Sinds Club Brugge in 1975 De Klokke verliet, won het elf keer de landstitel, acht keer de beker van België, dertien keer de nationale supercup en bereikte het twee keer een Europese finale en ook twee keer een Europese halve finale. ‘Jan Breydel’ vertelt.

” Ik moet dank u zeggen aan wijlen Michel Van Maele. Onder zijn burgemeesterschap van de stad Brugge en onder zijn invloed werd besloten om in de deelgemeente Sint-Andries een nieuw stadsstadion te bouwen voor Club en Cercle. Voor beide Brugse voetbalverenigingen was dat een zegen, want allebei kenden ze toen financiële moeilijkheden. ‘De Burgemeester’ was het ook die in die tijd Club Brugge van het faillissement redde door samen met enkele zakenlui voldoende middelen voor te schieten om de dringendste schulden te kunnen delgen. Het waren de pioniersjaren van het profvoetbal in België, de ambitie was enorm groot en er was veel te veel geld aan transfers uitgegeven, vooral aan buitenlandse spelers. Maar uitgerekend na een periode die daarom als de zwartste uit de geschiedenis van de volksclub beschouwd mag worden, volgde hier op deze site onder de leiding van de Oostenrijkse coach Ernst Happel de tot nu toe mooiste periode – en konden ‘de redders van Blauw-Zwart’ snel terugbetaald worden.

“Nochtans werd de eerste competitiewedstrijd op deze grond verloren: met 1-2 tegen toenmalig landskampioen RWDM op de eerste speeldag van het seizoen 1975/76. René Vandereycken, een jongen met lef die bij derdeklasser Sporting Hasselt was weggehaald, maakte het eerste officiële doelpunt in het Olympiastadion. Er zouden er nog veel volgen. Club werd niet alleen meteen kampioen, het bereikte in dat eerste jaar ook de finale van de UEFA Cup. Achtereenvolgend schakelde het Olympique Lyon, Ipswich Town FC, AS Roma en Hamburger SV uit. Dé wedstrijd uit die campagne was de terugmatch van de zestiende finales: na een 3-0-nederlaag in Ipswich werd op eigen veld in een heksenketel na een doelpunt in de negentigste minuut – van René Vandereycken – met 4-0 alsnog de kwalificatie afgedwongen. Van de heenwedstrijd van de finale keerde Club met een 3-2-nederlaag uit Liverpool terug en thuis kwam het snel op voorsprong met een strafschop van Raoul Lambert, maar op vrijschop maakte Kevin Keegan gelijk en daar bleef het bij. Het was een grote ontgoocheling, maar trots overheerste. Tot dan was Club in Europa nooit verder geraakt dan drie ronden.”

No-nonsenseaanpak

“De twaalfde man bewees meteen ook hier zijn waarde. Dat was een zorg geweest bij de bouw: zorgen dat in ‘Olympia’ de sfeer van De Klokke niet verloren gaat. Daarom werd er geen piste aangelegd. In het begin zat het volk hier trouwens nog dichter tegen het veld. Maar Ernst Happel vond dat de afmetingen van het speelveld te groot waren, gaf opdracht om die te verkleinen en zo geschiedde. Want zijn wil was wet. Het was een coach die hier door zijn no-nonsenseaanpak wel paste – ‘Kein Geloel, fussball spielen!‘lijkt nogal op ‘Zwijgt en doe voort!‘ Dat hij niet harteloos was, bleek toen het dochtertje van Julien Cools hier vlakbij werd doodgereden. Daar was hij ook van ondersteboven. Hij gelaste de trainingen af en gaf zijn nummer 6 vrij zolang hij dat zelf nodig achtte. Openhartig was hij anders alleen maar als zijn Weense cafématen op bezoek kwamen.

“Met wat hij soms zijn ‘kakprofs’ noemde, werd Ernst Happel driemaal op rij landskampioen, won hij één keer de beker en bereikte hij twee keer een Europese finale. Nog altijd is Club de enige Belgische club die ooit een Europacup I-finale speelde. Op de weg erheen, de weg naar die in 1978 in Wembley met 1-0 van alweer Liverpool verloren finale, schakelde het hier onder meer Atlético Madrid en Juventus Turijn uit. Tussen die twee Europese finales in liep het Club van Happel misschien wel de grootste ontgoocheling op. Nadat het in de achtste finales voorbij Real Madrid was geraakt, verwierf het in Duitsland in de heenmatch van de kwartfinales tegen Borussia Mönchengladbach met een 2-2-gelijkspel een uitstekende uitgangspositie. Zelfs 0-0 thuis volstond voor de kwalificatie, maar in de 83e minuut leidde een inschattingsfout van Georges Leekens de 0-1 in en dat gaven Berti Vogts, Uli Stieleke, Jupp Heynckes en co niet meer weg. Qua teleurstelling komen wat mij betreft alleen de testwedstrijden om de titel tegen Anderlecht in 1986 in de buurt: 1-1 ginder, 2-2 op eigen veld en dus geen kampioen. In dit rijtje wil ik zeker ook de zondagnamiddag van 7 september 1980 vermelden, toen Standard hier onder impuls van een ongrijpbare Simon Tahamata met 1-7 kwam winnen. 1-7!”

Allemoale Thope

“Stadion en supporters zijn al zo vaak bondgenoten geweest voor de spelers, zeker in duels waarin Club de underdog was. Hoe vaak hoorde ik buitenlandse trainers niet waarschuwen voor de kracht die hier van de chemie tussen publiek en ploeg uitgaat? Hoe vaak droeg die niet bij tot legendarische Europese avonden? Hoe vaak kon het team niet een resultaat forceren wanneer het in de tweede helft naar de spionkop in de Noordtribune toe speelde? Diezelfde symbiose hielp in de jaren tachtig ook het Club van Henk Houwaart eens tot in de halve finale van de UEFA Cup geraken. Zo werd onder meer een 3-0-nederlaag bij Borussia Dortmund hier rechtgezet met 5-0. Het is geen toeval dat dat ‘mirakelseizoen’ eindigde in een ronde – de halve finale tegen Espanyol Barcelona – waarin het eerst thuis moest spelen. Net zo gebeurde het in de jaren negentig met het Club van Hugo Broos: uitgeschakeld in de halve finale van de UEFA Cup nadat het ook weer eerst thuis moest spelen (tegen Werder Bremen). Het was het seizoen waarin in augustus het 100-jarig bestaan werd gevierd met een galamatch tegen het FC Barcelona van Johan Cruijff – die op 1-1 eindigde.

“Niet elk jaar is een feest geweest. In 1982 eindigde Club met slechts één punt voorsprong op de voorlaatste in de algemene rangschikking. Dankzij een overwinning tegen RWDM op de laatste speeldag ontsnapte het aan een degradatie. Het wordt ‘het rampseizoen’ genoemd, sinds Club Brugge in 1959 naar de eerste klasse promoveerde. Een echte ramp gebeurde er op 8 mei 2008: François Sterchele (26) verongelukte. Er werd hier een rouwkapel ingericht en twee dagen na zijn dood kreeg het nummer 23 van Club ter gelegenheid van de daaropvolgende wedstrijd, tegen Westerlo, van de 26.000 toeschouwers een indrukwekkend eerbetoon. Allemoale Thope. You’ll Never Walk Alone.

David & Goliath

“Een stadion delen gaat niet vanzelf. Aanvankelijk waren de zitjes blauw en groen geruit, maar daarmee was niet alles opgelost. Club en Cercle waren geen beste maatjes. Behalve een kleurverschil, was er ook een uitgesproken cultuurverschil tussen de Brugse voetbalverenigingen. Eind de jaren zestig, tijdens het voorzitterschap van André De Clerck, is er sprake geweest van een fusie, maar dat zag de harde Cerclekern niet zitten. De onverenigbaarheid van de twee culturen zou bij vele gelegenheden blijken. Het begon hier al met de vraag of er airconditioning in de loges geïnstalleerd moest worden. Kostprijs: 200.000 Belgische frank. Club vond van wel; Cercle zei neen, omdat het dat te veel geld vond. Bij Club was de ondernemersgeest veel groter, Cercle noemden ze er wel eens enggeestig: liever een ander de investeringen laten doen en dan achteraf vragen of ze er gebruik van mogen maken.

“In het begin zorgde de cohabitatie voor veel problemen. De politie is ooit tussen moeten komen omdat Cercle tijdens een thuiswedstrijd van Club zijn kantine had geopend. Zelfs een vlag van de ene die – al dan niet toevallig – was blijven staan tijdens een match van de andere kon volstaan om heibel te veroorzaken. De trofeeënkast was er één met een schuifdeur. Daar werd elke week mee geschoven om telkens de trofeeën van de thuisspelende ploeg zichtbaar te maken (en de andere onzichtbaar). Door het dubbele gebruik en de wisselende verantwoordelijkheid is er in dit land geen tweede stadion dat zo vaak gecontroleerd is geweest op mogelijke schade. Wellicht is er ook geen veld dat al zo vaak werd heraangelegd. De laatste jaren gebeurt het zelfs in een nog versneld tempo.

“De onderlinge strijd op de mat is er altijd één geweest van David tegen Goliath. Het duurde tot het ‘rampseizoen’ 1981/82 voor Cercle hier eens een derby kon winnen. Als het om prijzen ging, won Club altijd: twee keer de finale van de beker van België en één keer de supercup. Ik onthoud vooral de 10-0 in 1990/91. En de 5-5 het jaar erna, in de week dat Club al kampioen was en er aan de viering geen einde kwam. Bij de rust stond het toen trouwens 5-0 voor Cercle! In de tweede helft vond Club onvermoede krachten terug, misschien wel omdat het tegen Cercle was.”

Verwilderde duiven

“Maar de grootste rivaal is altijd Anderlecht geweest. Die rivaliteit zorgde voor veel heroïsche sportieve veldslagen, maar ook soms voor grote schade aan de infrastructuur. De loodgieter verdiende er veel geld aan, want de agressie werd meestal gekoeld op de sanitaire leidingen in de toiletten. Krachtig ingrijpen van politiecommissaris Roger De Bree, de voetbalwet, camera’s, stewards en de verbetering van de infrastructuur verhielpen het probleem grotendeels.

“Er is hier in veertig jaar veel veranderd. Ik zie Silvio Berlusconi tegen AC Milan nog op de trappen van de hoofdtribune zitten. Hij had meer volk meegebracht dan voorzien en stond zijn zitje vrijwillig af – aan een dame, als ik mij dat goed herinner. Heel belangrijk is zeker de toename van het aantal overdekte zitplaatsen geweest. De weinige nu nog resterende niet overdekte zitplaatsen, in de hoeken, zijn moeilijk verkoopbaar. Welke abonnee wil tegenwoordig nog in de regen en de wind naar het voetbal kijken? Met twee clubs in één stadion was er ook altijd een tekort aan werkruimte. Er is hier heel veel verbouwd geweest in telkens nieuwe pogingen om de ruimtes functioneler te benutten. Ik denk dat secretaris Jacques De Nolf intussen al op zeven verschillende plaatsen zat.

“De naamsverandering van Olympiastadion in Jan Breydelstadion kwam er in 1998 naar aanleiding van de verbouwingswerken voor EURO 2000. De naam moest Vlaamser worden en op voorstel van toenmalig burgemeester Patrick Moenaert werd gekozen voor de 14e eeuwse Brugse verzetsstrijder en volksheld Jan Breydel.

“Ondertussen hoor ik al lang, héél lang praten over een nieuw, groter en moderner stadion. Mocht het er ooit van komen, dan hoop ik dat er rekening mee gehouden zal worden dat dit een streek is van verwoede duivenmelkers en verwilderde stadsduiven. Want er zijn hier de voorbije veertig jaar heel veel problemen opgelost geweest, op soms werkelijk heel creatieve wijze, maar één probleem is al die tijd onopgelost gebleven: dat van de duiven die de tribunes frequenteren en daar telkens weer de zitjes volschijten. Van alles is er al geprobeerd. Er zijn zelfs ooit valken op losgelaten, om ze af te schrikken; en er is onderzocht of het niet zou helpen om een draad tussen de liggers in de dakconstructie te spannen, om te beletten dat ze er nog nesten zouden kunnen maken. Allemaal tevergeefs. Nog altijd moet er voor elke thuismatch een speciale schoonmaakploeg uitrukken om hier de duivenstront van de stoeltjes te verwijderen en de mensen zo de service te garanderen die ze verdienen. Ik zou zeggen: meneer Verhaeghe, beste Bart, u bent van Vilvoorde en ik weet dat u geen uitdaging schuwt, maar mocht u ooit in deze streek bouwen… opgelet!”

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE

“De rivaliteit met Anderlecht zorgde soms voor grote schade aan de infrastructuur. De loodgieter verdiende er veel geld aan.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content