Trudo Dejonghe is het niet eens met Roland Duchâtelet, voorzitter van Sint-Truiden en van de politieke partij Vivant, die 18 of zelfs meer clubs in de hoogste klasse wil behouden (zie Sport/Voetbal Magazine van 25 mei 2005). Zijn Antwerpse collega Stefan Késenne is wel een medestander. Késenne werkte al samen met Duchâtelet rond diens politieke voorstel voor een basisinkomen en een consumptiebelasting.

Dejonghe pleit al langer voor een kleinere profcompetitie in België. Volgens hem is SV Zulte-Waregem een club met een kleine potentie. Hij verwacht gemiddeld 4 à 5000 toeschouwers in het Regenboogstadion. “Ofwel kies je voor een professionele competitie met minder clubs – en dus hogere budgetten per club -, ofwel voor een competitie met twee snelheden waarin een aantal clubs professioneel is en de rest semi-professioneel. In mijn pleidooi voor 14 clubs stel ik altijd de vraag : wat willen we ? Een professionele competitie die misschien ooit nog een club van Europees niveau kan opleveren, of een lokale competitie voor de eigen fans ? Dit laatste is wat gebeurt in Zweden en Denemarken. Daar hebben ze als compensatie voor een gebrek aan Europees voetbal samen met Noorwegen een Royal League opgericht.”

Dejonghe vindt geen bewijs, zoals Duchâtelet beweert, dat in kleine voetballanden met minder clubs in de hoogste klasse ook het toeschouwersaantal daalt. In Schotland en Denemarken, zegt hij, is zelfs een stijging te merken. In België, rekende Dejonghe uit, kwamen het pas afgelopen seizoen ongeveer 2,9 miljoen toeschouwers naar de stadions. “Met slechts 14 clubs zou dat dalen tot 2,05 miljoen. Het gemiddelde toeschouwersaantal zou stijgen van 9600 tot 11.350, maar de totale inkomsten zouden dalen. Duchâtelet gaat uit van 14 clubs zonder nacompetitie. Dat betekent een daling van 306 naar 182 wedstrijden. Een nacompetitie, onder welke vorm ook, is dus nodig.”

Dejonghe vergeleek de gemiddelde toeschouwersaantallen van alle eersteklassers in hun wedstrijden tegen de top- 4 (Anderlecht, Club Brugge, Genk en Standard) en de laatste 4 (Oostende, Bergen, Beveren en Brussels).

Wat leert deze tabel ?

1. Dejonghe : “De topclubs, met uitzondering van Standard, hebben een trouwe basis. Dat blijkt uit de verhouding bottom-4/top-4 : die is hoog. Met andere woorden : zij hebben veel abonnees die ’theoretisch’ altijd aanwezig zijn, maar die eigenlijk meer geïnteresseerd zijn in de topwedstrijden. De andere wedstrijden moeten ze erbij nemen. Bij Standard blijkt duidelijk het lagere abonnementenaantal.”

2. “Veel kleinere clubs leven van het bezoek van de top-4 en hebben een bottom-4/top-4 onder het gemiddelde (Westerlo, STVV, Beveren). Voor de andere wedstrijden hebben ze buiten hun abonnees weinig bezoekers.”

3. “Het gemiddelde bezoekersaantal voor wedstrijden tegen de top-4 is groter dan voor wedstrijden tegen de bottom-4, hoewel de kans om te winnen tegen de bottom-4 groter is. Met andere woorden : de onzekerheid van de uitkomst speelt geen belang. Toeschouwers hopen dat hun ploeg zal stunten tegen de groten.”

Algemeen besluit

1. Dejonghe : “Het aantal toeschouwers daalt wanneer de eerste klasse vier clubs minder zou tellen. Dus moet er in dat geval een nacompetitie georganiseerd worden.”

2. “Niemand zit of zat te wachten op de bottom-4-clubs. Iedereen moet ertegen spelen en de abonnees komen wel naar het stadion, maar het grote geld brengen deze wedstrijden niet mee.”

3. “De lage publieksopkomst in deze wedstrijden wordt dan nog eens gecombineerd met een grotere kans op winst, zodat deze wedstrijden verlieslatend zijn. Bovendien worden ze nooit uitgezonden op Canal+ of een andere betaalzender.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content