Middenvelder Asanda Sishuba van STVV groeide op in een Zuid-Afrikaans getto rond Kaapstad. Zonder luxe, zonder pa. ‘Ik weet niet hoe ik hier geraakt ben, hoe ik zo sterk kon zijn.’

Het Heerlijk Hof. De tekst op de deur van het appartementsgebouw waar Asanda Sishuba (26) nu woont, zet nog eens extra in de verf hoe groot het contrast is met de omgeving waar de Zuid-Afrikaanse middenvelder opgroeide. Tot hij op zijn 21ste naar België kwam om achtereenvolgens bij Moeskroen, Antwerp, Beringen-Heusden-Zolder en nu STVV te voetballen, was het getto Langa bij Kaapstad zijn leefomgeving. En als je daar midden in zit, zie je niet hoe moeilijk het er is, zegt hij.

“We woonden in een huis met vier kamers. Met een hele troep mensen. Niet enkel mijn moeder, drie broers, drie zussen en ik, maar ook neven en nichten. Kinderen van wie de ouders niet meer voor hen konden zorgen, nam mijn ma in huis. Vaak zaten we daar met dertien, veertien man. Dat werd niet ervaren als een probleem. Altijd was er iemand thuis, werd er wel ergens gelachen, was er sfeer. We waren gezond. En dus gelukkig.

“Toch begon ik op een bepaald moment na te denken over een beter leven. Voor mij was het niet genoeg. Op dertig minuutjes rijden van thuis had ik mooie huizen ontdekt, zag ik hoe mensen kúnnen leven. Het was als een bord met lekker eten, honger hebben en er niet aan kunnen.”

Bloed en water

“Mijn vader muisde er vanonder toen ik twee was”, vertelt Asanda Sishuba. “Ik miste hem niet. Veel kinderen in het getto groeien op met maar één ouder. Soms vroeg ik het wel eens aan vrienden, hoe het was om een vader te hebben. Dan zeiden die dat hij vaak geen tijd voor hen had, dat ze nooit voelden dat die man er echt voor hen was, dat vaders enkel voor geld zorgen.

“Ik praatte er ook met mijn moeder over. En op den duur begon ik mezelf vragen te stellen. Hoe kon het dat mijn vader niet eens een poging ondernam om mij te zien ? Als je een jongen hebt, moet je toch trots zijn ? Ik zeg niet dat een jongen beter is dan een meisje. Maar een zoon, hoe kun je die niet willen zien, niet willen weten hoe die opgroeit ?

“Op een bepaald moment besliste ik dat ik móést proberen om mijn vader te contacteren. Misschien maakte ik een vergissing en zou hij op het moment dat ik tegenover hem zat, zeggen dat hij me eigenlijk niet wou zien. Toch deed ik het.

“Toen ik hem ontmoette, reageerde hij normaal. Zei hij dat hij blij was om mij te zien. Ik stelde een paar vragen. Niet veel. Wel waarom hij nooit geprobeerd had om langs te komen. Hij wist niet wat te zeggen. Toen ik dat merkte, hield ik op. Hij was gegeneerd. Kon geen woord uitbrengen. Boog het hoofd. Ik denk wel dat hij tot het besef kwam dat hij verkeerd geweest was. Ik wou niet meer vragen waarom hij en mijn ma uit elkaar gegaan waren. Iets wat ik ook nooit aan mijn moeder heb durven vragen.

“Ik was blij dat ik hem gezien had. Wat ik doe als hij me morgen belt om te zeggen dat hij in de problemen zit ? Hem helpen. Hij blijft mijn vader. Bloed is dikker dan water. Ik probeer om niet te zijn zoals hij, wil niet dezelfde fouten maken.

“Ik heb nu zelf een zoon. Die woont bij mijn vriendin, in Moeskroen. Zij blijft daar omdat ze er naar school gaat en vanuit Sint-Truiden elke dag vier uur zou moeten rijden. Elke keer als ik een beetje vrije tijd heb, geef ik die aan mijn jongen. Hij moet voelen dat zijn vader er is. De dag dat ik er niet meer ben, wil ik dat hij me mist, dat hij denkt : als mijn vader er nog geweest was, zou het anders geweest zijn. Het mag niet zo zijn dat het geen verschil uitmaakt. Zoals het bij mij was.”

Leven volgens de regels

“Mijn moeder stond er alleen voor”, bedenkt Sishuba. “Ze had drie jobs ; was poetsvrouw, hielp in een kruidenierswinkel en bij een schoenmaker. Rende van hier naar daar, deed enorm haar best. In die tijd studeerde ze ook nog. Zelfstudie. Ze wou zo graag lerares worden, haalde haar diploma. Maar ze heeft nooit voor een klas gestaan.

“Dankzij haar hadden we elke middag en avond iets te eten. Maar als je opgroeit, weet je niet hoe moeilijk het is … In Zuid-Afrika draagt iedereen nieuwe kleren met Kerstmis. Ze kocht er voor ons ook altijd. Nooit heb ik beseft hoe lastig het voor haar was om dat te kunnen. Als ik achteraf zag hoe duur dat allemaal was, begrijp ik nog altijd niet hoe ze het klaarspeelde. Ik weet niet of ik dat zou kunnen. Ik hield er een enorme motivatie aan over. Als dingen mislopen, denk ik aan mijn moeder. Zij is mijn rolmodel. We waren arm, ja. Maar haar viel niets te verwijten.

“Veel speelgoed had ik niet. Enkel een bal. Ik begon te voetballen op mijn zesde. Bij een team in het getto, dat qua grootte vergelijkbaar is met Sint-Truiden. It’s big, man. Er werd een competitie gespeeld. Op mijn zevende werd ik al bij de grotere jongens gezet. In het getto zien ze graag dribbelaars. Ik zette anderen vaak te kijk. I was a star. Als je de bal tussen de benen speelt van iemand die twee koppen groter is … Daar houden de mensen van. Of je wint of verliest, maakt niets uit. Beautiful football, that’s what they care about.

“Voetballers krijgen daar veel respect, goede nog meer dan gewone. Hier kan je als voetballer gewoon over straat wandelen. Daar is het : Yeah ! Yeah ! Ze willen je aanraken, zijn opgewonden … Ze zeiden dat ik het zou maken.

“Als kleine jongen haatte ik het om te verliezen. Echt. In die mate dat ik soms na een wedstrijd met eigen ploegmaats op de vuist ging. Ja, ik was een vechter. Maar dat moet in het getto. Om respect af te dwingen. Dat krijg je niet door gewoon te praten. Als je daar woont, leef je volgens de regels. Wie zichzelf niet kon beschermen, had problemen. Ik kon dat wel. Van een soft guy proberen de mensen dingen te krijgen. Je mag niet soft zijn. Zelfs als je verloor bij het vechten, dan nog hadden ze respect als ze de tweede keer naar je toekwamen. Als je die jongen wil bestelen, moet je er iets voor doen, wisten ze dan. You don’t just go and get it.”

A silly boy

“Op mijn dertiende was ik a silly boy“, bekent Sishuba. “Altijd aan het vechten. Gelukkig was mijn moeder strikt met mij. Zo probeerde ze me elke keer op tijd te laten thuiskomen. Ik ben haar daar zo dankbaar voor. Als ze de touwtjes wat losser had gelaten, zat ik hier vandaag waarschijnlijk niet. Er stormt op die leeftijd veel door je hoofd, weet je. Je ziet jongens rond je dingen doen … De meeste van mijn vrienden van toen zijn nu dood of zitten in de gevangenis. De rest heeft drugsproblemen.

“Ik zat erbij, hé, toen ze met drugs begonnen. Het kwam niet één keer in me op om te zeggen : let me try. Nooit heb ik die spullen aangeraakt. Mijn moeder had me gewaarschuwd : ‘ No drugs !‘ Maar de moeders van die anderen ook. Ze deden het toch. Ik wou niet. I didn’t want to be cool. Want zo ging het, hé. Als je die anderen wou nadoen, was je goed. Ik zat ook in een positie dat ik nee kón zeggen. Omdat ik voetbalde en kon vechten.

“Het kwam allemaal net in een stadium waarin ik mijn vrienden misschien een beetje beu aan het raken was. Zij wilden die levensstijl. Drugs, alcohol, elke week uitgaan … Voor mij was dat niet de weg. Er waren jongens rondom mij die banken overvielen. Als mensen niks hebben … En ik had ook niks … Ondertussen zie je die mannen rijden met BMW’s, een mooi leven hebben. Het steekt je de ogen uit.

“Met een vader als drugsdealer was alles makkelijker geweest. Ik had vrienden in die situatie. Ze konden alles krijgen wat ze wilden. Naar een goede school gaan. Al die dure wagens en kledij die ik zag toen ik hier kwam, kende ik al, van hen.

“Als ik hier nu sta, weet ik eigenlijk niet hoe ik hier geraakt ben, hoe ik zo sterk kon zijn. Misschien had ik geluk. Misschien was het God. Misschien de regels van mijn moeder.”

Een ontbrekende held

“Op mijn dertiende was ik gestopt met voetballen”, benadrukt Sishuba. “Ik zag niemand op tv – of gelijk waar – die uit het getto kwam en het maakte als voetballer. Ik had niet één man om over te zeggen : I want to be like him. Begon te denken : ‘Ik kom uit het getto, kan er dus nooit raken.’ Het had geen zin. Ik was gevraagd voor de nationale ploeg, maar had bedankt. Ik geloofde er niet echt in. Ook daarom.

“Op mijn achttiende wilde ik eigenlijk naar de universiteit. Architect worden. Mooie huizen ontwerpen. Yeah, man. Maar ik deed het niet. Stopte met studeren. Mijn moeder zei dat ik moest voortdoen. Maar ik zette er een punt achter, omdat ik zag dat ze last had om financieel het hoofd boven water te houden. She was struggling, man. Ik wist dat universiteitsstudies heel duur zouden worden, ben de prijzen gaan vragen. Hoe zou ze dat betalen ? Ik heb haar gezegd dat ik geen zin meer had om nog naar school te gaan. De ware reden verzweeg ik. Diep in mijn hart wist ik dat het te zwaar zou worden voor haar.

“Ik zei tegen mezelf dat het misschien tijd was om terug te keren naar het voetbal. Ik begon Benni McCarthy in het oog te krijgen, bij Ajax. Hij kwam ook uit een getto. Had ook een hard leven gehad. Het kon dus toch. Misschien zou het mij ook lukken.

“Ik ging naar een team met allemaal blanke jongens. Dat moest ik doen om echt een voetbalspeler te worden. Daar had je meer kansen. Geen scout die zich in het getto waagt. Het was een eind weg. De mensen van dat team hadden auto’s, maar wilden me niet komen halen in het getto. Te gevaarlijk, vonden ze. Ze stopten me altijd wat geld toe voor een taxi. Maar ik ben zwart en dus reden de taxi’s me allemaal voorbij. Ik nam meestal de trein. En als die na een wedstrijd niet meer reden, wandelde ik naar huis. Een uur stappen.

“Ze zeggen dat apartheid weg is, maar … Het wordt beter, maar die generatie die met apartheid geleefd heeft … Dat wis je niet zomaar uit. Die denken nog vaak : ‘Zwarte mensen zijn slecht.’ Het zal veel tijd vergen. Het is geen knop die ze van de ene dag op de andere kunnen omdraaien. Maar in het team … They liked me a lot, man. Zolang je goed speelt … ( lacht).”

Taks betalen

“Elke keer ik nu terugkeer naar het getto, ben ik zo paranoïde als ik groot ben”, zegt Sishuba. “Het is nu anders voor mij. Ik ben niet meer de jongen die niets had. Als mensen daar nu naar me toekomen, denk ik : misschien willen ze me overvallen. Maar ze komen dikwijls gewoon omdat ze me graag hebben. Ze zijn trots dat ik van Europa kom, krijgen hoop om het op een dag zelf te maken. Maar niet iedereen denkt op dezelfde manier.

“Toen ik in december terugging, stond er meer dan driehonderd man om me te verwelkomen. Mijn vriendin, die was meegegaan, was enthousiast en opgewonden aan het rondkijken : ‘Het is hier mooi en leuk. Waarom ben je bang ?’ Ik was in stilte aan het bedenken wat er allemaal kon gebeuren. Ik ken het daar. Things happen, you know. Niet constant. Maar het kan. Soms in een paar seconden. Er worden wel eens mensen neergeschoten. Een vriend van mij is het overkomen in 2002. Hij was 25, de jongen die hem neerschoot 15.

“In het getto staan overal in hoekjes groepjes jongeren van die leeftijd. Als ik er nu ben, stap ik op hen af en stop ik hen twintig of dertig euro toe. Een veiligheidsmaatregel voor mezelf. Keep it cool. Ik sla een praatje met hen over wat er gebeurt, koop hen een drankje. En dan staan ze aan jouw kant. Wat er ook gebeurt. Vergelijk het met een taks die je moet betalen.

“Ze hebben wapens, dat is het probleem. En eens er één een wapen richt … Die staat daar met zijn vrienden, moet zich dan bewijzen tegenover hen, zelfs al wou hij aanvankelijk niet schieten. Op zo’n moment moet je je vrienden tonen dat je het kan. Je doet het om te laten zien : I’m cool.

“Als je hen iets geeft, denken ze : Sishuba, good guy. Maar eigenlijk weten ze niet wat er gebeurt, terwijl ik heel goed weet wat ik doe ( lacht). Toen ik jong was, kwamen er ook ouderen op die manier naar ons. Wij begrepen in die tijd ook niet waarom. Zij werkten en wij speelden daar maar wat voetbal op straat. Ze kwamen ons vragen hoe het ging en kochten ons wat drank. Onze reactie : that’s a good guy. En als iemand hem op een dag had willen bestelen, zouden we hem beschermd hebben en zelf zou het nooit in ons opgekomen zijn om hem te bestelen.

“Waarom ik ondanks die risico’s toch af en toe terugkeer ? Because I like it, man. Ik wil iets teruggeven. Er zijn nu nog altijd jongens die daar beginnen te voetballen. Ik wil dat ze iemand kennen die in Europa speelt, weten dat die het gemaakt heeft, zelfs al kwam hij uit dezelfde miserabele situatie als die waar zij nu inzitten. Die man écht zien, écht met hem praten.

“Ik probeer loyaal te zijn, zelfs al zijn daar risico’s aan verbonden.”

De twee kanten

“Toen ik de eerste maanden in België zat, voelde ik me schuldig”, besluit Sishuba zijn verhaal. “Ik dacht : wat zijn mijn broers nu aan het doen ? Als ik iets lekkers at, vroeg ik me af wat mijn moeder aan het eten was. Nu is dat anders. Ik kan dingen geven aan mijn familie, kocht een huis voor mijn ma. Ze woont nu in betere omstandigheden. Door zulke dingen … you feel free. Dan heb je iets aangevangen met je leven. Als jij de enige bent die profiteert van wat je is overkomen, als het alleen ‘ik, ik, ik’ is … dan is het niet geslaagd. Mijn familie moet het voelen en dan voel ik het ook : yeah, I’m happy.

“Als je uit een situatie komt zoals ik, ben je trots op alles wat je hebt. Want niemand heeft het je gegeven. Je weet dat je ervoor gevochten hebt.

“En als je me vraagt of ik – nu ik hier zit – blij ben dat ik in het getto geboren ben … yeah, man. Ik leerde zoveel. Nu kan ik iets zeggen over mensen die goed leven én over armoede. Ik ken de twee kanten. En als ik op straat iemand zie zitten met honger, kan ik me daar iets bij voorstellen. Ik besef nu dat iemand kan moeten nadenken over hoe hij vandaag aan eten zal geraken.”

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content