Sommigen worden neergesabeld door tegenslagen. Anderen putten er kracht uit. Zoals spits Aloys Nong van KV Mechelen. Hij verloor twee dierbaren, ploeterde bij Brussels, zakte af naar de tweede klasse, maar glinstert nu al een jaar als nooit tevoren.

Wie door ‘de beste fans van het land’ wordt verkozen tot de meest populaire speler, mag fier zijn. Het overkwam Aloys Nong (24) eind vorig seizoen. De dertien goals die hij maakte in de competitie zaten daar ongetwijfeld voor iets tussen.

Of heb jij een andere verklaring?

Aloys Nong: “Ik denk dat er vooraf wat twijfel was. De mensen dachten: een goede speler, maar hij scoort niet. En dan maak je het toch waar. Dan lijkt de verdienste misschien groter.”

Vakantiestress

Heb je genoten van je vakantie?

“Ja. Ik verbleef een maand in Kameroen. Na een halfjaar in Europa doet het telkens goed om daar te herbronnen.”

Om tot rust te komen in een vredige omgeving?

“Neen, voor mij is het hier veel kalmer. Ginder zijn er zoveel mensen die mij willen zien. In die enkele weken moet je daar iedereen plezieren. Je denkt eerst aan de anderen, pas daarna aan jezelf. Dat weegt door. Met vakantie heeft het allemaal niet zoveel te maken. Ik heb hier minder stress, dankzij mijn normale, dagelijkse ritme: training, naar huis, training, …

“Met herbronnen bedoel ik: mijn moeder weerzien, mijn broer en zus, neefjes, … Het doet ook plezier om het lekkerste te eten wat er bestaat, de schotels van de mama.”

Vertel eens over de tijd dat je die nog elke dag at, als kind in Douala.

“Ik beleefde een heel goede jeugd, hoewel ik niet de kans kreeg om mijn vader te leren kennen. Ik heb al zo hard geprobeerd me eens een wandeling met hem te herinneren. Het is nooit gelukt. Hij werd te vroeg ziek, ik was pas zeven of acht. Een trombose verlamde de rechterhelft van zijn lichaam. Hij zat thuis de hele tijd in zijn rolstoel. Vaak hoorde ik anderen vertellen over hoe ze met hun papa voetbalden. Ik heb dat nooit gekund.

“Eigenlijk was hij weer kind geworden. Telkens pa iets nodig had, moest hij iemand roepen. Hij kon zich niet alleen wassen. Op toilet had hij hulp nodig. Wilde hij naar bed, dan droegen we hem. Mijn ma, broers, zussen en ik waren blij dat hij bij ons was. En fier dat we dat allemaal konden doen. Hij was onze papa. Toch was het op een manier een opluchting toen hij kon vertrekken. Voor hem en voor ons. Dat was ongeveer tien jaar geleden. Het deed pijn, maar het was beter zo. Zoveel jaren thuiszitten en niks kunnen, dat doet pijn. Je zag dat hij leed, je las het in zijn blik, voelde het. Vaak verontschuldigde hij zich, maar het was zijn fout niet.

“Hij praatte nog wel, maar alleen wij verstonden dat, omdat we het gewoon waren. Als het niet lukte, namen we er een blocnote bij. Dan dicteerde hij, letter per letter.

“Gelukkig had pa goed gespaard, hij was voordien boekhouder. We hadden een groot huis en kwamen niks te kort.”

Zwaar voor een kleine jongen om zoiets mee te maken.

“Je speelt je kindertijd wat kwijt, wordt direct volwassen. Als vriendjes kwamen vragen om te voetballen, was ik vaak verplicht neen te zeggen. Er was altijd een jongen in de buurt van pa nodig, want misschien moest hij wel naar het toilet. Mijn zussen konden dat niet doen, hij was een man. In Afrika ligt zoiets gevoelig.

“Enkel als een broer of een oom thuisbleef, kon ik de deur uit om te voetballen. Op straat.”

30 tegen 30

Had je daar snel door dat je het kon maken als voetballer?

“In het quartier maakten enkele grote jongens de schifting: ‘Jij hebt talent, jij niet. ‘ Ik kon in hun ogen een goede speler worden, maar ik mocht mijn potje niet zo vaak laten overkoken en ik zou hard moeten werken om te slagen, zeiden ze.

“Met verliezen, had ik het onnoemelijk lastig. Elke keer weer vond ik het onrechtvaardig. Ik maakte me dan in de eerste plaats boos op de scheidsrechter, hij was altijd de schuldige. Ik kreeg vaak rood, kon me gigantisch opwinden. Nu nog. Als ik me begin op te jagen, ben ik onhandelbaar.”

Werd je een betere voetballer op straat?

“Ja. Af en toe daagde het ene quartier het andere uit. Om de wedstrijd nog mooier te maken, moest elke speler duizend CFA-frank in een pot leggen, anderhalve euro. Als je won, kreeg je het dubbele terug.

“Vaak troepten we dan met dertig man per quartier samen voor een match. Probeer dan maar eens een goal te maken, met een klein balletje. Je moest geduld hebben om aan de overkant te geraken. Als je drie man in de wind zette, bleven er nog 27 over. Eer je de volgende vijf gepasseerd was, stonden de eerste drie alweer achter de bal.”

Je ma was niet gek op dat voetbal, hé?

“De school kwam eerst, vond ze. Ze was vooral bang dat haar zoon er niet zou geraken, dat hij de verkeerde keuze maakte. Pas toen ik naar de Kadji Sports Academy mocht, was ze gerustgesteld, want daar vragen ze enkel de besten. Ik herinner me nog de dag dat ik haar dat vertelde. Ze had net boodschappen gedaan en liet de zak uit haar handen vallen. ‘Proficiat’, stamelde ze.”

En je vader?

“Ik geloof dat hij me heel graag eens had zien spelen. Hij hield van voetbal. Ik heb hem zo goed mogelijk uitgelegd dat ik naar de academie ging. Hij was tevreden. Ik geloof dat hij blij toekijkt van waar hij nu is.”

Ondanks alles zeg je dat je een mooie kindertijd beleefde.

“Het is de weg die God uitstippelde. Er zijn jongens met wie ik opgroeide, die nu bandieten zijn. Ik had het geluk voetballer te mogen worden. Er was pijn, maar er kwam vreugde achteraf.”

God is belangrijk voor jou. Je leest vaak in de Bijbel. Heb je een favoriete passage?

“Psalm 23. ‘De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken.’ Dat zat ook in mijn hoofd toen begin vorig seizoen mensen zich afvroegen of het wel in orde zou komen met mij. Ik had vertrouwen in God. Tweeënhalf jaar speelde ik bij Kortrijk in de tweede klasse. Zijn wil. Als ik daarna weer in de eerste klasse verzeilde – hoewel ik er voordien met Brussels niet geslaagd was – dan zou het deze keer wel lukken.”

Hoe bepalend was Peter Maes bij je doorbraak vorig seizoen?

“Heel belangrijk. In het begin snapte ik niets van wat hij wilde. Een taaie man. Ik had er last mee. De eerste weken vraag je je af … ( zucht) wil hij me eigenlijk wel in zijn team? Hij buldert constant. Ik zat slecht in mijn vel.

“Hij nam me dan eens apart en zei: ‘Het is niet omdat ik tegen je schreeuw of omdat ik heel teleurgesteld ben in iets wat je doet, dat ik niet van je houd. Het is net omdat ik geloof dat er meer in jou zit dan er op dat moment uitkomt.’

“Eens je snapt wat hij van je verlangt, ben je vertrokken. Vanaf het moment dat hij begrepen had dat ik het begrepen had, lukte het.”

Wat wilde hij van jou?

“Dat ik scoorde en dat ik elk weekend het onderste uit de kan haalde. Zijn stelling is dat je elk puntje dat je kwalitatief mist, moet compenseren met inzet.

“Op tactisch vlak leerde ik om – zoals hij het wil – op rechts te blijven hangen en dan in de aanval te duiken, om naar de eerste paal te gaan op het juiste ogenblik. Dát bracht Peter Maes me eigenlijk bij: het goede moment vóélen. Kijken naar je ploegmaat, naar hoe zijn lichaam beweegt om daaraan af te wegen wanneer je moet vertrekken.”

Vind je de stijl van Maes doeltreffend?

“Voor zij die eraan gewend zijn wel, maar jongens die net aankomen, zien af. Geloof me, David Grondin en Julien Gorius vragen zich in deze periode af: waar zijn we toch beland?”

Vind je het een goede aanpak?

“Het hangt ervan af met wie je het doet. Er zijn jongens bij wie het misloopt. Kijk naar Jean-PaulKielo Liezi. Hij ziet af en is nochtans een goede speler.

“Maar de coach boekte al resultaten op die manier. Eerst in Geel, nu in Mechelen. Ik geloof niet dat hij dat nu nog zal veranderen.”

Zo zit het tegenwoordig Achter De Kazerne: vermoeiende coach, geweldige fans.

“Fantastisch. Zij fluiten hun spelers nooit uit. In de eerste ronde versloeg Cercle ons thuis met 0-4. Ze stopten nooit met zingen. Ik herinner me nog hoe ik verdwaasd naar dat vak keek en dacht: mensen toch, het zijn wel de anderen die winnen …”

Je vergeet voor het gemak wel het fluitconcert bij de rust van de laatste match, tegen STVV.

“Dat is normaal! Ze wilden met ons in schoonheid eindigen.

“De vakantie zat al wat in onze hoofden, we hadden ons doel – 40 punten – bereikt, daar elke week zo hard voor gestreden, het was goed weer … We zijn toen weggedrumd door het team dat het meest wilde.

“Pas op, geen enkele speler bij ons stapte dat veld op voor een avondwandelingetje, niemand bij ons wou die match verliezen.”

Dat mag ik hopen. Maar botste je daar niet op het nadeel van Maes’ aanpak? Hij gaf aan dat hij zijn grip een beetje gelost had. Wie gewoon is om kort op de huid gezeten te worden, kan niet meer met die vrijheid om.

“Hij is volgens mij strikt gebleven. Het verschil was dat hij geschorst was en in de tribune moest zitten. Dan voel je die druk niet zo. Als hij er wel is, hoor je hem.”

De nagel op de kop. Jullie kunnen het niet meer als jullie niet opgejut worden.

“Voor sommige spelers geldt dat waarschijnlijk wel. Al blijf ik erbij dat we verloren omdat STVV agressiever was. Maar ik begrijp wat je bedoelt.”

Druk overboord

Jij bent nu negen jaar in België. Hoeveel verschil zit er tussen de Aloys Nong van 1999 en die van vandaag?

“Dat jaar bij Brussels maakte van mij een man. Ik zat daar maar één jaar, maar het leken er tien. Het zorgde voor nog meer maturiteit. Als je daar de deur achter je sluit, zeg je ofwel: j’ en ai marre, ofwel: kom op, laat ik sommigen eens tonen dat ze zich vergist hebben!

“Druk leg ik mezelf sindsdien niet meer op. Toen we met Brussels terugkwamen van een bekermatch stonden fans de bus op te wachten om op mijn gezicht te slaan. Dát is druk. Dan zie je je ploegmaats de bus verlaten, een per een, ze trekken zich niks van je aan. Eén jongen bleef bij mij: FritzEmeran. Hij loodste me via de achterdeur naar buiten.

“Met die situatie in het achterhoofd, wat is dan nog druk? Nu doe ik het kalmer aan, zonder in nonchalance te vervallen.”

Maar vorig seizoen schoten jullie slecht uit de startblokken, dan ligt de druk toch direct op jou?

“Niks van. Het is niet zo dat het niet goed ging met Nong. Het ging niet goed met de hele ploeg. Dat is het verschil.”

Maar als jij begint te scoren, klaart de hemel misschien op.

“Scoren en dan een match verliezen, brengt niks op. Ik zat nooit met twijfels. Geloof je dat Mechelen blij zou zijn als ik 25 goals achter mijn naam heb, maar het team degradeert?”

Toch is het gemakkelijk gezegd: geen druk. Stel dat de ploeg dit seizoen prima presteert, terwijl jij vooraan huizenhoge kansen mist. Wat dan?

“Het belangrijkste is dat Mechelen goed speelt. Als het loopt, volgen de goals wel. Dat vertrouwen heb ik intussen gekweekt.”

En als het niet loopt voor jou?

“Ik blijf bidden. Als ik op het veld stap, geef ik me aan Hem over. Hij staat me bij. Daarom heb ik geen twijfels meer. Je moet me geloven: sinds Brussels gooide ik die druk overboord. Maar voor alle duidelijkheid: ik heb niks tegen de club, zelfs niet tegen de fans. Hen begreep ik. Toen ik tegen Brussels scoorde afgelopen seizoen, ging ik niet provoceren. De persoon met wie ik niet overweg kon, was Johan Vermeersch.”

Over hem heb je het al vaak gehad, maar als je bekijkt hoe die passage je mee heeft gevormd, zou je het dan opnieuw doen als je kon herbeginnen? Je lijkt er sterker uitgekomen.

“Neen ( lacht vol ongeloof over de vraag). Waar je niet van sterft, dat maakt je sterker, zeggen ze. Ik zit hier nog, dus … Maar nooit opnieuw! Nooit. Je moet de duivel niet uitdagen.”

‘De liefde is overal’

Als je over die tijd bij Brussels vertelt, lijkt het alsof die periode nog lastiger was dan die waarin je vader stierf.

“De allermoeilijkste was die na de dood van mijn kleine broer. Drie dagen eerder was hij nog zo gezond als een visje. En dan ineens, weg. Vijftien was hij pas. Een hevige koortsaanval. Ik weet niet vanwaar het kwam, comme ça. Dat was in 2001, ik zat toen bij Luik. Emmanuel was mijn vriend, mijn vertrouweling. We sliepen thuis in dezelfde kamer, in hetzelfde bed.”

Het cliché wil dat je dan anders gaat leven, dat je meer gaat genieten van elke dag.

“Ik overdrijf dat niet graag. Je moet genieten als je jong bent, maar ik ben van nature vrij gereserveerd, dat valt niet zomaar weg. Opstaan en zeggen: vandaag móét ik me amuseren, zo werkt het niet.”

Voor elke match luister je naar hetzelfde lied: ‘Je t’aimais, je t’aime, je t’aimerai’ van Francis Cabrel.

“Eerst wat Afrikaanse muziek, heviger. En dan dat, tien minuutjes voor de opwarming begint. In de kleedkamer, met mijn iPod. Het kalmeert me. Ik vond dat nummer thuis ooit eens op een van de grote, ouderwetse platen van mijn vader. Hij hield erg van muziek. Ik luisterde ernaar en het sprak me direct aan.

“Ik denk elke keer aan mijn moeder. ‘ L’amour est partout où tu regardes‘, de liefde is overal… Zo deed zij het altijd: van de mensen houden. Neefjes in huis erbij nemen, kennissen, ondanks alles. Voor iedereen zorgen. Ik vind dat heel belangrijk: affectie krijgen en geven. Daar zit mijn ma voor veel tussen.

“Elke maand stuur ik haar geld op. Dan denk ik elke keer: ze verdient het. Want ze heeft een hard leven gehad.”

Jij ook.

“Ja, maar ik klaag niet. Ik kende ook veel geluk. Ik raakte in Europa, kon voetballer worden.

“Er zijn mensen die depressief worden als ze twee dierbaren verliezen, maar als ik mijn schouders had laten hangen, welk nut zou dan al het werk van mijn moeder gehad hebben? Ze was pas 35 toen pa stierf. Ze kon haar kinderen in de steek laten en haar leven herbeginnen. Dat deed ze niet. Ze offerde alles voor ons op.

“Daarom ben ik elke maand zo fier. Omdat ik het gevoel heb dat ik haar missie afrond.” S

door kristof de ryck – beeld: jonas hamers (reporters)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content