In een openhartige bui lucht Sherjill MacDonald zijn hart. ‘Ik wil zo veel meer dan ik heb dat ik soms gefrustreerd raak.’ De Nederlandse spits van Beerschot spartelt in het web van zijn eigen statistiekjes.

M ac is back. Het is een kreet die zo lekker klinkt dat ze weleens voorbarig van onder het stof gehaald wordt. De laatste jaren is de harde realiteit dat Sherjill MacDonald tijdens een seizoen doorgaans enkele weken schittert en scoort, om vervolgens weer relatief anoniem weg te deemsteren. “Ik werk hard”, zegt de 27-jarige Amsterdammer, “in de hoop dat de vruchten komen. Maar ik vind maar af en toe enkele appels op mijn pad. Soms speel ik wel goede wedstrijden, maar als ik naar mijn statistieken kijk, kan ik moeilijk tevreden zijn. Ik zou zo graag eens een heel seizoen vlammen.”

Hoe komt het dat je je statistieken maar niet opgekrikt krijgt?

Sherjill MacDonald: “Ik heb het gevoel dat ik bij Beerschot veel zelf moet doen om iets te creëren. Soms wil ik wel voor het doel van de tegenstander blijven, maar ik moet me vaak laten ‘zakken’ om een actie op te zetten. En dan loop ik op plaatsen van waar ik niet kan scoren. Oké, het is misschien ook mijn spel; mogelijk heb ik niet het geduld om altijd voor het doel van de tegenstander te wachten tot ik die bal kan binnentikken, maar om daar te kunnen blijven ben je ook afhankelijk van anderen, die een actie kunnen opzetten.

“En daarnaast heb ik niet die instinctieve scherpte.”

Wat bedoel je daarmee?

“Als ik op vijftig meter van het doel van de tegenstander sta en een ploegmaat heeft de bal op een flank, denk ik weleens: zou ik naar de tweede paal gaan of niet? Als ik die spurt doe en de bal komt niet, moet ik honderd meter terug spurten om mijn verdedigende taak te doen. En dus besluit ik af en toe om niet te gaan. Maar dan komt die bal toch. ( zucht) Eigenlijk moet je gewoon vertrouwen hebben in je ploegmaat en altijd gaan. Je hebt zulke spitsen, die de bal er dan telkens intikken. Het lijkt soms op geluk, maar dat is het niet.

“Ik moet ook meer naar de eerste paal durven te gaan bij een voorzet. Ik doe dat niet graag, ik vind het moeilijk om op het juiste moment daar te komen en om de bal exact te raken. En ik probeer het ook wel op training, maar dan merk je toch dat het niet een van mijn sterke punten is. Wat dat betreft ben ik geen echte killer. En ik denk vaak: ofwel ben je goed in iets, ofwel niet. Onlangs deed ik het wel eens tijdens een match, tegen Anderlecht, maar toen was er die geweldige voetreflex van Silvio Proto.”

In de val lopen

In de afgelopen maanden deed je het geweldig tijdens de thuismatchen tegen Genk en Cercle Brugge en in het Astridpark tegen Anderlecht. Waarom lukte het in die wedstrijden wel?

“Omdat die ploegen voetballen. Tegen zulke teams is het makkelijker dan wanneer de tegenstander met tien man ‘inzakt’, zoals Zulte Waregem deed. In een wedstrijd zoals die in Waregem beschikken we te weinig over het vermogen om de bal goed in te spelen. Dan staan Hernán Losada en ik elk tussen twee à drie man. Op zo’n moment moet het van ergens anders komen. Misschien hebben we ook iemand nodig die van achteren uit het verschil kan maken, iemand als Lucas Biglia, om een extreem voorbeeld te geven. Dat is een speler die het spel vanuit zijn positie laat draaien.”

Zulke spelers zijn misschien niet haalbaar voor een middenmoter.

“Misschien. Maar Jonathan Delaplace van Zulte Waregem vond ik ook wel sterk, hoor.

“Ofwel moet je anders spelen. Het is nu al heel het seizoen duidelijk dat we heel veel problemen hebben als we het spel moeten maken. Als we dat niet kunnen, moeten we het dan ook niet doen, vind ik. Je moet als voetballer je kwaliteiten en je gebreken kennen, maar ook als groep. Laten we dan in de plaats wat oorlog voeren en de bal naar voren gooien. Probeer het dan met ‘de lange bal’. Oké, dat is lelijk. Maar als zij met z’n tienen inzakken, moeten we íéts doen. Als je dan probeert te voetballen, doe je net datgene waar zij op wachten. Ze zetten een val open en je loopt er recht in.”

Je bent nu viceaanvoerder. Vraag je dan niet aan de trainer: ‘Coach, zouden we niet eens “de lange bal” gebruiken?’

“Nee, ik zeg dat ik niet snap dat we steeds weer dezelfde fouten maken. Als je iets drie keer doet en het lukt niet, dan ga je de vierde keer toch iets anders doen? Maar de trainer antwoordt dan: ‘Rustig, Mac.’

“Ik frustreer me soms wel.

“En we hebben ook geen spelers die eens doen wat ze willen. Natuurlijk moet je luisteren als de trainer roept dat we moeten opbouwen, maar er moeten ook momenten zijn waarop je denkt: nee, ik geef ‘een lange bal’. En laten we eerlijk zijn; als het goed loopt, zal de trainer niets zeggen.”

In het andere geval krijg je serieus op je donder.

“Oké, maar daar moet je niet bang voor zijn. Als het plan van de trainer niet lukt, moet je misschien wel iets anders doen. Van DriesWuytens mag je zoiets niet verwachten, dat is een jonge gast, die pas komt piepen. Maar van de anciens verwacht ik wel dat ze hun plan trekken.”

Snel tevreden

Ervoer je tegen STVV hetzelfde probleem als tegen Zulte Waregem?

“Die mannen van STVV wisten dat ik altijd in de hoeken wil duiken. Hun rechts- en linksback bleven elk in hun hoek. Wel, als hun linksback nooit opschuift, dan vind ik dat onze rechtshalf vrij is en iets met die vrijheid moet doen. Maar dan verwachten ze van mij dat ik toch nog in die hoek duik. Maar dat kán ik niet, want daar staat iemand! Dan roep ik weleens: ‘Snappen jullie het dan niet?!’ Het lijkt soms alsof ze denken dat ik een domme spits ben die altijd maar naar de hoeken blijft rennen.

“En intussen stond ik wel vaak een-tegen-een. Maar als er een man in je rug staat, denken ze al: Mac staat niet vrij. Waarom niet? Als je die bal keihard inspeelt en ik kan goed wegdraaien omdat ik sterker ben dan diegene achter mij, dan lukt het toch? Maar dan krijg ik die bal niet.

Ach, soms heb ik het gevoel dat ik te veel eis, dat ik bepaalde dingen zie die niemand ziet. Als de bal op de rechterflank is, probeer ik op de linkerflank te blijven, omdat dan daar de ruimte ligt. En dan krijg ik te horen: ‘ Mac, wat doe je daar?’ Ik verwacht op zo’n moment een diagonale pass, waarbij de bal over de centrumverdedigers van de tegenstander gedropt wordt, zodat ik recht naar het doel kan lopen. Maar dan zeggen ze dat ik een moeilijke pass vraag. In Roeselare kreeg ik die passes nochtans wel. Je gaat me toch niet vertellen dat er indertijd bij Roeselare jongens speelden die beter waren dan mijn ploegmaats nu?

“Bij Roeselare werd natuurlijk wel in dienst van de spitsen gespeeld. Dat hoort bij de aanpak van Dennis van Wijk. Waarom scoort Jérémy Perbet bij Bergen nu twintig goals? Omdat zeven spelers zich te pletter lopen in dienst van de drie spitsen. Bij Beerschot heb ik soms het gevoel dat een spits de bal pas krijgt als er geen andere oplossing gevonden wordt.

( denkt na) “Ik mis Roeselare soms wel.

“Tegen STVV stond ik twee keer buitenspel, omdat ik de hele tijd moet aarzelen. Dan ben ik al weg, maar duurt het nog tien seconden eer die bal komt. Of dan staat iedereen op onze helft maar verwachten ze dat ik eerst de beweging inzet vooraleer ze die bal geven. Maar waarom moet ik de beweging inzetten? De helft van het veld ligt open, honderd meter! Keil die bal toch gewoon naar voren, het maakt niet uit waar precies. Ik ben toch sneller dan al die anderen, de verdedigers van de tegenstander gaan me heus niet bijhouden. In Roeselare deden we het zo en dat werkte. En bij Beerschot lukt het soms ook wel, hoor. Maar we krijgen er geen constante in. Ik vind nochtans dat er zeker genoeg kwaliteit is. Ik heb het gevoel dat we met deze ploeg zo veel meer kunnen bereiken. Daarom ben ik zo teleurgesteld. Iedereen praat over ‘gered zijn’. Ik vind dat niet genoeg.”

Maar er was door de machtsovername van managing director Patrick Vanoppen een hele omwenteling, ook in de spelerskern. Iedereen wou vooraf tekenen voor zo’n rustig seizoen.

“Akkoord, maar er komt een punt waarop dat voorbij is. Ik wil trainen met de instelling dat we de top zes gaan halen. Dát is misschien het probleem, dat er niet genoeg spelers zijn die geloven dat ze zo ver kunnen raken. Beerschot zal Beerschot blijven, denk ik af en toe. Ik vind dat we snel tevreden zijn, en dat gevoel sluipt er bij mij ook in. Eigenlijk mag dat niet. Na de match tegen STVV was ik kwaad. Meer op mezelf dan op de anderen. Omdat ik niet scherp genoeg was. We hadden wel gewonnen met 3-2, maar ik wil zo’n ploeg langs alle kanten wegspelen, een 5-0-rammeling geven.

“Vroeger was ik iemand die echt boos kon worden als ik de bal niet kreeg. En dan dacht ik: oké, ik doe het allemaal zelf. Vanuit die kwaadheid kon ik vier man voorbij dribbelen. Dat ben ik kwijt. En ik mis het.”

Een soort politiek spel

Had je die kwaadheid bij Roeselare nog?

“Daar had ik vooral veel plezier. Ik had er met Van Wijk ook een trainer die me echt snapte, op alle vlakken. Ik vind het jammer dat ik hem bij Roeselare tegenkwam, en niet bij een betere club, een waar ik langer had willen blijven. Hij is echt een goede trainer. We konden klinkende ruzie hebben, maar een dag later was dat alweer vergeten. Weinig meegemaakt hoor, dat je een trainer kan uitschelden en dat het er de volgende dag gewoon weer relaxed aan toegaat. Tegelijkertijd was hij ook heel hard voor me. Maar op een manier dat die boosheid waarover ik het daarnet had, weer naar boven kwam.”

Bij Roeselare had je vooral veel plezier, zeg je. Bij Beerschot niet?

“Minder. Maar mogelijk ligt dat ook aan mezelf. Het heeft misschien weinig met de club te maken.”

Hoe bedoel je?

“Misschien ben ik de passie wat kwijt.”

De passie voor het voetbal?

( knikt) “Ik heb het gevoel dat er in de hele voetbalwereld een soort politiek spel achter de schermen plaatsvindt. Ik ga nu geen namen noemen, maar als ik sommige spelers naar een Belgische topclub zie gaan, denk ik: trek je die aan voor drie miljoen?! Ik zeg niet dat die jongens slechte spelers zijn hè, maar ik heb wel het gevoel dat ik het beter kan dan zij. Ik snap het niet, en dat frustreert me.

“Maar misschien ben ik gek. Dat kan ook. ( lacht)

“En waarschijnlijk heeft het in mijn geval gewoon met mijn statistieken te maken. Daarom was ik na de match tegen STVV zo kwaad. Tegen zo’n ploeg moet ik meedogenloos zijn. Killen! Ik moest er staan en ik stond er niet. Ik wil het zo graag, maar op de een of andere manier lukt het niet.”

In wat uit zich dat, dat je de passie wat kwijt bent?

“Ik kijk weinig voetbal. Ik kijk nu liever naar basketbal.”

Overwoog je al om te stoppen met voetballen?

“Dat idee speelde wel al eens vaagweg in mijn hoofd, maar ik weet dat ik dat toch niet ga doen. Het is meer een soort van bluf. Je zegt dat je er geen zin meer in hebt, maar eigenlijk weet je dat je toch niet wilt stoppen.”

Maakt je gebrek aan passie je ongerust?

“Nee. Het is een periode waar ik in zit. Een carrière bestaat, net als het leven, uit ups en downs. Nu zit ik misschien in een dip. Op het veld ben ik altijd blij om te voetballen, maar ik wil zo veel meer dan ik heb dat ik soms gefrustreerd raak.

“En dan zie ik weer zo’n transfer en roep ik: ‘Hoe kan dat nou?!'”

Bad boys

Zou het kunnen dat ook je imago je parten speelt? In elk interview met jou komt je stapgedrag naar boven. Zou dat clubs afschrikken?

“Tegenwoordig kijken ze naar het hele plaatje van een voetballer, hè. Maar ik vind dat je niet te veel moet zagen. Als een speler goed is, is hij goed. Als ik trainer zou zijn, zou ik alleen maar zogenaamd ‘moeilijk controleerbare jongens’ in mijn team willen. Omdat zij nu eenmaal het verschil maken in het voetbal. Je hebt gewoon een trainer nodig die zo’n groep kan managen.

“Ik snap niet dat een jongen als Nabil Dirar bij Club Brugge naar de B-kern gestuurd werd. Of bij Genk: AnthonyVanden Borre naar de B-kern. ( blaast) Ik word daar zo moe van. Waar slaat dat allemaal op?! Oké, die jongen heeft iets gedaan. Maar hij is toch een goede voetballer? Je wilt toch winnen? Dan moet je toch je goede voetballers laten spelen?”

Maar als Dirar tijdens een match een ploegmaat naar de keel grijpt, moet je toch ingrijpen?

“Zulke dingen gebeuren ook op training hoor.”

Maar tijdens een wedstrijd zitten er bijvoorbeeld ook jonge spelertjes in het stadion, die dat allemaal zien. Dan moet je als club toch een duidelijk signaal geven?

“Oké, geef dan dat signaal met een boete. Maar hem eerst naar de B-kern sturen en hem een week later terughalen? Kom op, man! Die jongen wou gewoon winnen. Hij wou die vrijschop nemen en dacht even niet na. Dat is een moment dat je even jezelf niet bent, je wordt overspoeld door emoties. En die jongen heeft wat later heus wel spijt, hoor. Hij zal niet denken: volgende week doe ik dat nog eens. Maar hier word je dan meteen bestempeld als een bad boy.

“Heb je gelezen wat Marc Degryse onlangs over mij zei? Eerst was ik niet goed genoeg voor de top, dan weer wel en nu was het: ‘Het kopje zit niet goed.’ Waar heb je het nou over?! Wat bedoelen ze daarmee? Ik word zo moe van die clichépraat in het voetbal, zulke dingen sluipen in een speler. ‘Het kopje zit niet goed.’ ( lacht) Zo kan ik ook analist worden.”

Misschien sloeg het voor een deel op je stapgedrag in het verleden?

“Dus als je stapt, zit je kopje niet goed? En waarom moet er altijd teruggegrepen worden naar het verleden?

“Kom met voetbalargumenten, man! Zeg: ‘Mac is niet geschikt voor een topclub, want zijn statistieken zijn niet goed genoeg.’ Daar kan ik mee leven.”

DOOR KRISTOF DE RYCK –

“Bij Beerschot heb ik soms het gevoel dat een spits de bal pas krijgt als er geen andere oplossing gevonden wordt.”

“Vanden Borre naar de B-kern van Genk. Waar slaat dat op?!”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content