Sinds het Gilbert Bodart aan boord nam, zette het schip van La Louvière koers naar rustiger wateren. Maar de draaikolk onderaan het klassement lonkt nog steeds en de stroming blijft verraderlijk.

Ik dacht dat ze dood waren”, herinnert Gilbert Bodart zich over zijn eerste ontmoeting met de spelers van La Louvière. “Ze staarden allemaal als standbeelden wezenloos naar de grond, durfden me amper aan te kijken en waagden het al helemaal niet om een grapje te maken.” Veel reden tot leute hadden de Wolven dan ook niet. Ze stonden op de allerlaatste plaats, met vier schamele puntjes. “Mijn eerste opdracht was om hun hoofden vrij te maken”, zegt de ex-doelman.

Wat volgde, was een vlijmscherpe demarrage in de rangschikking. La Louvière klauterde van een heel slechte plaats naar een slechte plaats. Om het seizoen zonder ongelukken af te maken, gaat hij verder, “zou ik rond de jaarwisseling mijn kern graag versterken met twee of drie spelers. Zo kunnen blessures en schorsingen opgevangen worden.”

Het is voor Bodart de derde keer dat hij een ploeg onder zijn hoede neemt. Alleen in Oostende en in Aalst kennen spelers zijn pro’s en contra’s. Drie jongens die er met hem hebben samengewerkt, poneren stellingen. Bodart reageert.

“Als motivator is hij een heel goede coach. Hij probeert de spelersgroep ontspannen aan de aftrap te krijgen en zijn enthousiasme te laten overslaan.” (Jürgen Landuyt)

Gilbert Bodart : “Dat klopt. Een trainer moet weten of zijn spelers de capaciteiten in huis hebben om te strijden tegen grote ploegen. Als dat niet het geval is, moet hij een oplossing zoeken. Het antwoord is volgens mij te vinden in de motivatie. Die stuurt voor 50 procent de prestaties van een team. Daarnaast hangt het slagen van een groep voor 30 procent af van de aanwezige kwaliteiten en voor 20 procent van de tactiek.

“Als er één ding veranderd is sinds mijn komst in La Louvière, is het wel de manier van denken bij de spelers. Jongens die met de staart tussen de benen het veld betraden, spelen nu bevrijd.”

“Ik heb nooit een andere trainer gehad die zo weinig met tactiek bezig was.” (Jürgen Landuyt)

Bodart : “Hij heeft gelijk. Ik vind dat je een tactische basis nodig hebt, iets om op terug te vallen. Als fundament heb ik hier gekozen voor een 3-5-2-opstelling in plaats van de 4-4-2 of 4-5-1 van Ferrera. Ik wil graag een extra man op het middenveld om vanuit een stevige defensieve organisatie veel kansen te kunnen creëren. Je ziet dat we zo vaker voor doel verschijnen. Er is weer spektakel. Ik hou ervan om offensief voetbal te spelen. Op een dag krijgen we vast en zeker eens vier of vijf doelpunten tegen onze netten. Maar ik win liever vier matchen op een attractieve manier om de vijfde met 0-4 te verliezen dan steeds 0-0 of 1-0 te beogen.

“Naast die tactische basis moet je de jongens vooral speelvrijheid gunnen. Ze moeten zich amuseren op het terrein. Je kan niet enkel op tactiek werken. Als je constant daarmee bezig bent, knijp je hun keel dicht. Er is in La Louvière geen probleem qua beschikbaar talent. Dat probleem krijg je wel als je de spelers de discipline van een strak systeem oplegt. Voetbal is veeleer een spel dan een wetenschap. Als de spelers op de mat lopen, moeten ze zich goed voelen.

“De uitspraak van Landuyt verbaast me verder ook niet omdat ik dikwijls probeer tactiek in te oefenen zonder dat de spelers het merken. Ik tracht er op een alternatieve manier mee bezig te zijn. Op dat vlak heb ik veel geleerd in Italië. Ik laat mijn jongens in een spel en met de bal op tactiek werken. Het moet plezant zijn. Een man als Raymond Goethals, de grote tacticus, deed dat ook zo. Ik wil niet zonder de bal continu uitleg staan geven aan de verdedigers. Als je dat doet, zijn de andere spelers ondertussen met hun vingers aan het draaien. Bij mij moet iedereen altijd betrokken zijn.

“Je merkt dat hij zelf gevoetbald heeft. Hij weet wat er bij spelers leeft en heeft de gepaste reactie in huis als het bij bepaalde jongens eens minder goed gaat.” (Bart Mathijs)

“Je weet als ex-speler beter hoe je met voetballers moet omgaan, want je hebt altijd in de kleedkamer gezeten. Iemand die nooit gevoetbald heeft en prachtige tactische plannen heeft voorbereid, oogst niet automatisch succes. In de kleedkamer is het nog heel wat anders dan op je computer of je schoolbord.

“Ik sta heel dicht bij de jongens. In gedachten ben ik eigenlijk nog een speler. De goesting om het veld op te rennen is nog steeds niet weg. Het doet pijn dat mijn spelerscarrière voltooid verleden tijd is, nog altijd. Misschien zorgen die gevoelens er mee voor dat ik nog altijd meer naast dan boven de spelers sta.

“Ik praat veel met de jongens. Ja, ik ben misschien wel een beetje een psycholoog voor hen. Ik sta ook open voor hun persoonlijke problemen als ze daarmee bij mij terecht willen. Als een speler me belt om te zeggen dat zijn kind ziek is, zal ik alles doen om te helpen. Voor mijn spelers ben ik 200 procent beschikbaar. Ik wil ze altijd beschermen en nooit iemand kritiek zien geven op hen.”

“Zijn minpunt is dat hij soms te braaf en te laks is. Als het slecht ging, durfde hij niet met de vuist op tafel kloppen.” (Anthony Portier)

“Nee, ik ben niet te vriendelijk. Na de overwinning tegen Beveren was er bijvoorbeeld geen euforie in de kleedkamer. Niemand lachte, want iedereen wist dat ik heel boos was omwille van de rode kaart van Jbari. Ik heb kort gezegd : ‘Proficiat met de match.’ Daarna ben ik onmiddellijk vertrokken. Na dat weekend hebben we er gezamenlijk over gepraat. Jbari heeft zich geëxcuseerd. Ik heb hem gezegd dat ik dat één keer pikte, geen twee.

“Als we bij een match tijdens de eerste helft archislecht gespeeld hebben, breek ik ongeveer alles in de kleedkamer. Ik zal enkele minuten razen, maar draai daarna de knop om en pomp de jongens weer moed in om de scheve situatie recht te trekken.

“De stelling van Portier heeft natuurlijk betrekking op mijn trainersperiode bij Oostende. Een trainer weet welke kern hij ter beschikking heeft. Als je coach bent van een bescheiden ploeg, moet je de kerk in het midden houden. De simpele reden is dat je niemand kan wegsturen. Je hebt geen titularissen achter de hand wegens een te beperkte spelersgroep. In La Louvière is dat nu anders. Ik heb er voldoende jongens.

“Iedereen denkt dat ik te laks ben. Dat is niet waar. Ik geef een vinger. Maar als ze een hand of een arm nemen, is het gedaan. Ik wil nooit dat de spelers profiteren. Dat is een kwestie van wederzijds respect. Ik laat hen vrij en reken op hun professionalisme. Als we een goede training gehad hebben, zeg ik hen bijvoorbeeld dat ze tien minuten vrij zijn om in te oefenen wat ze willen, want de ene geeft graag centers en de ander trapt graag op doel. Terwijl ze bezig zijn, houd ik ze goed in de gaten en let ik op details. Als twee spelers gewoon wat lummelen en van gedachten wisselen over het mooie meisje dat naar de training staat te kijken, is het direct gedaan. Dan stuur ik ze zonder pardon naar binnen. Dat weten ze. Dat is mijn karakter. Ik laat niet met mijn voeten spelen.” l

KRISTOF DE RYCK

‘ALS JE CONSTANT MET TACTIEK BEZIG BENT, KNIJP JE HUN KEEL DICHT.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content