Foeke Booy groeide op in Friesland, voetbalde onder meer voor Club Brugge, kende als trainer zijn grootste successen bij FC Utrecht en moet nu Cercle Brugge redden. Wie en/of wat maakte hem tot wie hij is?

Mijn vader

“Ik ben geboren in Leeuwarden in een gezin met vier kinderen waar er hard gewerkt moest worden voor de centjes. We hadden het niet breed, materieel, maar ik zocht de inspiratie in het voetbal. Dat kreeg ik mee van mijn vader. Hij was jeugdtrainer bij Sportclub Leeuwarden en nam mij op woensdagnamiddag al mee van toen ik een jaar of vijf was. Daar kon ik dan ook een balletje trappen en dat hij ondertussen training gaf aan de jeugd vond ik geweldig om te zien. De liefde voor het spel en de inzet voor een club heb ik van hem. Op vakantie aan de kust in Noord-Holland, in Schoorl, organiseerde hij met vaders uit Amsterdam voetbalwedstrijdjes, maakte hij een campingelftal en gingen we tegen andere campings voetballen. Bij ons thuis stond voetbal bovenaan. Op vrije momenten nam hij mij mee, stond hij in de goal en moest ik ballen op hem trappen. Vanuit stilstand, vanuit beweging, dropkick. Mijn goeie traptechniek dank ik aan hem. Voetbal werd ons met de paplepel ingegeven. Mijn oudste broer is trouwens ook profvoetballer geworden – maar na twee beenbreuken moest hij zijn profcarrière stoppen.

“Ik ging ook altijd mee met mijn broers. Naar uitwedstrijden reed mijn vader of ik ging mee met de bus van het eerste elftal. Alles stond in het teken van het voetbal. Toen ik met 17 jaar profvoetbal ging spelen bij Cambuur was dat een droom die in vervulling ging en waarin ik wilde slagen. Want wat we ook meekregen, was: je moest werken voor je geld, klaar. Mijn vader werkte bij de Friesche Vlag, de grote zuivelfabriek, en werkte zich daar op van chef van de flessenafdeling tot een leidinggevende functie op kantoor. Vaak ben ik met hem mee geweest naar de fabriek en hij regelde voor mij ook vakantiewerk om wat zakcenten te verdienen. Ik zag hoe mijn ouders moesten werken om het voor elkaar te krijgen en zelf zocht ik de weg van het betaalde voetbal om mij verder te ontwikkelen. Van hen leerde ik: alles wat je doet, moet je zo goed mogelijk doen. Voor honderd procent, niet één procent minder! Daarmee kom ik bij mijn tweede inspiratiebron.”

2. Mijn vrouw

“Mijn vrouw leerde ik vroeg kennen: ik was 17, zij 15. Als dochter van Nol de Ruiter kende zij het betaald voetbal al veel langer dan ik. Zij was vertrouwd met het klappen van de zweep, zeg maar. Je hoefde haar niets meer wijs te maken en dat maakte het ook wel lastig, maar anderzijds snapte ze hoe alle processen werken en welke invloed dat op je heeft. Ze kon dat altijd iets meer vanop een afstand bekijken. Het is wel prettig dat zij ook dan een klankbord is. Ik ben een Fries, zij is groot geworden in het westen van Nederland en ze liet mij toch wel wat andere zaken zien, moet ik zeggen. (grijnst) Wat? Neen, dat gaat mij net te ver. Maar hun humor is bijvoorbeeld al heel anders. Wij zijn daar serieuzer in. Zij komen sneller met een humoristische opmerking, maar wel vaak met een dubbele bodem, niet ten koste van de andere, niet beschadigend.

“We zijn jong gaan samenwonen en dat vormt je, omdat je dan gezamenlijke verantwoordelijkheid draagt om de touwtjes aan elkaar te knopen. Zij steunde mij in elke stap die ik zette. Onderweg was ze het niet altijd eens met de keuzes die ik maakte, maar toch kreeg ik altijd haar onvoorwaardelijke steun. Daar ben ik haar tot op de dag van vandaag dankbaar voor. Want ik ben niet de gemakkelijkste. Maar wanneer ik te veel doordraaf, laat ze mij de keerzijde zien. Ja, ik ben weleens ongeremd. Dan ga je over je grenzen heen en moet je soms even terug. Dan heb ik wel de vrouw die dat doet. Zo ben ik een keer gekieteld geweest door een club in Saoedi-Arabië. El-Nassr. Mijn vrouw stond daar niet achter en ik besloot het toch te doen, maar gaandeweg bleek dat een heel slechte keuze. Veel afspraken werden niet nagekomen, ik miste mijn familie, werd er doodongelukkig en na zes maanden verbrak ik mijn contract.

“Mijn vrouw zegt dat ik de beste keuzes op gevoel maak, intuïtief, en ik moet haar daarin gelijk geven. Toen ik destijds wegging bij Cambuur kon ik kiezen uit drie clubs, maar met De Graafschap nam ik de financieel slechtste aanbieding. Nochtans konden we de centjes toen goed gebruiken, maar mijn gevoel zei me: dit is de juiste club, daar kan ik mij beter ontwikkelen. Ik bleef in termen van voetbal denken en dat bracht mij verder. Hetzelfde gebeurde toen ik naar België kwam. Bij Groningen verdiende ik meer, maar ik koos voor KV Kortrijk omdat ik de zwaardere Belgische competitie wou ervaren en mij daarin verder wou ontwikkelen. Uiteindelijk betaalt zich dat later terug.”

3. Mijn schoonvader

“Ook Nol de Ruiter is een belangrijk persoon in mijn leven. Hij is zelf trainer geweest, leerde mij de knepen van het vak en gaf mij tips en adviezen. Onder leiding van Rinus Michels maakte hij onder meer het gewonnen EK in 1988 mee en het WK 1990 in Italië waar van alles gebeurd is. Daar sprak hij over in familiekring en daar luisterde je dan aandachtig naar. Het inspireerde mij in het vakgebied trainer-coach. Toen ik als trainer begon bij de jeugd en de beloften was hij mijn mentor. Als trainer moet je fases doormaken, moet je observeren en corrigeren en het niet laten lopen. Soms dacht ik: dat was best een prima training. Maar dan zei hij: ‘Het leek nergens op.’ Mijn schoonvader is voor een strakke organisatie, voorbereid. Hij wist waaraan hij begon en hij had de gave om op de juiste momenten de juiste snaar te raken bij spelers. Daar kijk en luister je naar en dat leverde ook niet altijd vriendelijke discussies op. In het begin was hij als een tweede vader voor mij, maar ik doe het nu echt wel op mijn manier. Tegenwoordig is het ook een heel andere tijd. Spelers zijn veel mondiger. Ik praat veel om iets los te maken, hij was iets korter van stof. Bij hem moesten ze vooral luisteren en doen. Er was toen veel meer autoriteit. Nu zitten we in het tijdperk van de mobieltjes, het facebooken, het twitteren, de petjes, de gekke kleuren van de schoenen en daar kan hij zich nog altijd verschrikkelijk aan storen. Ik ga daar wel deels in mee, omdat het ontwikkelingen zijn die je als trainer moet doormaken en waar je goed mee moet omgaan zonder jezelf te veel prijs te geven. De tijdsgeest is nu anders, maar als trainer bepaal je nog altijd de norm. Daar ben ik iets meer manager in dan Nol destijds is geweest. Met alle belangen eromheen is het vak veel complexer geworden, maar als je door al die processen heen kijkt, blijft over: het spelletje, het plezier, de passie, het willen winnen en er alles aan doen om het beste uit jezelf te halen. Die beleving wil ik graag overbrengen. Ik vind het ook wel belangrijk dat spelers het zelf leren zien, oplossingen bedenken en creatief zijn. Daar train ik op. Als coach sta je niet aan een tafelvoetbal, vind ik, waarbij iedereen vast staat.

“Ik ben iemand die wanneer hij op de autosnelweg rijdt en ergens een wedstrijdje ziet, moet opletten dat hij zijn aandacht bij de weg houdt. Want dan wil ik toch even kijken: wat gebeurt er? Dat zal nooit weggaan. In je leven kom je van alles tegen als speler, als trainer en als technisch directeur en al die bagage maakt je rijper en wijzer. Dat is een heel interessant proces.”

4. David Di Tomasso

“Intussen leerde ik mij al meer te ontspannen en eens wat anders te doen. Nu ga ik wel een keer een dagje op stap met mijn vrouw, terwijl ik daar vroeger de rust niet voor had. Ik zag ook niet in dat het soms nodig is om eventjes een stapje terug te zetten. Met ouder en wijzer te worden, kijk je iets makkelijker door processen heen en word je wat rustiger. Wat dat betreft, zette het overlijden van David Di Tomasso (Franse voetballer van FC Utrecht die in 2005 op 26-jarige leeftijd onverwacht overleed in zijn slaap, nvdr) mij in een stroomversnelling. Je staat er niet bij stil dat zoiets kan gebeuren, dat er zo’n abrupt einde kan komen aan de ambitie en de passie van een jong gezin met een kindje om te slagen in Nederland. Wat dat teweegbracht, gaat tot op het bot en is met geen pen te beschrijven. De eerste dagen slaap je niet en ga je echt wel nadenken. Maar anderzijds mag je jezelf en jouw passie ook niet verliezen in het relativeren, want topsport is hard en wacht op niemand. Bij mij moet zoiets dan ook heel lang doorwerken alvorens ik mij er helemaal bewust van ben geworden.

“Als beloftetrainer was ik al eens van het trainingsveld geroepen met de mededeling dat een Turkse jongen door een auto-ongeluk om het leven was gekomen, en wat zoiets dan met zo’n Turkse familie doet, is even schrijnend. Maar wat de dood van David teweegbracht in de club en bij de supporters, was van een nog andere dimensie. Het mag bij mij dan wat langer duren dan bij anderen alvorens het besef komt, maar dat vormt je wel. Aandacht geven aan anderen, daar ben ik wel eens in tekortgeschoten. Het voetbal even loslaten zonder dat het je onzeker maakt, is iets wat ik heb moeten leren. Toen ik nog als in een tunnel zat, had ik het gevoel: ik moet dat vasthouden, daar moet ik mij op blijven richten, want anders maak ik fouten. Nu nog zegt mijn vrouw soms: doe eens normaal, stop daarmee, het is nu genoeg. Maar vroeger was ik ook op vakantie elke dag bereikbaar, dan zat ik te bellen of werd ik gebeld. In Maleisië zijn we eens drie dagen de jungle in getrokken en was daar geen telefoonbereik, maar bleef ik toch maar mijn gsm in de gaten houden. Nu kan ik al meer genieten van andere dingen. Ik vind het fijn om met vrienden te fietsen, met de racefiets, en ik loop graag. Zo deed ik dit jaar mee aan de halve marathon van Utrecht. Ik volgde ook al een wijncursus. Op training ben ik nog weleens een opgewonden standje, maar met de bedoeling iedereen alert te houden. Dat is mijn taak.”

5. België

“Ook het feit dat ik destijds in België ben komen voetballen en dat we hier toen zijn komen wonen, is voor mij heel inspirerend geweest. Ik wist dat de verdedigingen er moeilijk te verslaan waren, dat de ruimtes beperkt waren, maar ik leerde hoe daarmee om te gaan. Dat zijn zeker zaken die mij ook vormden voor later. Hier ben ik toen trouwens al met mijn trainersopleiding begonnen.

“Na één jaar Kortrijk kreeg ik de kans om naar een topclub te gaan en daarmee werd een droom werkelijkheid. Want de mogelijkheid om successen te behalen en prijzen te winnen, dat is toch wat je graag wilt in je carrière. Dat inspireerde mij enorm. Geweldige spelers om je heen brengen het beste in je naar boven en met Georges Leekens kende ik er een trainer die heel direct was en de vinger op de wond legde zoals ik het gewend was.

“In België is iets meer rust, iets meer tijdsbesef, iets meer hiërarchie en iets meer respect. In Nederland gaan ze maar door en vallen de normen weleens weg. Alles en iedereen moet er gelijk zijn, maar niet alles en iedereen zijn gelijk. We zijn allemaal gelijk, maar wel met verschillende verantwoordelijkheden en dat moet je respecteren. Hier gebeurt dat meer, merk je.

“De cultuur is wat bourgondischer. Met oud en nieuw gaat iedereen uiteten, maar dat wist ik niet. In Nederland gaat iedereen na twaalf uur ’s nachts naar buiten en dan zie je overal vuurwerk. Dus mijn eerste jaar in België zorgde ik voor een zak vuurwerk, maar na middernacht stond ik daar in mijn eentje vuurpijlen af te knallen en om mij heen te kijken: waar is iedereen? (lacht) Maar als je daar doorheen kijkt, is het overal hetzelfde: keihard werken. Nu zijn we terug hier, maar met één doel: Cercle redden, mijn spelers daarbij helpen. Daar ligt mijn inspiratie. We wonen in Loppem, maar mijn vrouw gaf haar werk in Nederland nog niet op omdat mijn contract maar loopt tot eind dit seizoen. Verder kijken we nog niet. Daarna zien we wel.” ?

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Soms dacht ik: dat was best een prima training. Maar dan zei mijn schoonvader: ‘Het leek nergens op.'”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier