Bijna zes jaar lang heeft de immer sympathieke Zvonko Milojevic op de invallersbank van Anderlecht vertoefd. In Lokeren wil hij terug keeper worden, topkeeper.

Z vonko Milojevic (1,91 m) rijdt met een Volkswagen Polo. Een Polootje. Geen voetbalprof in België wellicht die zich met een nog kleinere wagen in het openbaar vertoont, het zou dan ook al bijna een driewieler moeten zijn. “Voor mij is dat niet zo belangrijk”, glimlacht hij. “Onlangs kocht ik in Brussel een appartement. Dat is belangrijker dan een auto. Het belangrijkste is dat hij op tijd in Lokeren aankomt.”

Dat doet hij. Vijfenvijftig minuten doet hij erover. Precies de tijd ook dat dit interview zal duren. “Ik denk dat ik in zes jaar nooit eerder in België zo lang met een journalist heb gesproken”, bedenkt hij. “Of toch, één keer misschien. Twee jaar geleden, toen we kampioen zijn geworden met Anderlecht en ik de laatste zeven weken mocht meedoen, omdat Filip De Wilde geblesseerd was. Toen kreeg ik ook wat aandacht. Ik pakte toen geen enkele goal, ook niet in de beslissende wedstrijd op Club Brugge. Dit was mijn mooiste moment bij Anderlecht, ook wegens het aansluitend feestje. Toen voelde ik mij echt sportman, ervoor en erna minder. Toen ik het volgende seizoen begon, moest ik toch weer naar de bank.”

Hij speelde zelden. “In totaal slechts vijftien, zestien officiële wedstrijden”, schat hij. “En bij de reserven is alles anders, hé. Totaal. De beleving, de voorbereiding, het tempo, de snelheid, de motivatie, het publiek. De laatste maanden, sedert Tristan Peersman weer fit is, speelde ik zelfs maar om de twee weken meer met de invallers.”

Het was hard. Hij kwam tenslotte van Rode Ster Belgrado. Zeven jaar was hij er titularis geweest, waarvan drie als aanvoerder. 203 officiële wedstrijden, waaronder de gewonnen finale van de wereldbeker voor clubelftallen in Tokio in 1991. Alleen onder René Vandereycken was hij in Anderlecht basisspeler. Drie maanden. Onder Arie Haan, onder Jean Dockx, onder Aimé Anthuenis en onder Hugo Broos was hij tweede keus. Eerst na Geert De Vlieger, dan na Filip De Wilde, afgelopen seizoen ook na Daniel Zitka. “En zeggen dat in mijn eerste seizoen al direct mijn contract van vier jaar werd opengebroken”, glimlacht hij. “Iedereen was toen zeer tevreden.”

Niemand die aan hem twijfelde. Dat gebeurde wel na een in extremis verloren Champions-Leaguewedstrijd in Leeds waarin hij niet vrijuit ging. “Ik herinner mij ook open doelkansen die aan de overkant gemist werden, waaronder één vanop twee meter, maar het gemakkelijkste is natuurlijk een keeper zonder wedstrijdritme terecht te wijzen”, zegt hij. “Zo blijft de rest van de ploeg buiten schot. Mijn mening is dat een keeper daarmee moet kunnen leven. Elke kritiek doet pijn, maar je moet er voorbij. Ik vind dat er uit elke commentaar iets positiefs te halen is. Zo doe ik het toch altijd. Maar niks is moeilijker dan op het hoogste niveau keepen zonder dat je ritme hebt kunnen opdoen. Continuïteit in het spelen van wedstrijden is voor een keeper zeer belangrijk. Een keeper na één fout naast de ploeg zetten, hem de kans niet geven om zich te herpakken, is dé manier om hem kapot te maken.”

Het deed pijn, maar toch bleef hij altijd positief, bleef hij lachen, de ploeg aanmoedigen, intens meeleven op de bank. “Gentleman zijn, is geen kwaliteit in het voetbal, maar zo bén ik nu eenmaal”, glimlacht hij. “Wie onbeschaamd is, wordt meer gerespecteerd, maar ik ben Milo, ik ben altijd positief ingesteld. Mijn vader is zo, mijn moeder is zo, mijn broer is ook zo. Vrolijke mensen allemaal. Het zit in de genen. Soms is dat goed, soms niet. Er zijn er ook die profiteren van mijn karakter, daarom moet ik zeer goed opletten met wie ik omga. Maar mezelf veranderen, kan ik onmogelijk nog op toch al bijna tweeëndertig jaar.

“Bovendien, ik ben kapitein geweest van Rode Ster, ik weet wat er belangrijk is voor de goeie sfeer. Diep in mij was ik ontevreden, maar ik ben iemand die altijd in het ploegbelang handelt. Ook daarom heb ik nooit met iemand problemen gemaakt.”

Maar nu is hij wel vertrokken, nu zijn contract afliep. “Anderlecht bood mij een contract van één jaar plus optie van nog een jaar, Lokeren viér jaar”, vertelt hij. “Daarom ben ik vertrokken, en omdat ik zes jaar gewacht heb en niet echt mijn kans gekregen heb.

“Anderlecht is speciaal, hé. Een fantastische club als je er altijd bij bent, maar al wie niet op het wedstrijdformulier staat, heeft het er zeer moeilijk. Ik vind dat de concurrentie er meer moet spelen. Met taalgroepen heeft het allemaal niks te maken, dat wordt alleen maar gebruikt als alibi voor slechte resultaten. Het probleem in Anderlecht is dat het altijd dezelfden zijn die spelen, dezelfden die op de bank zitten en dezelfden die op de tribune moeten gaan plaatsnemen. Dat moeten ze veranderen. Er moet weer circulatie komen, voor de motivatie van een deel van de groep. Want nu zijn er veel die trainen voor niks, zonder vooruitzichten. Dat is moeilijk.”

“Ik mag,” glimlacht hij, “er niet aan denken wat er zal gebeuren als Anderlecht zich straks niet weet te plaatsen voor de Champions League (lacht).”

En nu speelt hij dus voor Lokeren. “Geen Europese grootheid als Rode Ster Belgrado of Anderlecht, maar ik zie er toch veel positieve punten”, zegt hij. “Het is een familiale club, wat voor mij toch ook zeer belangrijk is. Ik ben altijd bereid meer dan honderd procent van mezelf te geven, als ik maar zie dat iederéén iets voor de ploeg wil doen. Voor mij is dat het allerbelangrijkste.

“Ik voel hier een zeer goeie sfeer. Spelers staan er zeer dicht bij elkaar, als één familie. Het probleem van spelers die altijd in de tribune moeten zitten, stelt zich hier niet zo, denk ik. Hier is het één voor allen, allen voor één, heb ik de indruk.”

In Lokeren heet zijn grootste concurrent Mladen Dabanovic, Sloveens international. “Ik ken hem alleen van wedstrijden met Anderlecht tegen Lokeren en van televisiebeelden”, zegt hij. “De eerste week al zijn we begonnen met samen koffie te drinken en wat te praten. Ik stel vast dat ook hij een zeer positieve man is. We zijn in de eerste plaats ook collega’s. Bovendien zijn we beiden afkomstig van hetzelfde land, van ex-Joegoslavië. Schrik ken ik niet. Concurrentie kan je ook beter maken. Ik begin een nieuwe periode, ik start vanaf nul, maar als je vertrouwen hebt, hard werkt en goed geconcentreerd bent, komt het ritme snel.”

Hij begeeft zich naar zijn blauwe Volkswagen Polo. Op de achterbank ligt een Servische krant. “Over vier jaar zal ik 36 jaar zijn”, bedenkt hij. “Als ik mij goed voel en fit ben, waarom dan niet nog één of twee jaar langer spelen ? Ik denk ook dat ik na mijn carrière in België zal moeten blijven wegens mijn kinderen. Mladen is zes, Magdalena twee. Tegen dan zullen ze hier allebei volop in het onderwijs geïntegreerd zijn. Ik denk dat het moeilijk wordt om dan nog te veranderen. We zullen zien, maar ik denk dat ik hier zal blijven. Ik ben zes jaar geleden ook niet naar België gekomen om er met oogkleppen rond te lopen. Ik heb meteen Nederlands en Frans geleerd, om met mensen te kunnen praten en mij hier te integreren.”

‘Gentleman zijn, is geen kwaliteit in het voetbal, maar zo bén ik nu eenmaal.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content