Voor het eerst sinds 1984 keerden de Belgische judoka’s zonder medaille huiswaarts.
Tevreden kijkt Robert Van de Walle niet wanneer hij woensdagavond de receptie op de Belgische ambassade in Peking binnenwandelt. Hij is net terug van het judo, waar de laatste Belgische judoka, Catherine Jacques, al in de eerste wedstrijd uitgeschakeld werd. Eerder stapten ook Dirk Van Tichelt en Ilse Heylen zonder medaille van de mat. Aan de excuses van de judoka’s heeft Van de Walle, vier jaar geleden nog Belgisch delegatieleider, niets. “Jacques zegt dat ze een slechte loting had, maar sorry hoor: dit zijn de Olympische Spelen. Als je hier echt een medaille wilt halen, moet je van iedereen kunnen winnen. Ze kampte defensief, ik zag geen enkel initiatief, geen poging tot een aanval. Dirk Van Tichelt beweert dat zijn fysieke conditie oké was, maar hoe komt het dan dat hij moe was en niet voldoende gerecupereerd na zijn vorige match? En Ilse Heylen, tja, die schouder: ik heb dat ook ooit gehad. Als je dan slecht valt of geraakt wordt en dat gaat opspelen, is het gedaan.”
Van de Walle zette indertijd het Belgische judo vanuit het absolute niets op de wereldkaart van de sport die in 1964 op de Spelen van Tokio een olympische discipline werd. Toen hij het in 2004 als Belgisch delegatieleider voor bekeken hield, stond België op de ranglijst van de meest succesvolle olympische judolanden twaalfde, met tien medailles. Japan voerde op dat moment die lijst aan met 58 medailles, voor Korea en Frankrijk met elk 33. Na Peking zal België een aantal plaatsen zakken op die ranglijst.
Londen 2012
Vooraf vertrokken alle drie de Belgische judoka’s met medailleambities naar Peking. Minstens één, werd gehoopt, zou een medaille halen. Dirk Van Tichelt kwam nog het dichtst in de buurt. Hij stuitte in zijn eerste wedstrijd op de latere gouden medaille en bleek in de strijd om het brons onvoldoende gerecupereerd te zijn. Onderweg naar die laatste kamp had hij veel energie verspeeld.
Ingewijden tipten Van Tichelt, de coming man in het Belgische judo, eerder voor een medaille in Londen over vier jaar. Zijn Europese titel creëerde een voorbarig hoog verwachtingspatroon, zo luidde de waarschuwing. Van Tichelt wilde daar zelf niet van weten. Hij laadde zelf extra druk op zijn schouders. Toen hem vooraf werd gevraagd of hij niet eerder op Londen moest pieken, schudde hij het hoofd: “Ik hoop er nu al te staan. Naar de Spelen gaan om te leren, dat vind ik zever. Ik wil winnen, altijd.”
Door de Europese titel vertrok hij zonder druk. “Mijn jaar is nu al goed. Dat ik zonder stress afreis, is in mijn voordeel.” Het leverde wél een vijfde plaats, maar geen edelmetaal op. Op de vraag wat de eerste gedachte was die na het verlies in de ultieme kamp door hem heen ging, antwoordde de judoka spontaan: ” Shit! Ik had, zo kort na de vorige kamp, geen energie meer. Je tegenstander zo lang op de grond vasthouden, kost veel kracht.” En weg was Van Tichelt. “Ik ga nu een pintje drinken. Eentje maar.” Op de vraag hoe lang hij nog in het olympisch dorp zou blijven, antwoordde hij: “Tot ze me eruit gooien.” Van Tichelt – schrijf dat maar op – haalt, bij leven en welzijn, in Londen goud of zilver.
Nummer twee
Van op een afstand sloeg Gella Vandecaveye het judo in Peking gade. Ze was er op uitnodiging van een sponsor. Het waren haar eerste Spelen waarbij ze niet meer als judoka op de mat stond, nadat ze in 1992 in Barcelona debuteerde. De drie judoka’s die naar Peking afreisden, waren ook de beste die België op dit moment kon sturen, weet ze. Langs Franstalige kant drong zich niemand op.
In Van Tichelt gelooft ze rotsvast voor de toekomst: “Dirk is al een product van de topsportschool. Hij is iemand die erin vliegt. Die staat op de mat met een killerinstinct, een leeuwenhart. Je moet de passie in zijn ogen zien.”
De andere twee judoka’s op de Spelen waren nog uitlopers van de vorige generatie, de hare: “Ilse en Catherine stonden altijd in onze schaduw. Nu zijn ze volledig open gebloeid. Ilse is een compleet andere judoka geworden, die werkt nu met hoofd en lichaam. Ze heeft meer zelfvertrouwen gekregen en op alle vlakken vooruitgang gemaakt, dankzij haar relatie en samenwerking met Olivier Berghmans. Vroeger werd ze niet zo op de voet gevolgd.” Over Catherine Jacques uit ze zich voorzichtig: “Met Catherine kun je je aan alles verwachten. Zij heeft nog steeds heel veel mogelijkheden.”
De verhoudingen tussen de gouden generatie en het duo Jacques/Heylen zijn gespannen. Toen in de voorbereidende gesprekken voor de Spelen de namen van Jean-Marie Dedecker en Gella Vandecaveye vielen, stonden Jacques en Heylen meteen op scherp: “Wat zeggen ze over ons?” Later duidde judocoach Danny Belmans (coach van Jacques en Van Tichelt) Vandecaveye, zijn opvolgster als Vlaams topsportcoach, aan als storende factor.
Beschuit en honing
Heylen (31) wordt niet graag aan vroeger herinnerd, toen ze als meeloper werd beschouwd. Ze zit al aan de top van het Belgische judo sinds 1997: “Vroeger was ik de nummer twee, niet meer dan een sparringpartner van Ann Simons en Inge Clement. Ik werd weggeduwd, voelde me op den duur ook alleen maar sparringpartner van die andere meisjes. Had Jean-Marie Dedecker me toen beter begeleid, dan had ik vroeger al veel verder gestaan. Jean-Marie was iemand van wie ik schrik had. Hij was de oppergod, ik maar een klein meisje. Met zijn opvolger, Sasha Jatskevich, klikte het wel. Zodra Jatskevich overnam, gingen mijn resultaten vooruit.” In Athene haalde ze verrassend een medaille. “Ik was zelf verrast. Mijn entourage niet. Olivier zag het aankomen, zei hij me achteraf.”
Peking verliet Heylen met lege handen. Vooraf hoopte ze dat haar schouder, die meteen na de Spelen al geopereerd werd, het nog even zou houden, maar dat viel tegen. Huilend stapte ze na haar laatste kamp – die geen kamp was – de mat af. Bij haar eerste wedstrijden oogde ze scherp. Tot ze aan de schouder geraakt werd. Voor haar laatste kamp wist ze al dat het niets zou worden. Een fitte Heylen haalde in Peking waarschijnlijk wel een medaille, maar daar koopt ze nu niets voor. De komende weken en maanden wil ze nadenken of ze nog doorgaat tot Londen.
Als ze dat doet, dan wel in een hogere categorie. De laatste jaren moest ze te veel moeite doen om voor elk belangrijk toernooi tweeënhalve kilo kwijt te geraken. Met een dieet van beschuit met honing lukte dat. “Daarom doe ik ook zo weinig wedstrijden, omdat het telkens zo veel moeite kost om af te vallen.” Voor de Spelen van gewichtscategorie veranderen was niet haalbaar: “Daar heb je één, twee jaar voor nodig. Dan had ik dat veel eerder moeten doen.”
Misschien had ze niet het risico moeten lopen om naar de Spelen te gaan met een geblesseerde schouder? Heylen schudt het hoofd: “Ik geraakte geblesseerd in februari. Na een operatie zou het drie maanden duren eer ik weer voluit kon gaan. Dan restte me te weinig tijd om een degelijke voorbereiding te maken.” Gelukkig voor haar was ze al geplaatst voor de Spelen toen ze zich blesseerde. Anders, weet ze, had ze Peking kunnen vergeten. Nu wil ze Peking zo snel mogelijk vergeten.
KO-systeem
Nu België voor het eerst sinds 1984 geen medailles in het judo haalde, raadt Vandecaveye al wat ze zal lezen, eenmaal terug in België: ” Het judo zit in het slop. Goed, dat zal wel. Je zou ook kunnen zeggen: we hebben met Dirk Van Tichelt weer een Europees kampioen bij de mannen. Hoelang was dat niet geleden?”
Judo is geen meetbare sport, weet Vandecaveye: “Het is een sport met een KO-systeem zoals in het boksen. Het is niet altijd de beste die wint. Je kunt met een voorbereiding van slechts 90 procent op het podium staan en ondanks een voorbereiding van 110 procent met lege handen naar huis keren. Je moet grote honger hebben op zo’n toernooi. Je honger hangt van je ambities af.”
Als Vlaams topsportmanager in het judo wordt haar inbreng niet door iedereen geapprecieerd. Zelf bekijkt ze tegenwoordig het Belgische judowereldje vanuit een andere ooghoek dan voorheen: “Als atleet bekijk je alles vanuit je eigen situatie. Nu pas merk ik hoe moeilijk het is om iedereen tevreden te stellen.”
Toen ze stopte als atlete, vroeg toenmalig ondervoorzitter van de Vlaamse judofederatie, Jacques Martens (nu voorzitter) haar om mee het schip schoon te vegen. “De laatste vier jaar dat ik atlete was, waren die structuren al verloederd. Dat ging door in de twee jaar dat ik eruit was.” Toen ze in december 2006 in de federatie aan de slag ging, moest ze naar eigen zeggen eerst flink wat lijken opkuisen. Haar eerste taak was aan crisismanagement doen: “Ik heb wat puin mogen opruimen… Er was volop ruzie. Nu staat er weer een structuur. In Wallonië is dat, denk ik, nog niet zo. Daar trekken verschillende mensen nog in verschillende richtingen aan het touw, maar dat komt wel goed. Ik heb in Vlaanderen de trein weer mee op de rails gezet, nu moet die eerst wat kilometers afleggen voor hij ergens kan aankomen. Er was chaos, iedereen deed zo maar wat op zijn eiland, nu zijn er weer nationale trainingen.” Ze heeft in die twee jaar veel geleerd, zegt ze: “Toen ik op de mat stond, wist ik niet wat er achter de schermen gebeurde. Ik had daar een trainer voor, Eddy Vynckier, die me daar allemaal van afschermde. Nu zie ik ook eens de achterkant en snap ik dat het allemaal niet zo gemakkelijk is.”
Werken en wachten
“Ik heb geleerd dat je als topsportmanager niet alles kunt: je kunt niet én nationale trainingen geven én de financiën in het oog houden én voor de opvolging bij de jeugd zorgen. Trainers, atleten en hun ouders zullen af en toe wel eens kwaad zijn op mij. Dat kan niet anders. Jammer, maar het is dan maar zo.” Zij houdt zich nu vooral bezig met het administratieve en het financiële. “Daarom wou ik een sterk trainersteam rond mij. Mijn werk is niet meteen zichtbaar voor het grote publiek en niet meetbaar in medailles.
“Het Belgische judo zit in een laagconjunctuur. Van de brede groep met de gouden generatie blijven alleen Ilse en Catherine over. Ook heel de entourage is veranderd: Jean-Marie Dedecker is weg, Sasha Jatskevich ook. Hem had ik graag bij de trainersstaf gehouden, maar hij wilde terug naar zijn land.”
Er rest België niets dan hard werken, opbouwen en wachten. “Je hebt niet zomaar een nieuwe generatie, dat duurt toch een jaar of acht à tien. We werken goed met de jeugd, maar die gaat er nog niet onmiddellijk staan, misschien pas over vier, ja zelfs acht jaar. Al die tijd moet Dirk Van Tichelt maar het gewicht van de sport dragen.”
Intussen moet men stoppen met het maken van vergelijkingen met vroeger, vindt ze zelf ook. “Het is fout om te vergelijken met de gouden generatie. België heeft toen op judovlak boven zijn stand geleefd. Alles begint met de atleten. Jean-Marie Dedecker heeft het judo goed verkocht toen er een sterke lichting was die resultaten haalde, maar zet nu om het even wie aan het hoofd van de federatie: er zal niet méér uitkomen.” S
door geert foutré
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier