Met de bekerfinale zet Sporting Lokeren ook de stad in de schijnwerpers. Wat is dat, Lokeren? Op verkenning langs de Durme, tot in Daknam, ‘het einde van de wereld’.

Aan het mooie achttiende-eeuwse Lokerse stadhuis hangt sinds tien dagen de vlag van Sporting Lokeren: die met het oude clubembleem, sinds vorig seizoen opnieuw in gebruik, nadat ter gelegenheid van de fusie met toenmalig tweedeklasser Sint-Niklaas in 2003 een nieuw embleem was gemaakt.

Op het stemmige vernieuwde marktplein voor het stadhuis, met uitzicht op de Sint-Laurentiuskerk met haar afgeronde toren (in de volksmond de peperbus genoemd), staat een podium. “Voor de bekerviering na de finale”, grijnst Fiel Laureys.

De 86-jarige clubbestuurder, voormalig groothandelaar in groenten en fruit, en levend geheugen van de club, maakt een grapje. Een uur later is het podium afgebroken, maar er wordt na de finale – winst of verlies – wel een groot feest georganiseerd op de markt, zegt burgemeester Filip Anthuenis. “Het bereiken van de finale is voor Lokeren gewoon fantastisch.”

De burgemeester van Lokeren was als vijftienjarige één van de 15.000 Lokeraren die op 7 juni 1981 op de Heizel zagen hoe Standard de tricolores met 4-1 klopte. Anthuenis, die als VLD-politicus in 2000 de sjerp van zijn vader erfde, ging vanaf zijn zesde met zijn vader naar het voetbal. Bij Lokeren speelde zijn oom Aimé, die als speler met Lokeren van vierde naar eerste klasse steeg. Filip was erbij toen Lokeren in 1972 op het veld van SK Roeselare promoveerde naar tweede klasse. Vandaag volgt hij zelf met zijn zoon bijna wekelijks Sporting.

Napoleon

De deur van het kabinet van de burgemeester staat open. In een provinciestad als Lokeren met 40.000 inwoners moet de burgervader bereikbaar zijn. Iedere vrijdag en zaterdag kan de gewone Lokeraar nog op Anthuenis’ kantoor terecht met zijn problemen. Lokeren is een stad waar de mensen elkaar nog kennen. Op een steenworp van hier, net achter de kerk, is Roger Lambrecht geboren, die in 1995 Sporting Lokeren overnam. Lambrecht voetbalde begin jaren vijftig nog een paar jaar voor een van de plaatselijke clubs. Op een foto van de Lokerse derby is hij in de trui van Standaard Lokeren te zien.

De stadsrechten heeft Lokeren volgens de overlevering aan Napoleon te danken. Die verleende bij een doortocht door het Waasland in 1804 zowel Lokeren als Sint-Niklaas stadsrechten. Gezien de rivaliteit tussen beide entiteiten een wijs besluit.

De laatste jaren gaat het goed met Lokeren, zegt de burgemeester trots. “De werkloosheid die tot in de jaren zeventig schrijnend was, is nu op het niveau van de andere steden in de regio. Voorheen was hier geen industrie, wij hebben de laatste decennia vier nieuwe industrieterreinen aangelegd. Ook qua bevolking groeit Lokeren, we trekken veel jonge tweeverdieners aan. Hier is nog bouwgrond te koop, er is veel groen, en we liggen goed, vlak bij Gent, Antwerpen en de E17.”

Toch kampt Lokeren – qua inwoneraantal de 41e gemeente in België en de zesde in Oost-Vlaanderen, na Gent, Beveren, Sint- Niklaas, Aalst en Dendermonde – met een imagoprobleem. Dé ambassadeur van de stad is de voetbalclub, geeft de burgemeester toe. “Maar vergeet ook de Lokerse Feesten niet! De Gentse Feesten, dat is een kermis. De Lokerse Feesten zijn een muziekfestival.”

Filip Anthuenis: “Wij behoren geografisch tot het Waasland, maar een Lokeraar voelt zich niet aangetrokken tot Sint-Niklaas en omgekeerd. We gaan wel winkelen in Gent.” Fiel Laureys: “Wij zijn geen Waaslanders, wij zijn Durmejongens.” Anthuenis: “Voor scholen en ziekenhuizen zijn we op Gent gericht, maar de Lokeraar is nogal op zichzelf. Wij zijn juist klein genoeg om een gezellig provinciestadje te zijn, maar ook net groot genoeg om een volwaardige stad te zijn. Lokeren is nog een stad op mensenmaat. De mensen komen in mijn bureau nog over hun problemen praten. Dat hoort er hier nog bij, dat wordt verwacht van een burgemeester van Lokeren.”

Dat het bekervirus Lokeren zo zou aantasten had de burgemeester niet verwacht. Van de 17.500 tickets waar Lokeren recht op had, waren er vrijdag al meer dan 15.000 de deur uit. Niet slecht voor een club die vorig jaar in een successeizoen gemiddeld zo’n 6000 toeschouwers haalde. “Als we 15.000 man naar Brussel krijgen, moet de club ook hier iets meer volk trekken”, geeft Anthuenis aan. Laureys spreekt hem niet tegen: “We proberen, maar we zijn niet aantrekkelijk genoeg qua accommodatie en parking. Om dat aan te passen kunnen we de steun van de stad niet missen.” Anthuenis zucht: “Een stad als Lokeren kan onmogelijk het gewicht van een eersteklasseclub dragen. Een straat aanleggen kost één miljoen euro, ik kan het niet verantwoorden om één miljoen of meer te betalen om een nieuwe tribune te bouwen.” Voor de burgemeester zijn de zaken sinds 2005 mooi geregeld. “Toen heb ik met Lambrecht aan tafel gezeten en is er afgesproken om het stadion in erfpacht te geven. De club staat in voor het commerciële en sportieve gedeelte, de stad verzorgt de jeugdwerking en de jeugdaccommodatie.”

Cruijff geklopt

De rivier de Durme die door het centrum stroomt, is het kloppend hart waarrond Lokeren gebouwd werd. Aan de kade van de Durme ligt, even voorbij de site waar in de zomer de Lokerse Feesten doorgaan, het stedelijk museum. Normaal is dat op maandag dicht, maar als Fiel Laureys het vriendelijk vraagt, gaan de deuren open. Het museum toont waar Lokeren vroeger voor stond: textielindustrie (net als Kortrijk was de vlasindustrie heel belangrijk) en handnijverheid. In Lokeren werden tot voor een paar decennia dierenvellen gestroopt en verwerkt tot exportmaterie voor hoeden (Amerikaanse Stetson-cowboyhoeden en Italiaanse borsalino’s). Omdat men in de omgeving van het stadje geen fabrieken wilde – de uitstoot van de schoorstenen zou het witte linnen uit de vlasnijverheid vuilmaken – ging de industriële revolutie aan de regio voorbij. Met het afbouwen van de textiel- en de hoedennijverheid verarmde de streek. In de jaren zeventig was Lokeren arm, met een enorme werkloosheid. Een frappant contrast met het voetbal, want net in die economisch slechte tijden tijd steeg de plaatselijke voetbalclub – na de fusie tussen het liberale Racing en het katholieke Standaard in 1970 – in vier jaar tijd van vierde naar eerste klasse. Sporting Lokeren – met de clubkleuren wit-zwart-geel (wit-zwart van Racing, ook de stadskleuren, en geel-zwart van Standaard) is een zeldzaam voorbeeld van een geslaagde fusie. “Omdat één club – Racing – de andere overnam en met Standaard de steun van de stad binnenhaalde”, meent Laureys.

In het stedelijk museum moet wel een hoekje gewijd zijn aan Sporting, de laatste veertig jaar dé ambassadeur van de stad. Er hangt een foto van het Europabekerduel Lokeren-Barcelona van 4 november 1976 waarop René Verheyen het duel aangaat met Johan Cruijff. In Camp Nou had Barça met 2-0 gewonnen, maar in de terugmatch had Lokeren voor een vol huis (18.000 toeschouwers!) al na een halfuur die achterstand weggewerkt. Barcelona bibberde, maar dankzij een penalty van Cruijff na de rust kon het met een 2-1-nederlaag toch verder bekeren. Nog steeds wordt die wedstrijd beschouwd als hét hoogtepunt uit de Lokerse voetbalgeschiedenis.

Op de vraag naar wie de iconen zijn uit de clubgeschiedenis, scoort René Verheyen hoog: de strateeg met de gouden linkervoet, voor Lokeren nog steeds de man met de meeste A-selecties bij de Rode Duivels (21). Andere iconen zijn Wlodek Lubanski en Bob Hoogenboom, twee buitenlanders die nog steeds in Lokeren wonen. De allereerste buitenlander in Lokeren was de Congolese dribbelkoning Jean Mbuyu, vader van Dimitri en Didier. Hij speelde met RC Lokeren begin jaren zestig in vierde klasse.

Hoogenboom, met 450 competitiematchen in eerste recordhouder voor Lokeren, heeft zich teruggetrokken uit het sociale leven, al ziet Filip Anthuenis hem nog weleens op het stadhuis. Lubanski, verkozen tot Lokeraar van de eeuw, kwam toevallig in Lokeren terecht. Op RC Mechelen hoorde Laureys een Oostenrijkse makelaar zeggen dat de Poolse voetbalgod een transfer naar het Westen kon krijgen. Dat kon toen alleen naar België of Frankrijk, de enige West-Europese landen waarmee Polen een cultuurpact had gesloten (sport hoorde toen bij cultuur). Voorzitter Etienne Rogiers, die een bedrijf had in Polen, zorgde er (financieel) voor dat Lubanski de lopende onderhandelingen met AS Monaco afbrak. Onder Rogiers kwamen wel meer vedetten naar Lokeren. Preben Elkjær Larsen had als 19-jarige vrijgezel wat vedetteneigingen toen Lubanski in de kleedkamer een hand op zijn knie legde: “Jij moet er veel meer voor doen, jongen.” Fiel Laureys: “Larsens redding was zijn vrouw, die hij hier leerde kennen en met wie hij nog altijd samen is.”

Met Rogiers als voorzitter kon Lokeren niet klagen over een gebrek aan publiciteit: hij verzorgde de pers goed. Toen Lokeren in september 1981 voor een Europees avontuur naar Nantes trok, reisde zowat de hele Belgische pers mee, van Het Vrije Waasland tot Vers l’Avenir. In Nantes huurde Rogiers sterrenrestaurant Delphin af. In Sportmagazine drukte de onlangs overleden Herman Jacquemyns het menu af en schreef: “Het heet dat je bij Delphin slechts één moeilijk momentje beleeft, wanneer l’addition gepresenteerd wordt. Maar dat zal Etienne Rogiers wel een zorg zijn geweest.”

Uren kan Laureys vertellen over hoe de vedetten ooit bij Lokeren raakten. “Onze ex-trainer Josef Vacenovsky had ons Vonásek en Budka getipt. Die raadden ons aan om er Koller bij te nemen, die toen bij de reserven van Sparta Praag speelde. Roger Lambrecht heeft toen dat risico genomen.” Of die keer dat ze in Praag met Zdenek Svoboda (later bij Westerlo) aan tafel zaten en er een ploegmaat bij kwam zitten, die zei dat hij ook graag naar Lokeren wilde komen: Pavel Nedved. Tot een verantwoordelijke van Sparta duidelijk maakte dat er 40 miljoen Belgische frank (één miljoen euro) onder tafel betaald moest worden voor er met de speler gepraat mocht worden.

Stadion voor hondenraces

Eind jaren zeventig schreef Willy Vlaeminck van Het Nieuwsblad voor het eerst over ‘de jongens van Daknam’. Het stadion van Sporting ligt voor het grootste stuk op grondgebied Daknam, net ten noorden van de steenweg tussen Antwerpen en Gent. De reden is simpel: toen de centrumsteden in de jaren vijftig subsidies kregen om sportinfrastructuur aan te leggen koos men in Lokeren voor de goedkoopste gronden, aan de Daknamse meersen. Toen Racing en Standard in 1970 de handen in elkaar sloegen en afstand deden van hun accommodaties, had de stad meteen een locatie voor de nieuwe club: het sportstadionnetje (een voetbalveld met een atletiekpiste) werd tot dan enkel gebruikt door de plaatselijke atletiekclub, de politieploeg en voor hondenraces.

De oude velden van de twee deelclubs bestaan niet meer. Op de terreinen van Standaard, op een flinke steenworp van het sportstadion, staat een nieuwe wijk. Enkel de naam van café Standaard verwijst nog naar het voetbalverleden. De oude terreinen van Racing aan de andere kant van de Zeelse Baan, richting Overmere, werden door de stad verkaveld. In de Racing- en de Derbystraat staan wel 140 nieuwe huizen.

Met de sportieve opgang van Sporting Lokeren begin jaren zeventig werd het stadion gaandeweg uitgebreid, al oogt de huidige basisstructuur verouderd. De atletiekclub verhuisde na het afbreken van de atletiekpiste naar het Oscar Van Rumststadion (genoemd naar de Lokerse langeafstandsloper die in 1936 deelnam aan de Olympische Spelen) aan de Durme, vlak bij de site waar de Lokerse Feesten plaatsvinden.

Achter het stadion voert een veldweg naar het vernieuwde jeugdcomplex. Het is fris geschilderd. “Niet slecht voor een kleurloze club, hé”, grijnst Fiel Laureys. Aan de ingang kleeft een handgeschreven papier: ‘Alle bussen (12) volzet.’ Eerst had het jeugdbestuur acht autobussen gecharterd. “De vraag is enorm”, zegt jeugdvoorzitter Marc Vervaet. “Iedereen in Lokeren wil naar de Heizel: de tennisclub, de basketclub: alle sportclubs organiseren op eigen houtje de verplaatsing.”

Trots toont Vervaet de accommodatie, waar 363 jeugdspelers terechtkunnen, verspreid over 27 ploegen. De voormalige slager verkocht op zijn 51e zijn zaak aan de Lokerse markt en leeft nu voor het jeugdvoetbal, met een enthousiast team van vrijwilligers. In de vergaderzaal hangen posters van jonge voetballers uit eigen jeugd die het maakten. De verkoop van Derrick Tshimanga voor meer dan 2 miljoen euro aan Genk opende de ogen: niet alleen met buitenlanders kan een club winst maken. De weg die Tshimanga aflegde, is voor Lokeren een argument waarom het nog als een van de weinige eersteklassers met provinciale jeugd speelt, zegt Vervaet: “Tshimanga speelde tot zijn zestiende bij de provinciale jeugd. Het was Willy Reynders die hem opmerkte en liet doorschuiven.”

Voor spelertjes die moeten afhaken of geen plek vinden (Lokeren heeft maar vier terreinen) wordt samengewerkt met de andere clubs in Groot-Lokeren. Het dichtst ligt FC Daknam, op een kilometer van het stadion, aan de Gentse Steenweg achter de kerk van Heibrug, op de vroegere accommodatie van SK Lokeren. De andere provinciale clubs uit Groot-Lokeren zijn FC Eksaarde en Doorslaar, de ploeg uit het gehucht van Eksaarde. SV Lokeren, dat naast de E17 speelde, verdween toen langs de snelweg een nieuw industrieterrein werd aangelegd.

Daknam

Voorbij het stadion rijdt de bezoeker de grote leegte in. Fiel Laureys: “Mijn moeder zaliger, wier familie van Daknam kwam, zei altijd: Daknam, hottentot: zeven huizen en een varkenskot.”

Precies één kilometer voorbij het stadion bereik je langs een kasseiweg het dorpscentrum van de kleinste deelgemeente van Lokeren. Daknam-dorp, met 1500 inwoners, oogt idyllisch met zijn twaalfde-eeuwse OLV-kerk. Op het kerkhof rond de kerk ligt onder meer Paul Cruyt begraven, in Fiel Laureys’ spelerstijd voorzitter van Racing. Hij ligt met de voeten naar de Durme gekeerd, omdat hij elke dag de afstand van zijn woonplaats Daknam naar zijn bedrijf in Lokeren al zwemmend door de Durme aflegde. Als het niet klopt, is het op zijn minst een mooi verhaal.

Op het dorpspleintje zijn twee etablissementen: restaurant Tiecelyn en taverne Den Reynaert, ook Brasserie Coppe genoemd. Op het pleintje staat een zitbank met het opschrift: ‘Hier ligt Coppe begraven, die Reynaert den vos verbeet.’ Daknam staat bekend als een van de locaties uit de befaamde middeleeuwse fabel ‘Van den vos Reynaerde’.

De eerste zondag van juni stroomt het pleintje vol voor de Trappistenfeesten op Daknam. Voorbij Daknam gaapt de grote leegte. Kleine weggetjes, soms niet eens verhard, waar mooie villa’s opgetrokken worden, voeren de vrije natuur in, richting Sinaai en Eksaarde.

Het is een vreemd zicht wanneer hier ’s avonds de stadionlichten branden voor een topwedstrijd, met achter de bezoekende tribune de geheimzinnige duisternis van de meersen rond de Durme. Niet meteen een locatie waar je anno 2012 Europees voetbal tegen een tegenstander van het kaliber FC Barcelona verwacht.

Op de vraag wat er gebeurt als Lokeren de beker pakt en Europees voetbal afdwingt, geeft de burgemeester geen hoopgevend antwoord. Kan er dan op het verouderde Daknam gespeeld worden? Filip Anthuenis: “In de eerste ronde, de kwalificatieronde voor de poules van de Europa League, kan dat nog.” En als Lokeren zich plaatst voor de poules? Fiel Laureys: “Dan zal de stad uit haar kot moeten komen.” Filip Anthuenis, voorzichtig: “Dan gaan we voor onze ploeg supporteren, maar zal Lokeren waarschijnlijk wel moeten uitwijken.”

DOOR GEERT FOUTRÉ

Nog steeds is Lokeren-Barcelona (2-1) hét hoogtepunt uit de Lokerse voetbalgeschiedenis.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content