Laszlo Bölöni legt de lat voor iedereen hoog. Dat maakt het voor niemand gemakkelijk, maar dat hoeft ook niet.

Als Laszlo Bölöni zijn emoties aan de kant laat en een glasheldere voetbalanalyse maakt, hangt iedereen in de perszaal aan zijn lippen. Dat zijn leerzame momenten, wars van clichés. Tegen Arsenal, zegt hij, was zijn team slechts één helft op Champions Leagueniveau. Daar zijn een aantal redenen voor. “Maar het grootste probleem is dat wij beter moeten voetballen. Bij momenten hebben we – excuseer me voor de vergelijking – op Belgisch niveau gevoetbald: te lang lopen met de bal, wat dribbelen. De Champions League is een competitie van goeie passing. Wij moeten leren zo snel mogelijk volwassen te worden.”

Vaker heeft Laszlo Bölöni geen zin om op persconferenties diep in te gaan op de materie. Met zijn palmares (108 interlands met Roemenië, de vroegere Champions League gewonnen met Steaua Boekarest) en ervaring heeft hij geen lovende kritieken in de Belgische pers nodig om een stap vooruit te zetten in zijn trainerscarrière. Bovendien blijft hij als buitenlander een buitenstaander in perszalen waar tussen trainers en pers doorgaans een ons-kent-onssfeertje hangt. Gezellig ouwehoeren of napraten is niet aan hem besteed. Na het laatste matchinterview gaat hij naar huis. Een verschil met Michel Preud’homme, die nog uren in het Maurice Dufrasnestadion rondhing na een match, of met Dominique D’Onofrio, die na de wedstrijdinterviews nog een pintje dronk in de perszaal en die soms hielp sluiten. Wanneer hij telefonisch niet bereikbaar was, belde Dominique D’Onofrio zelf terug. Van Bölöni heeft slechts één journalist het telefoonnummer: Alain Ronse van Het Laatste Nieuws, Standardkenner bij uitstek. Ronse, die Bölöni nog kent van toen hij hem eind jaren tachtig bij Racing Jet een paar keer interviewde, nuanceert dat: “Ik heb een nummer van hem, maar niet het nummer dat hij doorgaans gebruikt. Als ik het al eens zou bellen, zou hij waarschijnlijk niet eens opnemen.”

Stagiairs

Bölöni mag dan niet gemakkelijk zijn voor de pers, hij is het evenmin voor zijn spelers. Journalisten die klagen dat het programma ’s ochtends nog vaak wordt omgegooid, moeten beseffen dat dat ook voor de spelers geldt. Ook van hen eist de trainer een maximale beschikbaarheid. Op die manier houdt hij de druk op de grote kinderen die voetballers toch zijn. Standard mag dan wel de jongste selectie van eerste klasse hebben, zijn trainer, die nog van de oudere generatie is, heeft geen enkele moeite om die Louis Vuittongeneratie in het gareel te laten lopen. Veel praten met de spelers doet hij niet, behalve af en toe met de kapitein en met Milan Jovanovic. De spelers hebben schrik van én respect voor hem, en balen wel eens van zijn aanpak. Hij pakt ze kritisch aan – ook in de pers – en is erg veeleisend. Bölöni is nooit tevreden, voor hem kan alles altijd beter. Hij weet: als een trainer zegt dat het goed is, dommelen zijn spelers in. Zelfgenoegzaam mogen ze niet worden, dus zit hij hen constant achter de veren.

Bölöni is een perfectionist zoals Preud’homme er één was. Alleen was Michel tegelijk een vaderfiguur voor zijn spelers, terwijl zijn opvolger gewoon streng is. Neem nu Mehdi Carcela. Die werd in de terugronde van vorig seizoen al quasi titularis. Toch kreeg hij pas dit seizoen toestemming om zich op trainingsdagen in de Academie bij de grote jongens om te kleden. Vorig seizoen moest hij dat doen in een jeugdkleedkamer in een andere vleugel van de Academie. Daar kleden zich nu de andere jonge spelers uit de A-kern voor en na de training apart om, waaronder Eliaquim Mangala, die toch gewoon titularis is. Maar in de ogen van Bölöni is Mangala nog een stagiair. Toen de verdediger zich vorig jaar in het perszaaltje onderhield met een paar journalisten voor een kennismakingsportret, stuurde Bölöni hem meteen weg. Hij wil niet dat jonge spelers in de belangstelling komen voor ze iets bewezen hebben. Laat ze eerst maar eens profvoetballer worden, denkt hij. Daar wil hij hen wel bij helpen. Toen een Standardwatcher vorig jaar in de winter ’s avonds om acht uur huiswaarts trok, zag hij op een bijterrein nog licht branden. Daar liet Bölöni Benteke en Mangala de hele tijd lange kromme ballen geven. Terwijl hij de journalist begroette, droeg de trainer de twee op nog 20 ballen te trappen. Toen de twee opmerkten dat ze dat gedaan hadden, merkte hij droog op: “Ik heb niet geteld. Doe nog maar 30 keer.”

Verscheurd land

In het algemeen is hij niet veranderd tegenover een jaar geleden, zeggen de mensen die hem dagelijks volgen. Bölöni is niet iemand die, als het voetbal minder is of de resultaten tegenvallen, zijn werkmethode verandert. Op het veld probeert hij snel en precies te laten voetballen, zoals dat vorig jaar lang lukte. Daar wordt lang en hard op getraind, met veel herhalingen, tot het goed zit. Dit jaar zag Bölöni zijn team nog geen enkele echt goede wedstrijd spelen. Dat benadrukte hij ook na elke wedstrijd. Een typeploeg heeft hij niet: de beste elf van het moment spelen. Door blessures en een krappe kern zijn dat vaak dezelfden. Naargelang van die beste elf stippelt hij de tactiek uit. Dat is tegenwoordig 4-2-3-1, maar bij een andere club of met andere spelers kan dat best iets anders worden.

Als hij van de club naar huis rijdt, bedenkt hij wel eens dat België een ander land is geworden dan wat hij hier bij zijn vorige komst in 1987 aantrof. Toen ontdekte hij, die uit een dictatuur kwam, hier vrijheid en welvaart. Dat het gemoedelijke België van toen in zijn ogen een verscheurd land is geworden, stemt hem treurig, net als het niveau van het Belgische voetbal, dat achteruitgaat.

De vonk in zijn tweede Belgische jaar moet de Champions League geven, dé reden waarom hij hier bleef. Voor het applaus moet hij het niet meer doen. Op zijn leeftijd weet hij dat applaus samenhangt met resultaten. Blijven die uit, dan sterft het applaus weg.

De dag na Arsenal daagde hij niet op voor het perspraatje. De klap van de nederlaag werkte bij hem harder na dan bij een aantal spelers. Stiekem had hij gedroomd van een stunt die in Europa weerklank zou vinden. Maar zodra de ontgoocheling weg is, gaat hij weer lastig doen en legt hij de lat weer hoog. Zoals Daniel Renard van de Luikse krant La Meuse zich vorige week nog liet ontvallen: “Hij werkt ons vaak op de zenuwen, maar wat een vakman!”

door geert foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content