hier gespeeld. Waarschijnlijk krijg je ginder meer geld, maar daar is het me op dit moment niet om te doen. Een trainersloopbaan uitbouwen moet je volgens mij op dezelfde manier aanpakken als een spelerscarrière. Dan kijk je ook niet in de eerste plaats naar geld, maar je probeert de juiste stappen te zetten omdat je weet dat, als je dat doet, je steeds hoger raakt en het geld vanzelf volgt.”

Erik Gerets

“Ik heb ook even gedacht aan een managerscarrière. Daar heb ik in Egypte een opleiding voor gevolgd, maar liever sta ik op het veld. Ik heb met Roy Hodgson gewerkt, met Uli Stieleke, Otto Rehhagel, Aad de Mos, Erik Gerets. Drie trainers zijn bepalend geweest voor mij. Van Gerets onthoud ik zijn voetbalideeën, hoe je modern én ouderwets voetbal kunt samenbrengen en hoe je de juiste mix vindt tussen professionaliteit en speelplezier. Je moet kunnen lachen en toch ernstig werken. Van Rehhagel leerde ik dat je om de top te halen niet alleen twee uur keihard moet werken op training, maar ook de overige 22 uur moet leven als een prof. De eerste trainer die bepalend voor me is geweest, was een Egyptenaar, Mahmoud El-Gohary (die overleed in september, nvdr). Hij pikte me als 17-jarige op in de nationale ploeg en gaf me een plaats als titularis op het WK van 1990 in Italië.

“Als kind dacht ik er geen moment aan dat ik op een dag in Europa zou voetballen. Het is allemaal vanzelf gegaan. Na het WK’90 trainde ik twee weken mee in Southampton, maar mijn club Al-Ahly vroeg een miljoen dollar en dat wilde Southampton niet betalen. Zo belandde ik bij Neuchâtel, als een van de eerste Egyptische profs in Europa. Er waren er al een paar in Griekenland geweest, maar die keerden na een paar jaar terug naar huis. (fier) Geen enkele andere Egyptenaar was vijftien jaar prof in Europa. In die tijd kon je in Egypte zelf nog niet veel geld verdienen, je had er nog geen profcompetitie. Die heb je nu wel – al ligt ze al bijna een jaar stil door de politieke onlusten. Nu kun je in Egypte wel goed geld verdienen bij Zamalek, Al-Ahly en ENPPI, de club van de Egyptische petroleummaatschappij, waar ik zelf een tijdje werkte als coach.”

Taal

“Veel Egyptenaren die vroeger als prof aan de slag gingen in Europa, keerden snel terug omdat ze de taal niet beheersten of omdat ze niet de discipline hadden om het te maken. Ik leerde de taal spreken en pikte het op om gedisciplineerd te werken. Eigenlijk had ik maar één doel: zo lang mogelijk in Europa blijven, want hier wordt het topvoetbal gespeeld. Het hielp dat ik snel opgesteld werd en vaak speelde.

“Mijn allereerste match in Duitsland was de supercup met bekerwinnaar Werder Bremen tegen Bayern München. We klopten Bayern met 1-3 in München. De supporters zagen meteen dat ik mee kon in dat sterke team. Later speelde ik met Kaiserslautern, dat net kampioen was geworden, in de Champions League.

“Het verschil tussen Egypte en Zwitserland was groot, maar het verschil tussen Zwitserland en Duitsland was al even groot. Ik vond het een fantastische ervaring om te voetballen in de Bundesliga. Natuurlijk gaat het er in Duitsland hard aan toe, op training en in de match, maar dat is net mijn type spel. Als Otto Rehhagel zeurde dat ik nog harder moest werken, stak ik gewoon een tandje bij. Het gaf me ook een kick om in volle stadions te voetballen. Dat geeft extra energie.

“Van heimwee had ik de eerste zes maanden in Zwitserland last: het was de eerste keer buiten Egypte en de eerste keer zonder mijn familie. Maar de interlands met Egypte hielpen me om door die moeilijke fase heen te komen. Engels kende ik, dat kregen we in Egypte op school. In Zwitserland heb ik Frans geleerd. Ook Italiaans begrijp ik: mijn vrouw is Italiaanse. Bij Bremen leerde ik Duits. Ik durf te zeggen dat ik het Duits goed beheers.”

Afrika Cup

“Als jonge Egyptenaren me vragen wat ze moeten doen om het als profvoetballer te maken in Europa, zeg ik: in de eerste plaats hard werken. Niet alleen op, maar ook naast het veld. Ze moeten ook de taal leren van het land waar ze spelen, want taal laat je toe een sociaal leven op te bouwen. Elke dag na de training volgde ik Duitse les. Thuis wilde ik geen Egyptische zenders op tv, zodat ik de hele tijd alleen maar Duits om me heen hoorde. Als ik Arabische kanalen op mijn tv had genomen, had dat me niet geholpen om Duits te leren. De eerste twee jaar keek ik alleen naar Duitse zenders, om vertrouwd te raken met de taal én de samenleving. Ik had geen zin om te zwelgen in Egyptische nostalgie en geïsoleerd te raken.

“Want dat gevaar loert om de hoek. Veel jonge Egyptenaren – en buitenlanders in het algemeen – spreken de plaatselijke taal niet, sluiten zich op in hun appartement, kijken tv – liefst zenders in hun eigen taal – en na een paar maanden stellen ze vast dat ze geen sociaal leven hebben en dat ze binnen de club met niemand kunnen praten. Dus zijn ze al snel geneigd terug te keren naar Egypte. Ook al omdat ze altijd in het achterhoofd hebben dat er een vangnet is: waarom zou ik in Europa blijven als ik terug naar Egypte kan, waar ik ook goed geld verdien? Als je daarmee in je hoofd zit, is het moeilijk om door te zetten.

“Rehhagel was mijn eerste trainer in Duitsland. Hij gaf me een kans, maar ik vind niet dat het voor een buitenlander van de eerste trainer afhangt of hij het maakt of niet. Hij kan je helpen, maar ik denk dat de speler zelf voor tachtig procent bepaalt of hij het maakt, en de trainer slechts voor twintig procent. Trainers houden van spelers die hen wedstrijden doen winnen. Bij Bremen had ik op een bepaald moment een Duitse trainer die me uit de ploeg zette. Dus werkte ik nog harder, zodat hij niet lang om me heen kon en hij verplicht was om me weer op te stellen. Buitenlandse spelers die denken dat een trainer hen maakt of kraakt, vergissen zich. Je bepaalt als speler zelf grotendeels of je slaagt. Trainers komen en gaan, blijven maximaal twee, soms drie jaar bij dezelfde club. Mijn raad aan jonge spelers is: werk aan je eigen loopbaan, houd geen rekening met trainers.

“In 2004 scheurde ik mijn kruisbanden en begon ik mijn opleiding aan de Duitse trainersschool. Maar begin 2006 was er de Afrika Cup in Egypte. Ik dacht: dat zou een mooi einde zijn van mijn spelersloopbaan. Dus trok ik opnieuw de voetbalschoenen aan en ging naar tweedeklasser Saarbrücken om me weer in de kijker van de bondscoach te spelen. Maar mijn knie was kapot. Na vijf maanden kreeg ik een aanbod van een Egyptische eersteklasser om hen te trainen. Voorlopig heb ik een B-licentie als trainer, ik ga hier zo snel mogelijk mijn Pro Licensediploma halen.”

Koptische christen

Maged Samy ontmoette ik zeven jaar geleden, toen hij een voetbalclub Wadi Degla wilde opstarten, in vierde klasse. Hij vroeg me advies. Dat we elkaar kennen, heeft niets te maken met religie. Zeventig procent van de mensen die voor Wadi Degla werken, zijn moslims. Maged kijkt niet naar je godsdienst, hij heeft een open geest.

“Het klopt dat weinig Koptische christenen de nationale ploeg van Egypte gehaald hebben. Bij mijn weten ben ik de enige. Ik heb nooit problemen gehad, niet met coaches, ook niet met fans. Misschien omdat het allemaal zo snel gegaan is dat niemand bezwaar kon maken tegen mijn religieuze achtergrond. Op mijn zeventiende was ik kapitein van de nationale ploeg onder de zeventien, een paar jaar later zat ik in Europa. Pas op: er zijn wel trainers die bezwaren hebben als ze merken dat er een jonge christelijke speler in hun team komt. Soms laten Koptische families hun zonen niet eens aansluiten bij een voetbalclub, omdat ze bang zijn dat hij gediscrimineerd zal worden.

“Mijn familie had er geen problemen mee dat ik me liet aansluiten bij Al-Ahly. Zo was ik van de straat af, waar ik elke dag voetbalde. Dat is, door het verkeer, levensgevaarlijk. Je dribbelt tussen de auto’s en gaat soms een verloren bal zoeken terwijl er een auto aankomt. Dus nam mijn vader me op mijn achtste mee naar Al-Ahly, de club waarvoor heel de familie supporterde. Hij kocht een ticket van vijftig cent – vandaag moet dat één eurocent zijn – waarmee je mocht deelnemen aan selectietesten voor jeugdspelers. Er waren in totaal zo’n 15.000 kandidaten. Na elke training vond een selectie plaats. Na drie maanden bleven we met twintig over. Niemand heeft me ooit iets gevraagd over mijn religie.

“Er zijn bondscoaches geweest, Hassan Shehata bijvoorbeeld, die zeiden dat ze spelers selecteerden op basis van hun sportieve criteria maar ook hun geloofsijver. Maar niemand heeft ooit zoiets tegen mij gezegd. Als de moslims gingen bidden, ging ik ook bidden, maar dan mijn christelijke gebeden. Af en toe keek een speler raar op, maar meer dan negentig procent van mijn ploegmaats vond dat doodnormaal. Ik denk dat het de laatste vijf jaar een stuk moeilijker geworden is voor Kopten.

“Ik ben opgegroeid in een moslimbuurt. Mijn buurjongen was moslim, mijn beste vriend ook. Ik heb geen problemen gekend. Toen ik nationaal jeugdtrainer werd, is me nooit naar mijn overtuiging gevraagd.

“Vandaag ben ik wel bezorgd over mijn land, niet alleen over het voetbal daar. Anderhalf jaar geleden was iedereen optimistisch. Het leek of er een nieuw leven begon, maar nu vandaag stel ik me vragen over de toekomst. Er zijn zo veel problemen. Er zijn plaatsen waar je niet veilig bent, de zorgverstrekking op medisch vlak laat te wensen over, de verkeersveiligheid is een probleem. De afgelopen maanden was er een aantal zware ongelukken met veel slachtoffers, omdat er geen politie is. Er komen ook nog amper toeristen naar Egypte, terwijl dat een fundamentele bron van inkomsten is.

“De voetbalcompetitie ligt stil. De spelers trainen, maar worden amper betaald. Het geld moet van de tv-rechten komen, maar omdat de competitie stilligt, betalen de tv-stations de clubs niet. Dus klagen de clubs bij de bond, maar die kan ook niets doen. Wie naar de Golfstaten kan, vertrekt. Toen Bob Bradley aangeduid werd als bondscoach, werd ook aan mij gedacht. Men heeft me ook gevraagd of ik zijn assistent wilde worden. Op korte termijn wil ik echter clubtrainer in Europa zijn en op een dag een club trainen in een groot voetballand. Maar ooit wil ik de nationale ploeg coachen.”

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Ooit wil ik trainer worden van de Egyptische nationale ploeg.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content