De naam van zijn grote voorbeeld is hij vergeten, maar de omstandigheden waarin hij opgroeide niet. Rechtsachter Antonio Ghomsi van KV Mechelen knokte tegen zijn vader en de armoede. ‘Ik ben er fier op dat ik de harde werkelijkheid doorspartelde.’

A ntonio Ghomsi: “Ik was de voorlaatste van negen kinderen. Met z’n vijven sliepen we op één kamer, alle jongens samen. We groeiden op in een arm milieu, op het Kameroense platteland. Eten was er niet altijd. Ook de families rondom ons moesten knokken. Zo is het leven nu eenmaal, denk je dan. Als kind was je je niet honderd procent bewust van de situatie. Je aanvaardde de realiteit, zonder er al te lang bij stil te staan. Soms voelde je wel moeilijkheden, maar vaak lukte het ook om daar niet aan te denken, als je het te druk had met spelen bijvoorbeeld. We maakten veel plezier.”

‘Natúúrlijk te voet’

“Mijn moeder zorgde voor ons en mijn pa, die had een winkeltje. Hij verkocht wijn, koekjes, zulke dingen. Wij moesten regelmatig een handje toesteken. Elk van ons had zijn dag: rekken vullen, klanten bedienen … Je hielp hem niet van harte, je deed het vooral om hem niet boos te maken. Ook thuis hadden we een beurtrol, voor het schoonmaken bijvoorbeeld, of om water te gaan putten. Ver moest je daarvoor niet gaan, drie kilometer of zo. Natúúrlijk te voet, hoe anders?

“Als de zaken van mijn vader niet goed liepen, probeerde mijn ma hier en daar wat bij te verdienen en ging ze ergens op het veld helpen; aardappelen rooien, bananen plukken … Soms verdienden ze dan met hun tweeën nog te weinig. Als het echt slecht ging, kon ik mijn benen bij een vriendje onder tafel steken. Mijn broers en zussen vonden meestal ook zo’n oplossing. Ging het thuis weer goed, dan was het vaak omgekeerd en kwamen die vriendjes bij ons.

“Ik leerde veel uit die periode. Hier hebben kinderen alles rond zich als ze opgroeien. Eens ze groot zijn, kennen ze de ware waarden van het leven niet. Dan jagen ze zich op in kleinigheden. Ik ben er fier op dat ik de harde werkelijkheid doorspartelde. Met kracht en rust kijk ik het leven nu in de ogen, in het besef dat een beetje geld hebben niet belangrijk is, maar oprechtheid, eerlijkheid en respect wel.”

Meppen van de broeksriem

“Op straat werd er altijd gevoetbald, van ’s morgens tot ’s avonds. Puur tijdverlies, vond mijn vader. M’n broers, die trapten maar een à twee keer per week een balletje. Hen had pa min of meer in de hand. Ik ging, tot zijn grote razernij, alle dagen sjotten. Vaak glipte ik ’s morgens weg in de wetenschap dat me dat ’s avonds een flink pak rammel zou opleveren, maar ik had het ervoor over. Soms kwam ik pas om acht of negen uur thuis. Dan trok mijn vader zijn broeksriem uit en sloeg hij me daarmee. Ma moeide zich niet op zo’n moment. Een vader heeft het recht om dat te doen, is de gangbare gedachte in Kameroen.

“Gaandeweg werd hij kalmer, maar nooit accepteerde hij ten volle dat ik voetbalde. Het was moeilijk om me dat te verbieden, ik voelde nu eenmaal die drang. Normaal gezien beslist je vader over wat je doet. Ik organiseerde mijn leven zo dat ik een beetje deed wat ik wou – voetballen – en een beetje wat hij wou – helpen in de winkel en goede resultaten halen op school. De voornaamste doelstelling waarmee ik naar de klas ging, was: m’n best doen opdat mijn ouders niet boos zouden zijn. Maar in feite zat ik er met niets anders dan voetbal in mijn hoofd.

“Als kleine jongen keek ik vooral op naar een speler in de Kameroense eerste klasse. Ik herinner me zijn naam niet meer, sorry. Het was niet op tv dat ik hem zag – we hadden er thuis geen -, maar bij Racing de Bafoussam, de dichtstbijzijnde eersteklasser, een van de beste clubs in het westen van het land. Met vriendjes ging ik vaak naar hun matchen. Om er te raken moesten we zo’n twintig kilometer stappen. We vertrokken ’s morgens rond negen uur en kwamen om twee uur in de namiddag aan. Onderweg maakten we de hele tijd grapjes. Ik was niet echt fan van Baffousam, ik stond veeleer langs de lijn als een bewonderaar van het spel. Ook naar goede spelers bij de tegenstander gaapte ik met open mond. Ik was daar om te leren.”

Plan B: de Italiaan

“Als ik zelf voetbalde, deed ik dat meestal in ons quartier. Af en toe organiseerde het Centre de Formation des Brasseries er een toernooi. Vanaf mijn dertiende mocht ik naar dat centrum. Je zat er niet de hele tijd, enkel tijdens de vakantie, twee maanden per jaar. Het was ver van thuis, zo’n driehonderd kilometer, je moest er met de auto heen. Natuurlijk miste ik mijn ouders als ik ginder was, maar vaak dacht ik daar niet aan. Het leven was er beter dan thuis. Het gebouw zag er mooier uit, ik had een bed, een tv waarop ik het Europese voetbal kon volgen …

“Dankzij het centrum kon ik naar Frankrijk. In Nantes en Rijsel legde ik tests af. Die waren oké, maar vooraleer ik me er kon inschrijven moest ik in Kameroen de juiste papieren bemachtigen. Niet vanzelfsprekend. Het duurde ellendig lang om mijn visum in orde te krijgen. Maandenlang woonde ik met een van mijn zussen ver van thuis, dicht bij de Franse ambassade in Kameroen. Ik wou daar in de buurt zijn, om alles op te volgen. Na bijna een halfjaar verloor ik de hoop, ik voelde mijn droom wegglijden.

“Een B-plan had ik niet, tot er plots een Italiaan opdook die producten importeerde in Kameroen, een kennis van een kennis van mijn pa. Die man begon me wat te volgen en nam me op mijn vijftiende mee naar Italië. Toen hij zich ermee moeide, waren de belangrijkste papieren al na één maand in orde. De Italiaan ontving me goed, ik kreeg bij hem thuis alle liefde die een kind kan krijgen. Ik kwam van het niets en ineens had ik alles; een mooi huis, mensen die me aandacht gaven … Voor mij was de omschakeling groot en soms moeilijk. Als ik aan mijn broers dacht, die in Kameroen waren achtergebleven, werd ik verdrietig voor hen.”

Restaurant in de buurt

“In Italië had ik moeite om me aan te passen, vooral omdat ik de taal niet beheerste. Ik mocht ook niet direct binnen in het voetbalcentrum van Genua, omdat nog enkele documenten uit Kameroen moesten aankomen. Uiteindelijk duurde dat nog een halfjaar. In afwachting trainde ik wat met andere jongens die geen club hadden.

“In het centrum was het voetbal anders dan in Kameroen: meer georganiseerd. Je werd er ook van nabij gevolgd. In Afrika maakten we veel plezier, in Italië ging het er serieuzer aan toe. Stilaan werd het een job. Het moeilijkste tijdens de eerste jaren was de vrije tijd. Mijn Italiaans was nog niet goed genoeg om, zoals de rest, naar de school te kunnen die bij het centrum hoorde. Ik ging enkel elke ochtend een uur naar de taalklas. Als die afgelopen was en er stond niet direct een training op het programma, verveelde ik me te pletter.

“Beetje bij beetje kreeg ik het Italiaans onder de knie, begon ik vriendschappen te smeden en viel alles in zijn plooi. Uiteindelijk kreeg ik op mijn achttiende een profcontract in Salerno, een heel eind van Genua. Vanaf toen ging ik alleen wonen. Niet simpel, want ik was het intussen gewend dat alles voor mij gedaan werd. ( lacht) Ik weet nog dat ik mijn makelaar op het hart drukte dat er een goed restaurant in de buurt van mijn appartement moest zijn.

“Vooral het eten stond me aan in Italië. De mentaliteit vond ik eerst leuk, nadien niet meer. Het is er moeilijk om geïntegreerd te raken. Hier stellen de mensen zich gastvrijer en socialer op. Toch bleef ik ginder acht jaar plakken. Ik speelde er het grootste deel van de tijd in de tweede klasse, tot ik vorig jaar toe was aan een nieuwe uitdaging. Buitenlandse clubs hadden al eerder interesse getoond, maar ik zag er tegenop om nog eens door dat hele aanpassingsproces te gaan dat ik in Genua meemaakte.

“Het deed deugd om al na twee weken in Mechelen te voelen dat het hier makkelijker zou gaan. Bij KV belandde ik ook direct tussen een rist andere Afrikanen, iets wat je in Italië zelden meemaakt. Naast het sportieve sprak vooral de kalmte me hier direct aan. In Italië word je de hele tijd lastiggevallen voor nog eens een foto, nog eens een handtekening. Ze overdrijven er.”

Glimlach is genoeg

“Ik beleefde al mooie jaren in Europa. Het is pas later, als je eens achterom kijkt, dat je beseft hoeveel geluk je hebt gehad. Mijn broers kregen nooit de kans om naar hier te verhuizen. Geen van de vier heeft een goede baan, hoewel ze allemaal hun studie afwerkten, zoals pa hen had opgedragen.

“In 2004 stierf mijn vader. Natuurlijk mis ik hem. Oké, we hadden niet de meest vanzelfsprekende band, maar het blijft je pa. Ik onthoud vooral zijn blik toen ik voor het eerst terugkeerde naar Kameroen. ‘Gaat het daar?’, vroeg hij. Ik vertelde, hij glimlachte. Dat was genoeg. Misschien zag hij dat mijn volharding iets moois had opgeleverd. Hij had altijd gezegd dat de school de enige weg was, ik had zijn ongelijk bewezen. Maar daar hebben we het nooit over gehad. Ik wreef hem dat ook niet onder de neus. Hij had gelijk kunnen hebben, het had kunnen mislukken.”

door kristof de ryck – beelden: reporters

“Eten was er niet altijd. Ook de families rondom ons moesten knokken.

Zo is het leven nu eenmaal, denk je dan.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier