Vorige week won België een vriendschappelijke interland van Luxemburg. Het was de eerste onder René Vandereycken. Acht vragen aan de bondstrainer.

Neen, René Vandereycken zal niet uitleggen waarom hij Kevin Vandenbergh, die bij Genk weinig speelt, toch in de basis zette. En neen, René Vandereycken zal ook niet uitleggen waarom hij Birger Maertens, destijds opgenomen in een aan hem gevraagd lijstje voor het WK in Japan en Zuid-Korea, nu niet selecteerde. “Ik ga niet van elke speler tot in de puntjes een uitleg geven om iedereen dan de kans te geven dat in te schatten, tegen te spreken of te vergelijken met de clubelftallen en verklaringen tegen elkaar uit te spelen. Dat geeft alleen maar een basis om polemieken uit te lokken en dat is niet mijn bedoeling.”

Was het een opdracht om zo vaak met de lange bal uit te pakken of groeide dat in de wedstrijd ?

René Vandereycken : “Dat is eerder gegroeid in de wedstrijd omdat we qua combinaties moeilijk iemand konden vrijspelen vanuit de achterste lijn. Als je met drie verdedigers tegen twee aanvallers breed genoeg uiteengaat, dan kan iemand van die drie bal aan de voet doorschuiven naar het middenveld. Omdat de verdedigers niet breed genoeg gingen staan, kon die spits telkens tien meter links of rechts lopen om hen af te stoppen en hen te verplichten de lange bal te geven. Het was niet de bedoeling om dat systematisch in te voeren. Daar hadden we in mijn ogen trouwens ook de spitsen niet voor, om daar het systeem op te baseren.”

Komen de kwaliteiten van Bart Goor in een meer centrale rol beter tot hun recht ?

“Dat hangt van wedstrijd tot wedstrijd af. Bart kan de twee posities spelen. Algemeen kan je hem qua positie wat vergelijken met Koen Daerden : die heeft ook centraal en op de flank gespeeld. Bart is als centrale spits bij Genk in de eerste klasse gekomen en ik heb hem bij Anderlecht meer naar de flank laten spelen. Diep in de spits zal op dit ogenblik niet meer aan de orde komen, denk ik, maar met zijn ervaring en loopvermogen kan hij vanuit een centrale rol heel gevaarlijk voor doel komen en hij scoort gemakkelijk.”

Beschouwt u Mbo Mpenza als een middenvelder ?

Mbo Mpenza is eventueel een aanvallende middenvelder, een tweede spits of een diepe spits. Hij kan de drie aan naar gelang van de tegenstander of de posities van de andere spelers. Voor mij is het niet zo belangrijk te gaan vastleggen welke van de drie zijn beste is. Hetzelfde geldt voor Wesley Sonck, die achter de spitsen speelde. In zo’n wedstrijd kan dat perfect, maar tegen de betere elftallen in de wereld zal dat misschien iets minder tot zijn recht kunnen komen, omdat je dan meer verdedigend werk moet opknappen en hij dat vanuit die positie misschien niet genoeg gewoon is. Het heeft met evenwicht te maken.”

U speelt veel spelers uit op andere posities dan ze bij hun club gewend zijn. Zien hun clubtrainers het verkeerd ?

“Neen, dat is mijn werk zelfs niet om dat in te schatten. Het hangt ervan af waartoe spelers bekwaam zijn. Ik kan me niet inbeelden dat een speler van dat niveau alleen maar binnen díé tien vierkante meter kan spelen. Voetbal vraagt tegenwoordig zoveel beweging. Als je iemand op een andere startpositie zet, kan hij nog altijd in die positie komen die iedereen voor hem voorbestemd acht. De eerste kans in de tweede helft, toen Stein Huysegems van rechts naar binnen kwam, heeft Wesley bijvoorbeeld proberen af te maken door op het gepaste moment diep te gaan vanuit een meer teruggetrokken positie.”

Na de rust legden Sonck, Huysegems en Pieroni meer risico in hun spel. Vond u dat goed ?

“Als je vooraan risico in je spel legt in de zin van ééntijdvoetbal, dan is dat altijd goed te keuren. Als je dat negentig minuten probeert en het blijft mislukken, moet je bepaalde zekerheden gaan inbouwen. Het mag niet altijd balverlies tot gevolg hebben. Maar het lukte goed en dan is dat zeker te appreciëren. Het begon van achteren uit al bij Vanden Borre, dat hij een paar keer in één tijd speelde, en dan werd het voortgezet via Mudingayi naar Wesley, Pieroni en Huysegems omdat men voelde dat het snel kon. De ene pikte in op wat de andere gestart was, dat was een goed gevolg.”

Kevin Vandenbergh werd geacht hoekschoppen en in een bepaalde zone ook vrije trappen te nemen. Verloor de ploeg daardoor in die fasen geen doelschutter ?

“Een doelschutter wel, maar Kevin is niet de sterkste kopper om erbovenuit te komen. Daar waren andere spelers voor aangeduid. Het is altijd een evenwichtsoefening. Wie heeft een goeie traptechniek ? Het zijn er geen tien in een elftal die daarvoor in aanmerking komen, afgaande ook op het gewin of verlies dat je in de rechthoek hebt als de voorzet komt. Als je iemand hebt die links en rechts goede vrije trappen kan geven zoals Boussoufa bij Gent, dan ga je daar geen spits aan opofferen. Wij hadden achteraan drie heel goede koppers die mee naar voren kwamen, plus Pieroni, Mbo Mpenza en in de tweede helft Wesley Sonck. Dan moet je afwegen : is Kevin beter dan die koppers en wie kan dan wel een vrije trap nemen ? Wesley kan dat ook heel goed, maar ga je hem dan meer of minder missen dan Kevin in de zestien ? Dat moet je afwegen.”

Clement en Léonard zaten niet in uw oorspronkelijke selectie. Waarom begon u toch met hen aan de wedstrijd en selecteerde u niet – om nieuwe mensen te leren kennen – een van de jongeren die u eerder opriep voor een onderling oefenwedstrijdje ?

“Je kan zo junioren van om het even welk elftal gaan oproepen of een heel clubelftal. Dan heb je veel nieuwe jongens en zogezegd al automatismen. Maar zo simpel is het niet. Je moet een basis hebben, dus als twee goede centrale verdedigers wegvallen, ga je die vervangen door twee andere goeie. Clement en Léonard waren spelers van wie ik weinig zou bijleren, zij bewezen dat ik op hen kon rekenen. Soms heb je spelers op de bank zitten die meerdere posities kunnen spelen, maar die om te starten in één specifieke positie misschien minder in aanmerking komen dan iemand die in de tribune zit. Dat is best mogelijk. Dat zie je soms ook bij clubs.”

U wou uw ploeg druk zien ontwikkelen, wat niet lukte omdat er nog te weinig op het systeem getraind was. Maar van de andere kant zegt u dat u niet altijd hetzelfde systeem zal gebruiken omdat u nu eenmaal niet altijd op dezelfde spelers een beroep zal doen. Zal er dan wél op automatismen getraind kunnen worden ?

“Druk zetten is op zich geen automatisme, maar een voetbalfilosofie. Druk zetten kan je met verschillende veldbezettingen en elke veldbezetting zal een andere trainingsinhoud vergen. Druk zetten met een 3-5-2 of een 4-4-2 is een heel verschillend gegeven, niet als principe, wel als automatisme. Druk zetten vind ik zeker tegen minder sterke tegenstanders goed. Ik vind persoonlijk dat dat er wél goed is uitgekomen. Zij ( Luxemburg, nvdr) hebben geregeld op een nogal onbeholpen manier balverlies geleden en de bal buiten getrapt. Dan kan je zeggen dat het technisch zwakke spelers zijn, maar het is juist omdat je ze geen tijd geeft de bal rustig aan te nemen. Eén keer zijn we daar in mijn ogen in de fout gegaan : net voor de rust, na de 0-1, zijn er op rechts twee man uitgespeeld en was er geen druk op de tegenstander, waardoor men iets te gemakkelijk kon voorzetten. Maar andere keren kwamen ze door goed druk zetten nooit tot die kansen.”

RAOUL DE GROOTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content