In zijn hoekje van de voetbalwereld zit doelman Luciano Da Silva gelukkig te wezen, nagenietend van de laatste keren dat hij na een supermatch door fans en ploegmaats op handen gedragen werd en smachtend naar de volgende keer dat iedereen zijn naam scandeert.

Argentijnen zijn minder gesloten dan Brazilianen. Op het Kiel schaarden velen zich de afgelopen maanden achter die stelling, op basis van hun ervaringen met enkele spelers van beide landen een paar seizoenen geleden en nu. Wie die theorie niet kruidt met een gezonde portie nuance, schrijft Luciano Da Silva, de Braziliaanse bewaker van het doel van Germinal Beerschot, gegarandeerd een verkeerde nationaliteit toe. Immer vrolijk, immer bereidwillig en bijzonder sociaalvaardig. “Mijn roots liggen in Purilandia,” vertelt hij, “een dorpje met ongeveer 4.000 inwoners, op ruim 400 kilometer van Rio. Het ligt in de bergen en dat verklaart veel. Daar tref je speciale volkeren aan, wier gewoonten niet altijd stroken met die van de mensen in de steden. Wij lachen meer en zijn kalmer. Naar Braziliaanse normen ben ik een heel rustige jongen. An easy guy.

“Ik ben blij dat het bijna weer tijd is om nog eens terug te gaan naar de streek waar ik opgroeide. Dat doe ik altijd in de kerstperiode.” Daar zal Luciano zien hoe alle krantenknipsels die hij in de afgelopen maanden opstuurde, weer voorname plaatsen toebedeeld gekregen hebben aan de plaatselijke muren. Ook dit interview zal er in het groot te bewonderen zijn, weet hij nu al.

Maar toen je zeven jaar geleden pas in België was aangekomen, durfden maar weinigen voorspellen dat jouw carrière een successtory zou worden. En jij ondervond direct aan den lijve dat je hard zou moeten knokken.

Luciano Da Silva : “Ik leefde ongeveer een jaar en twee maanden in de catacomben van het stadion aan het Ekerse Veltwijckpark, achter de tribune. Op mijn eentje. Ik verstond niks. Het was januari. Ik had net de Braziliaanse zomer achter me gelaten en hier was het barkoud. Ik speelde bij de invallers, was niet goed genoeg om mee te kunnen in de eerste klasse. Ik bevond me ver van thuis, miste mijn familie en raakte bovendien ook nog eens geblesseerd. Het was een harde tijd. Vele nachten heb ik liggen wenen in mijn bed.”

Laatste kans

Dan overvalt een mens waarschijnlijk de gedachte : wat een dwaze beslissing om naar Europa te komen.

“Dat is nooit in mij opgekomen. Het was allemaal groots voor mij toen ik hier aankwam, het leek me ook allemaal te moeilijk. Maar het was mijn laatste kans. Ik wist dat mijn carrière als voetballer afgelopen was als ik zou terugkeren.

“Op mijn veertiende was ik gestopt met school. Van toen af had ik alles op het voetbal gezet. Mijn moeder stond niet achter die keuze. Mijn vader wel. En gelukkig was hij de baas thuis (lacht). Ik werkte niet en bracht dus geen geld binnen, want met mijn voetbal verdiende ik niets. Zelfs toen dat op mijn negentiende nog steeds zo was, steunde mijn pa me nog altijd. Hij zwoegde hard op zijn koffieplantage, verdiende daar niet veel, maar zorgde er toch voor dat ik, mijn broer, zus en moeder niets te kort kwamen. En tussendoor prentte hij me constant in dat ik ervoor moest gaan, dat ik de kwaliteiten had om het te maken in het voetbal.

“Toen ik hier in België zat, was ik veel alleen. Er bleef veel tijd over om na te denken. Ik keek achterom, zette alles op een rijtje en kwam tot de vaststelling dat ik mijn familie op geen enkel moment geholpen had. Als ik met niks zou terugkeren, waarom had ik er dan in godsnaam zoveel tijd ingestoken ? De hele tijd geloven dat er voor jou een toekomst in die sport is weggelegd en dan in de laatste minuut opgeven, nee, dat kon niet.

“In de eerste plaats wou ik mezelf bewijzen in het profvoetbal. Dat was mijn droom. Een aardig neveneffect daarvan zou zijn dat ik geld zou verdienen. Dat zou ik aan mijn ouders kunnen geven. Ook dat was een belangrijke motivatie. Ik hoopte dat ik hen op een dag een mooi huis zou kunnen schenken. Ik wou iets weergeven, want als mijn vader niet in mijn droom geloofd had, zat ik nu niet hier.”

En dat is gelukt ?

“Ja. Ik zette door en kreeg mijn kans hier. Van het geld dat ik verdiende, hield ik het deel dat ik nodig had om te leven. De rest, ongeveer tachtig procent, gaf ik aan mijn familie. Dat was het mooiste moment in mijn leven, de eerste keer weer thuiskomen en dat geld op tafel kunnen leggen. Ik wist dat het alle problemen oploste, de onbetaalde rekeningen die er lagen. Mijn ouders konden ook een klein tv-toestel kopen. Het voordeel is dat alles daar in vergelijking met hier drie keer minder duur was in die tijd. Iedereen was zo blij. Het maakte mij de gelukkigste man op aarde. En dat gevoel overviel me weer toen ik later het huis voor mijn ouders kon kopen dat ik in gedachten had.

Taffarel

De mentale weerbaarheid die je aan de dag legde om het hoofd boven water te houden in Europa, had je ook nodig toen je je kans kreeg op het veld. Maakte je een fout, dan zeiden de mensen : ‘Wat wil je ? Het is een Braziliaanse keeper.’

“Ja, in het begin was het echt zo. Maar ik had daar wel begrip voor. In die tijd was enkel Taffarel gekend als Braziliaanse doelman. In ons land kwam je spitsen zoeken, scoringsvermogen, maar toch geen doelmannen.

“Twee jaar later deden Dida en andere keepers uit Brazilië met succes hun intrede in het walhalla van het voetbal. Dat deed het respect voor Braziliaanse doelmannen groeien. Als je een fout gemaakt had, praatten de mensen plots niet meer als voorheen. De mentaliteit veranderde.”

Vertel eens wat je aanzette om die toentertijd vreemde keuze te maken om als Braziliaan onder de lat te gaan staan.

“Taffarel. Hij was mijn held. Ik zag hem zo graag bezig. Hij speelde altijd goed, iedereen had het over hem. En dat wil je als kleine jongen ook natuurlijk, dat iedereen over jou praat. Die wedstrijden waarin een keeper een penalty stopt of de ene superredding na de andere uit zijn mouwen schudt, zorgen ervoor dat je ook graag op die plaats wil staan. Dat is nu nog de drijfveer. Om de mán te zijn, daar doe je het voor. Als je als doelman de beste op het veld bent, rolt je naam bij iedereen over de lippen. Dat is echt fantastisch.

“Pas op, na een slechte wedstrijd doe je geen oog dicht, ga je zelfs dikwijls niet naar bed en zit je op de sofa uren aan een stuk te piekeren. Maar als je goed gespeeld hebt, geniet je met volle teugen. En die momenten compenseren ruimschoots de slechte dagen.”

Taffarel keepte wel een pak soberder dan jij. Jij bent toch een beetje gekend als de man die wel van wat spektakel houdt ?

“Het is niet zo dat ik van spektakel hou, het zit gewoon in me, in mijn karakter. Als je me vraagt of ik Taffarels stijl wil kopiëren, heb ik de neiging om ‘ja’ te antwoorden. Maar weet je hoe dat gaat bij mij ? Ik vertrek tijdens een match uit mijn doel om ergens tussen te komen met het idee : nu ga ik het sober oplossen. En keer op keer zeg ik terwijl ik na zo’n interceptie terugwandel naar mijn kooi : ‘Verdomme, waarom heb ik het nu toch weer anders gedaan ?’ Alleen de tijd kan dat veranderen, denk ik. Misschien leer ik het ooit hoor, om iets te denken en vervolgens te doen wat ik denk (lacht).

Kort leven

Als ik je nu vraag om de namen van de beste drie keepers in de Belgische competitie te noteren, zal de jouwe daar dan tussen staan ?

(zonder twijfelen) Nee. Het is misschien pijnlijk, maar nee (lacht). Je zou lezen : Bailly, Stijnen en Herpoel.”

Wat mist Luciano om in die top drie te staan ?

“Dat is geen kwestie van iets missen. Zij zijn gewoon te goed (lacht). Vooral Bailly. Als ik hem zie spelen, geniet ik. Serieus. Het is verbazingwekkend. Sterk bij hoge ballen, altijd een goede positie, snel …”

Dacht jij toen je hier in 2000 aankwam, dat je eind 2006 nog altijd bij deze ploeg zou zitten ?

“Nee. Every day I try to make things happen. En dat lukt. Ik ben hier heel gelukkig.”

Maar een aantal jaren geleden zei je letterlijk : ‘Ik wil niet dat type speler zijn dat zo lang bij eenzelfde club blijft dat mensen het zelfs niet meer opmerken als hij goed speelt.’

“Misschien schuilde er wat frustratie in die uitspraak (lacht). Ik vind niet dat ik nu in die situatie zit. Na de wedstrijd tegen Lierse kwam iedereen me overladen met complimentjes.”

Toch kan je er niet omheen dat er in interviews met jou de afgelopen jaren altijd een drang om hogerop te klimmen te ontwaren viel ?

“De drang om weg te gaan hangt nauw samen met het contract dat je hebt.

“Het enige wat me bij Germinal Beerschot nu kan weghalen, is – ik moet daar eerlijk in zijn – geld. Geld is niet alles en het verandert mensen. Maar als je een riant contract krijgt voorgeschoteld, kan je niet weigeren. Een voetbalcarrière is maar een kort leven beschoren.”

Het gevoel om bij een grotere club te spelen, speelt dat geen rol ?

“Zoals ik het nu zie : nee. Als me hier een nieuw contract zou geboden worden voor vier of vijf jaar, teken ik direct.”

In de tekst van een liedje van de Belgische muziekgroep K’s Choice staat de volgende zin : ‘Every chance I get to put a smile on someone’s face, I will take it.’ Dat is iets wat ook uit jouw mond had kunnen komen.

(blik klaart op) Zo mooi ! Ja, dat klopt. Als mensen lachen, zien ze er zo goed uit. Ik lach zelf ook veel. Dat heb ik van mijn moeder. Zelfs als die heel kwaad is, lacht ze.”

Maar daardoor werd je – zeker in je beginperiode hier – niet altijd serieus genomen. Je hebt trouwens ook al gezegd dat je hier veranderd bent op dat gebied.

“Vroeger gebeurde het dat we een wedstrijd verloren en dat ik alweer aan het lachen was toen we gingen douchen. Dat ben ik. Een ander voorbeeld : ik kan boos zijn, maar niet langer dan één of twee minuten. Dan vergeet ik alles. Dat is mijn manier om door het leven te wandelen.

“Maar ik heb hier wel geleerd dat ik in sommige situaties, bijvoorbeeld na een nederlaag, niet mag lachen. Bepaalde mensen kunnen daar niet mee overweg. Dan krijg je blikken toegeworpen waarin je leest : is die nu helemaal gek ? Maar goed, dat was mijn fout. Ik kan tegenwoordig mijn lach wat wegsteken, al is het nooit voor lang.

“Het hoort op bepaalde momenten gewoon niet. Als iedereen teleurgesteld is na een verloren match en plots hoor je daar iemand lachen in de gang, dan is dat niet leuk. Ik weet dat. De Braziliaanse mentaliteit in dat opzicht is anders. Dat zag je bijvoorbeeld tijdens de Wereldbeker. Spelers waren daar met elkaar aan het praten en lachten, ook al hadden ze verloren en weet je perfect dat ze vanbinnen volledig kapoet zijn. Elk land heeft zijn way of life.”

Scholen

Wat je nu allemaal vertelt, doet me denken aan een mooie uitspraak die je ooit deed : ‘I like Belgium, I love Brazil.’

“Maak daar ondertussen maar van : ‘ I almost love Belgium, I love Brazil.’ (lacht) En nog even en het is : ‘ I love Belgium, I love Brazil.'”

Neem je als je straks voor twee weken terugkeert naar je thuisland, net als vroeger nog altijd sportgadgets van hier mee ?

“Ja hoor. Ik krijg van de club onder andere sportkledij mee, en sportschoenen. Dat is heel fijn. De mensen daar staan me altijd op te wachten.

“Ik geef er interviews, bezoek scholen en praat vooral veel met de kinderen. Voor hen is het belangrijk om mij te zien, iemand die uit een klein Braziliaans dorpje naar Europa is gegaan en daar iets heeft gerealiseerd. Ze moeten kunnen constateren dat het echt is. Door mijn aanwezigheid daar kunnen zij beseffen dat het mogelijk is dat je droom waarheid wordt. Dat ze daarin moeten geloven, dat is de kern van de boodschap die ik hen wil brengen.”

Geld verandert mensen, zei je daarnet. Hoe heeft het jou veranderd ?

“Het heeft me gelukkiger gemaakt.”

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content