Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op hun eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Wie inspireert hen? Deze week de trainer van de nieuwe landskampioen: Michel Preud’homme.

Luciano D’Onofrio

“Ik ben nooit trainer willen worden. Als speler was ik wel altijd geïnteresseerd, maar moeten denken voor de keeper, de verdedigers, de middenvelders én de aanvallers: dat is om gek van te worden, dacht ik.

“Toen ik terugkeerde naar Standard, was het omdat Luciano me dat vroeg. Hij is er altijd van overtuigd geweest dat ik al de kwaliteiten had om een goede trainer te worden. Hij heeft me overgehaald om het te doen, het kwam niet van mij.

“De tweede keer was helemaal anders. Toen heeft Dominique D’Onofrio het me gevraagd. Hij zei me: ‘Jij bent de enige die de club uit deze situatie kan redden.’ Opnieuw was ik dus geen vragende partij, maar ik ben beginnen na te denken en ben tot de conclusie gekomen dat ik er klaar voor was.

“Het is vooral een man die nooit trainer is geweest, die een grote invloed op mij heeft gehad. Trainen worden interesseert Luciano niet omdat elke dag op een veld staan hem niks zegt, maar hij is een ongelooflijk grote voetbalkenner. Vergeet niet dat hij zelf voetballer is geweest en dat hij met een rist grote namen heeft gewerkt of er zelfs mee bevriend is: Artur Jorge, Capello, Mourinho, Lippi en alle trainers die hij bij Porto heeft gehad. Met die mannen heeft hij uren over voetbal gepraat.

“De zes jaar die ik met hem heb samengewerkt, waarvan bijna vier als technisch directeur, zijn we altijd over voetbal bezig geweest. In de tribune zaten we altijd naast elkaar, we keken samen naar de video’s van spelers die we wilden halen, en hij vertelde me voortdurend verhalen over Milan, Porto, Juve – dat zijn dingen die bijblijven. Niets zo plezant als zo’n bestuurder te hebben.”

José Mourinho

“Mijn eerste trainers waren Waseige, Happel, Goethals en Guy Thys bij de nationale ploeg. Niet niks om mee te beginnen, nietwaar? Daarna kwamen De Mos, Krol, Leekens, Fi Vanhoof en bij de nationale ploeg Van Himst en heel kort Meeuws – ook namen dus. Bij Benfica had ik Artur Jorge, Mario Wilson – minder bekend, maar qua psychologie met een groep schitterend -, Manuel Jose – een grote naam in Portugal – en Graeme Souness. Als bestuurder werkte ik vervolgens met Jupp Heynckes en José Mourinho. Ik ben degene die Mourinho heeft gelanceerd, wist je dat niet? Het staat zelfs in zijn biografie.

“Mourinho had een vriend: een oud-journalist van A Bola en tevens raadgever van de voorzitter van Benfica. In mijn eerste jaar als directeur internationale relaties bezocht ik alle grote clubs in Europa. Benfica wilde weer aansluiting vinden bij zijn grootse verleden, vandaar die bezoeken. Ik ging langs bij Paris Saint-Germain, Marseille, Milan, Inter, Juventus, Manchester, Liverpool, Barcelona, ook Anderlecht. Madrid niet, dat stond nog op mijn programma. In Barcelona was ik met die vriend van Mourinho. Hij zei me: ‘Waarom praat je niet eens met Mourinho?’ Hij werkte daar als tolk en later als assistent van Bobby Robson en nadien Louis van Gaal. Ik maakte een afspraak en we zaten een hele namiddag samen in een hotel om over voetbal te praten. Hij maakte indruk op mij. Hij zei me ook dat hij klaar was om trainer te worden.

“Die ontmoeting zat nog in mijn hoofd toen ik directeur voetbal werd bij Benfica. Ik was de man van de voorzitter. Op zeker moment ging het niet meer met Heynckes. ‘Michel,’ zei hij, ‘ik moet een trainer hebben: wie raad je mij aan?’ Omdat ik wist dat dit er stond aan te komen, had ik daar al over nagedacht. ‘Voorzitter,’ antwoordde ik, ‘u kunt kiezen uit vier profielen.’ Ofwel nam hij iemand die bekend was en geliefd bij het publiek, zoals Toni, een oud-speler aan wie iedereen zich verwachtte. Ofwel nam hij een grote naam uit het buitenland die hem veel geld zou kosten. Of hij nam een buitenlander die minder duur was, maar goed. Of een jonge Portugees met kwaliteiten, zoals Mourinho. Voor elke optie gaf ik hem een naam. ‘Aan u de keus’, zei ik hem.

“Terwijl we daar zaten, moest hij dringend weg naar een vergadering met een minister. Hij liet me wachten in zijn bureau. Een paar uur later was hij terug en zei: ‘Gaan we voor Mourinho?’ Die avond rond acht uur heb ik via mijn vriend Mourinho gebeld en hem gevraagd om naar Lissabon te komen – hij zat op dat moment in het noorden van Portugal. Om middernacht hadden we afspraak in een restaurant. We praatten twee uur en zijn naar de voorzitter gegaan om het contract op te stellen. Om drie uur ’s nachts heb ik Carlos Mozer gebeld, een oud-speler van Benfica, met de vraag of hij adjunct wilde worden. Om zes uur was alles getekend en om acht uur ’s morgens presenteerden we Mourinho op een persconferentie. Dat was het begin van zijn trainerscarrière.

“We kennen elkaar goed, maar hebben amper nog contact. Alleen een beetje via onze gemeenschappelijke vriend. Een paar jaar geleden vroeg Carl Huybrechts, met wie ik nog commentaar heb geleverd bij de Champions League, of ik geen exclusief interview met Mourinho kon regelen. Dus belde ik mijn vriend. Die zei dat hij het veel te druk had, maar dat ik maar iets moest komen drinken met hem in zijn hotel. ‘Maar géén pers.’ Ik ben dan maar niet geweest, maar ik begrijp hem wel.

“Na een maand of vijf is Mourinho zelf weggegaan. Er was een nieuwe voorzitter verkozen en die had de supporters Toni beloofd als hij de verkiezingen won. De optie in zijn contract zou niet worden gelicht en dus is Mourinho opgestapt. Twee maanden later was ik ook weg.”

Happel & Goethals

“Van al mijn trainers zijn er vier die mij het meest gemarkeerd hebben: De Mos, Waseige, Happel en Goethals. De Mos voor zijn vechtlust en kwaliteit om een groep te kneden; Waseige voor de manier waarop hij altijd de waarheid zei, maar toch zijn groep in bescherming nam – op een andere manier dan De Mos, die vrij agressief was -; Happel voor zijn aanvallende voetbal en Goethals voor zijn organisatie en de manier waarop hij precies wist op welk punt je de tegenstander pijn kon doen.

“Mensen denken gauw: hij zal wel verdedigen, want hij is een keeper geweest. Dan vergeet je dat ik als keeper misschien wel drie- of vierhonderd tegenstanders voor mij heb gehad. Ik zag hun aanvallende combinaties en wist wat mij en mijn verdediging pijn kon doen.

“Ik hou van verticaal voetbal. Daarmee bedoel ik: voetbal in de diepte. Iedereen kent me daarvoor, maar Luciano is nog tien keer erger: van hem zou je nóóit een bal achteruit mogen spelen. Happel was meer: wij zijn dominant en nemen daarbij de risico’s die we moeten nemen. Soms een beetje té, vond ik. Ik herinner me dat we met 3-0 verloren tegen Berchem en dat er twee tegenstanders helemaal alleen voor mij opdoken omdat het evenwicht weg was. Evenwicht is belangrijk.

“Aanvallend voetbal spelen is zeker ook afhankelijk van het potentieel waarover je beschikt. Mijn kritiek na onze 0-0 tegen Roeselare is dan ook verkeerd begrepen. Ik ben nooit kwaad geweest op Dirk Geeraerd, noch op Roeselare. Als zij het zo willen aanpakken – omdat ze de punten nodig hebben of omdat ze geen ander materiaal hebben -, is dat hun zaak. Ik was alleen kwaad omdat nog werd toegelaten dat zij in dat soort van voetbal via allerlei trucs tijd mochten rekken. Ik was dus kwaad op de leiding. Dat was het grote verschil tussen mij en Glen De Boeck, die wél kritiek heeft geuit op Roeselare. Men heeft onze uitspraken ten onrechte met elkaar vergeleken.

“Je mag ook niet vergeten dat ik nog maar alleen trainer van Standard ben geweest. Dan is het gemakkelijk praten misschien. Ik beschik nu eenmaal over de kwaliteiten in mijn kern om zo te spelen. Misschien praat ik wel anders als ik een ploeg heb met minder aanvallend potentieel en pak ik het dan ook aan zoals Roeselare. Maar het draagt zeker mijn voorkeur niet weg. Het ligt in mijn aard om altijd te proberen iets te dóén.

“Waarom? Omdat het móéilijker is. Misschien ben ik wel een beetje een masochist en kies ik daarom voor het moeilijkste. Het is gemakkelijker om zich te organiseren en zich aan te passen aan een tegenstander dan de oplossingen te vinden om aan te vallen zonder harakiri te plegen. Goed kunnen verdedigen is belangrijk, maar als je de bal hebt, moet je de tegenstander ook pijn kunnen doen. Als je je aanpast, ga je uit van de kracht van de tegenstander en vraag je je af: hoe kan ik mezelf organiseren om die kracht te breken? Het is vechten tégen iets. Aanvallend voetbal brengen is creatief zijn. Hoe gaan we lopen om ruimte te creëren en doelpunten te maken?

“Ik heb als speler nooit oefeningen opgeschreven. Ik zit ook niet veel in de boeken, maar dat van Herman Vermeulen heb ik wel gelezen. Iedereen sprak over het systeem- Sollied in de periode dat ik naar België terugkeerde en in mijn vierde wedstrijd moest ik al direct naar Club Brugge. Ik heb toen dat boek bestudeerd en dat heeft me geholpen, absoluut.

“Ik speelde met vier spitsen: Lukunku en Aarst centraal, Mornar rechts en Goossens links. Mornar en Goossens moesten bij balverlies achter de backs lopen. Daarmee had ik me helemaal aangepast aan Club Brugge, maar met de bedoeling hen ook pijn te doen. Ik had evengoed middenvelders op de flanken kunnen zetten, maar ik wou me wel aanpassen, wél met de bedoeling te winnen. Na een halfuur kreeg Goossens rood. We moesten met tien verder, kwamen achter, stelden gelijk en hadden nog kansen om met 1-2 te winnen.”

Wenger & Benítez

“Trainer zijn betekent dat je je open opstelt. Niet zeggen: ik weet alles. Voetbal is constant evolutie. Ooit heeft iemand gezegd: rien ne se perd, rien ne se crée, tout se transforme. Met andere woorden: alles is er al. Niets gaat verloren, niemand vindt iets nieuws uit, maar je kunt wel alles op een nieuwe manier in elkaar steken. Daarom moet je een open geest hebben: om van wat er al is, iets te maken dat van jezelf is.

“Vandaag zie ik twee trainers die me enorm inspireren, sinds jaren al. In aanvallend opzicht is Arsenal mijn voorbeeld, in verdedigend opzicht Liverpool. Benítez en Wenger dus.

“Arsenal speelt in de ruimte. Dat is de verticaliteit waar wij met Standard, maar dan met minder kwaliteiten, ook naar streven. In die zin gelijk ik misschien het meest op Wenger, maar mijn bewondering voor Benítez is groot, want zijn ideeën heb ik nodig voor mijn evenwicht. Natuurlijk gaat het bij ons niet zo rap om dat allemaal in praktijk te brengen, maar ik denk dat Defour en Fellaini direct mee kunnen bij Liverpool of Arsenal. Het basisidee achter ons voetbal is immers hetzelfde. Vraag Steven wat zijn favoriete ploeg is en hij zal zeggen: Arsenal.

“Ik heb Arsène Wenger al een paar keer gesproken en ken hem dus. Het is mijn droom om hem nog eens te ontmoeten en te vragen: hoe train je dat? Ik heb mijn manier om erop te trainen, door oefeningen die we zelf hebben gecre-eerd, maar misschien heeft hij nog andere manieren. Het zou mij enorm verrijken mocht ik daar inzicht in krijgen. Ik ben trouwens zeker dat hij dit graag zou doen: Wenger is een heel open en aangename man. Ik moest maar eens de tijd vinden om ernaartoe te gaan.” S

door jan hauspie – beelden: reporters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier