In het kielzog van de volledig ontbolsterde Patrick Ogunsoto steken nog enkele Westelse talenten de kop op. Onder hen Nabil Dirar, een twintigjarige Marokkaan, die pas op zijn veertiende voor het eerst tegen een bal trapte.

“Voetbal is mijn passie”, trapt Nabil Dirar een open deur in. Een weinig wereldschokkende uitspraak voor een voetballer. Gelukkig heeft de middenvelder ook enkele minder clichématige kanten. Zo is het bijvoorbeeld erg opmerkelijk dat Dirar voor zijn puberteit amper een bal beroerde. Vreemd, zéker voor iemand wiens wortels in het voetbalgekke Afrika liggen. Ellenlange verhitte partijen straatvoetbal ? Kwistig technische hoogstandjes strooien op het lokale oefenveld of andere balfrivoliteiten ? Neen, niets van dat. Voor de prille Marokkaanse belofte-international beperkten de sportieve activiteiten in zijn thuisland zich tot het strikte minimum. “Een aantal verplichte nummers op school en af en toe wat atletiek”, verklaart Dirar over die episode in zijn leven. Je vraagt je af hoe hij het op zijn twintigste tot de Belgische hoogste afdeling schopte.

Hoe heb je het voetbal dan ontdekt ?

Nabil Dirar : “Ik kwam op mijn veertiende met mijn familie naar België, op advies van een oudere broer die hier al een tijdje verbleef. Op de Brusselse pleinen heb ik mijn eerste balletjes getrapt. Ik was meteen compleet weg van het voetbal, profspeler worden leek me wel iets. (lacht) Goed dat ik in dat opzet geslaagd ben, op school was ik niet bepaald een uitblinker. Via Union en Diegem belandde ik bij Westerlo. Ik kan me hier rustig verder ontplooien, Westerlo is daartoe een uitgelezen plek : je gaat trainen, daarnaast is er sereniteit, rust. Er zijn hier niet veel zaken die me van het voetbal afleiden. Mijn familie verblijft in Brussel, voor mij is dat een andere wereld, in Westerlo telt alleen de club. Het verrast me dan ook niet dat ik in de basis sta. Vooral offensief, met mijn dribbels, kan ik voor deze club een meerwaarde betekenen.”

Laks

Had je moeite met de overstap van de derde klasse A naar de hoogste afdeling ?

“In derde gaat het er eerder ontspannen aan toe, je controleert en krijgt rustig de tijd om een afspeelmogelijkheid te vinden. Nu is dat anders, daar heb ik het soms wat lastig mee. Agressiviteit, verbetenheid in de duels, het kopje niet laten hangen bij een foute pass, dat soort zaken. Dat lakse moet eruit, ik werk hard op het veld, ik wil me vooral profileren als een werker, un joueur travailleur. Mensen hebben al eens de neiging om het beroep voetballer te onderschatten, maar soms is het labeur.”

Je technische kunnen overstijgt wellicht dat van de modale Belgische eersteklassespeler, waar heb je die techniek vandaan ?

“Techniek is het spelaspect dat me het sterkst boeit, misschien vandaar. Als je werkkracht aan een gave techniek koppelt, kan je het ver schoppen. Chelseaspeler Michael Essien is voor mij dé complete mix, een geweldige voetballer. Techniek zit niet echt in de genen, vermoed ik. Mijn vader was een voetbaldier, maar speelde zelf nooit. Ik leerde het vooral al doende, ik heb een pak wedstrijden als minivoetballer achter de kiezen, de gelegenheid bij uitstek om je techniek aan te scherpen ! Tik, tik en hop ! Het balletje rondspelen op de kleine ruimte, passen, korte sprintjes. Op de Brusselse pleintjes speelde ik geregeld met vrienden vier tegen vier, steeds vrij intensief. Zo creëer je techniek.”

Kenners opperen af en toe dat er in het hedendaagse voetbal geen plaats meer is voor technici, dat het fysieke aspect de doorslaggevende factor is.

“Niet akkoord, zoals gezegd, het gaat om de mix. Het verbaast me steeds weer hoe weinig technisch onderlegd de gemiddelde Belgische eersteklassevoetballer is. Vooral omdat ik weet dat het talent aanwezig is. Dat zij die me tegenspreken maar eens in Brussel gaan rondhangen, je ziet er jongens die alles kunnen met de bal. Bepaalde buurten ademen voetbal. Blijkbaar stroomt het talent niet door tot op het hoogste niveau. Fysiek uitmuntend, technisch ondermaats, zo ken ik heel wat jongens. In die optiek moet ik steeds weer denken aan de wedstrijden die ik ooit speelde tegen Oud-Heverlee Leuven. Monsters die gasten, stuk voor stuk, maar ik zette ze steevast in de wind ! Het lijkt wel alsof fysiek hier soms overgewaardeerd wordt. Kijk naar de Rode Duivels, ik begrijp niet hoe de bondscoach jongens zoals Fellaini of Soetaers voor de A-kern kan negeren.”

Niet gehaast

Op welke vlakken schiet je als voetballer nog tekort ?

“Lef in de duels is iets waaraan ik moet werken. Ik aarzel soms om me door te zetten. Ik ben vrij groot, dus kopkracht moet een troef zijn, maar tijdens de wedstrijd kreeg ik een por tegen het hoofd van Fellaini. Vanaf dat ogenblik trok ik me steevast terug, dat kan natuurlijk niet op dat niveau. Er is nog een aantal andere puntjes, pure explosiviteit heb ik niet echt, ik ben snel, maar op een langere afstand. Dat gebrek aan snelheid in de eerste meters probeer ik dan wel te compenseren door een kapbeweging of iets dergelijks, als ik in balbezit ben tenminste.”

Heb je vooruitgang geboekt sinds je voor Westerlo uitkomt ?

“Absoluut, ik ben af en toe een beetje verliefd op de bal. Te lang in balbezit blijven om je vervolgens op een verdedigend blok dood te dribbelen, dat soort zaken. Sinds ik bij Westerlo ben, is dat er al een stuk op verbeterd. Mede dankzij de trainer ( Herman Helleputte, nvdr), bij de oefenpartijtjes voel ik hem steeds in mijn rug zitten. “Speel Nabil, speel !” (lacht) Op die manier kan je moeilijk anders. Ik hou van een trainer die praat, Helleputte motiveert me. De coach zegt geregeld dat ik heel wat kwaliteiten heb, vraagt me om altijd mee te verdedigen. Gesteld dat ik plots opnieuw op de bank beland, iets waar je als prof natuurlijk mee moet leren omgaan, dan wil ik daar ook wat uitleg over. Bij Union promoveerde men mij ooit van de jeugd naar de invallers, om me nadien, het volgende seizoen, doodleuk terug naar de jeugd te verwijzen. Zonder een woord uitleg, degoutant ! Zoiets breekt een speler, dan heb ik niet het moreel om terug te knokken. Ik heb toen dadelijk mijn conclusies getrokken. Zo ben ik, als het tegenzit, ga ik niet zitten kniezen tot het weer even beter gaat. Het heeft geen zin om ergens ontevreden te blijven, ik heb geen moeite om knopen door te hakken.”

Ben je mentaal sterk ?

“Niet echt, ik kan nog steeds amper geloven dat ik als voetballer mijn brood verdien. Het heeft maar een haar gescheeld of ik was voetballer af. Na die mislukte passage bij Union wilde ik ermee kappen. (zucht) Ik was het beu, op school vlotte het niet en nu bleek dat ik als voetballer waarschijnlijk ook niet echt brokken kon maken, een fameus dipje ! Het spelplezier was weg, maar gelukkig heb ik op mijn eentje mijn conditie onderhouden. Uiteindelijk bood Diegem me een uitweg.”

Wat is je ultieme doel, wanneer blik je later tevreden terug op je carrière ?

“De nationale ploeg is een van mijn doelen, mezelf in het zweet lopen voor mijn land vind ik een hele eer. Verder wil ik niet echt grootse uitspraken doen, ambitie is goed, maar ik hoed me voor overdreven optimisme. Ik droom van de Spaanse Primera División, (enthousiast) met mijn techniek moet ik daar perfect passen. Let wel, ik ben realist, op dit ogenblik kan ik dat niveau niet aan. Gesteld dat een of andere mogelijkheid zich aandient, zal ik altijd de tijd nemen om een transfer te overdenken. Impulsieve keuzes draaien vaak verkeerd uit.”

BERT BOONEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content