Jan Mulder (65) heeft met ‘Chez Stans’ net een boek uit dat woensdag op Anderlecht wordt voorgesteld. Hij praat honderduit over voetbal en zijn vele andere passies. ‘Vroeger had ik niet het idee dat ik voetbal zou kunnen missen. Nu wel.’

“Behalve voetbal is een van mijn passies mooi schrijven, in de letterlijke betekenis van het woord. Ik ben echt een vulpenmannetje, een ‘kalligrafeerder’. Dat heb ik op een of andere manier van mijn vader en moeder meegekregen, zij waren ook schoonschrijvers. Mijn vader was schoenmaker. Ik vond eens wat schoolschriftjes van hem uit de jaren dertig, dun naar boven en dik naar onderen geschreven. Zo sierlijk zie je het zelden nog. Ik betrap me erop dat ik dat sindsdien ook een beetje doe. Behalve met een balpen natuurlijk, dat heeft geen enkele zin. Toen ik in het begin columns maakte, deed ik dat ook nog met de vulpen. Daarna tikte ik ze pas uit. Nu hebben we de computer. Harry Mulisch zei ooit: ‘De computer is niet de opvolger van de typemachine, maar van de vulpen.’ Zo is het. Briefjes en aantekeningen maak ik nog steeds met de vulpen. Op een of andere manier kom ik in de mood door het mooi opschrijven van woorden. Ik vind schrijven gewoon heerlijk. Cruijff zei ooit: ‘Ik haat papier.’ Nou, ik niet, ik ben er gek op.

“Ik ben ook gek op snoeien. We wonen tegenwoordig bij Nieuwolda in het noordoosten van Groningen en hebben een grote tuin. Ik heb altijd al van het Japanse snoeiwerk gehouden en dat probeer ik nu in de praktijk te brengen. Ik ben een enorm pietje-precies, om niet te zeggen: een zeur. Ik ga er echt met een nagelschaartje langs. Ik ben niet handig. Als er iets met mijn computer is, dan bel ik mijn jongens op, maar op het gebied van snoeien hoeft niemand me iets te leren, zeker die internet-apen van tegenwoordig niet. Die typisch gesnoeide Engelse tuinen vind ik prachtig. Ik zit wel eens naar een film te kijken waarbij mijn vrouw Johanna zegt: “Waar kijk je nu in ’s hemelsnaam naar?” Dan kijk ik niet om de film, maar om de tuin die erin voorkomt.

“Ik lees graag. Vooral klassieke werken spreken mij aan, Russische schrijvers als Toergenjev en Tsjechov. Van de hedendaagse Nederlandse schrijvers vind ik Thomas Rosenboom een goede schrijver. En Arnon Grunberg. Herman Brusselmans leest als een trein. Godfried Bomans heeft mij als beginnend schrijvertje geïnspireerd. Hij schreef heel toegankelijk, ik kocht vroeger al zijn bundels toen ik dertien, veertien jaar was. Die licht ironische toon van hem vond ik prettig en Bomans kon mooi lopende zinnen schrijven.”

WAG’s

“De middelbare school vond ik een hel. De druk van dat moeten leren, verschrikkelijk! Ik had ook het idee dat de leraren me zochten. Ik was dolblij dat ik in militaire dienst moest. In die schooltijd wilde Anderlecht me al hebben, maar ik moest eerst de hbs ( hogereburgerschool of middelbaar onderwijs, nvdr) afmaken van mijn ouders. Toch ben ik gezakt, op geschiedenis. De lerares vond het, geloof ik, niet leuk dat ik met een witte MG-B naar school kwam. Ik had bovendien een soort examenvrees. Ik heb ook twee keer gedaan over mijn rijexamen, Johanna maar één keer. Dat achtervolgt me nog steeds. Als ik onderweg opmerkingen maak over haar rijstijl, hoeft ze alleen maar twee vingers op te steken.

“Hoewel ik best redelijk intelligent was, ben ik in de eerste én tweede klas van de hbs blijven zitten. Gewoon vanwege de druk en ik zat ook te dromen. Ik wist vanaf mijn zesde al dat ik profvoetballer zou worden. Real Madrid, in dat prachtige, spierwitte tenue. Voor minder deed ik het niet. Dus wat moest ik nog op school? Ik had ook moeite met wiskunde, ik zag het gewoon niet. Gek genoeg zag ik het later ineens wél en werd daardoor ineens een grote liefhebber van algebra. Heel vreemd.

“Ik ken Johanna nu vijftig jaar, ze hoort bepaald niet bij de WAG’s, wives and girlfriends of footballers. Voetballers hebben tegenwoordig allemaal zo’n WAG, Ik heb gelukkig nog zo’n ouderwets type, die je natuurlijk ook goed in de gaten moet houden, maar Johanna kende ik al van vóór het voetbal, dus iets betrouwbaarder allemaal. Later heb je dan een gezin met twee jongens, Geret en Youri. Ik was niet de klassieke huisvader, was voortdurend bezig met mijn kunstje als voetballer. Johanna liep daardoor wat meer dan ik de ouderavonden en dergelijke af. Ik voelde me een ster die niet gestoord mocht worden door de stofzuiger. Ik moest en zou op zondag presteren en wilde niet in de rij staan bij de kassa van de supermarkt. Wat dat betreft, ben ik later gelukkig wel geëmancipeerd. Het was logisch geweest dat het huwelijk door mijn gedrag fout was gegaan, zoals bij zo veel voetballers. Ik wil niet sentimenteel doen, maar ik mag me natuurlijk gelukkig prijzen met zo’n vrouw, eh, partner. Nog steeds.

“Ik ben er wel nog steeds trots op en intens gelukkig dat ik een Anderlechtspeler ben. Dat is nog steeds de grote liefde van mijn leven. Ik was een typisch Winschoter jongetje, een beetje verlegen, toen ik bij Anderlecht kwam. Ik durfde niet snel iemand aan te spreken, ik was het tegendeel van lastig. Maar het feit dat je bekend werd, veranderde dat. Ik heb dat bekend zijn als heel prettig ervaren. Aan die tijd heb ik ook veel vrienden overgehouden.

“Ook met sommige oud-voetballers kan ik nog steeds goed opschieten, zoals met Cruijff, Swart, Mühren, Suurbier, Rensenbrink, Rep en Krol. Bij Anderlecht kom ik nog één of twee keer per jaar en dan zie ik Jef Jurion en Paul Van Himst. Ik kan er eigenlijk nog steeds niet bij dat Jef Jurion mijn vriend werd. Daar ben ik dankbaar voor. Belgen zijn sowieso geweldige mensen. Het is toch niet te hopen dat het land nu uiteendrijft. Wat dat betreft, ben ik een Belg: ik hoop dat het bij elkaar blijft.”

Dribbel

“Vroeger had ik niet het idee dat ik voetbal zou kunnen missen. Nu wel. Het lijkt nauwelijks meer op de sport waarmee ik ooit begon. Als je er objectief naar kijkt, dan lach je je een kriek. Die worstelpartijen in het strafschopgebied bij een corner, en dat eindeloze geappelleer, dat geëtter om helemaal niks … Als de bal over de zijlijn gaat en je krijgt de inworp niet mee, dan is het of de wereld vergaat. Een hilarische enormiteit, anders kan ik het niet noemen. En verder trekken, rukken, shirtjes scheuren, kopstoten en gestrekte benen. Het voetbal is een monsterlijke vertoning geworden, met zo nu en dan een schoonheid van een bal van Theo Janssen ertussen.

“Het gekke is dat het niveau op zich enorm is verbeterd. In die zin dat de fysiek en techniek alleen al tien keer beter zijn geworden. Maar ik ben een type dat graag Rob Rensenbrink een dribbel ziet maken. Dat zie je bijna niet meer. Het is veel te hysterisch, te verdedigend geworden. Bert van Marwijk is een echte liefhebber, een sympathiek persoon bovendien. Maar het voetbal van Nederland was op het WK toch niet om áán te zien? Tijdens de zeven wedstrijden van Oranje ben ik regelmatig de tuin ingegaan. Een laurier snoeien, of zo. Dat lag aan mijn afwijking, maar ook aan Oranje, hoor. De belangen zijn veel te groot geworden, iedereen zit er tot aan z’n nek toe in. Ik zie al na één minuut wat het gaat worden. Sommigen noemen het zakelijk voetbal, ik vind het ontzettend vervelend en daarbij niet productief. Dat zakelijk spel slimmer is, berust op een misverstand. Er is nog nooit een voetbalwedstrijd door tactiek gewonnen. Die zucht naar bekers en de Champions League … Weg ermee!

“Gelukkig ontspan ik me wel de hele dag. Ik kan niet wachten om wakker te worden, ik heb eigenlijk nooit last van een slecht humeur. Vervelen doe ik me ook nooit. Ik ben een schrijver, dan ben je altijd bezig. Van depressies heb ik nooit last gehad. Hoewel, nadat ik was afgekeurd viel ik weliswaar niet in een zwart gat, maar ik heb daar toch wel lang last van gehad. Een jaar lang was ik niet leuk voor mijn omgeving. Ik reageerde me vooral af op Johanna. Dat kwam ook door de manier waarop ik werd afgekeurd. Dat verliep allemaal niet koosjer. Dat gedraai van Ajax, van die dokters, dat vond ik echt vreselijk. Zeg toch gewoon hoe het is!”

Individualist

“Ik ben natuurlijk ook een gelukkig mens omdat ik alleen maar dingen doe die ik graag doe. Dat is geen werk. Vooral dat schrijven vind ik heerlijk. En ook voor mijn tv-werk zet ik me voor honderd procent in. Wat dat betreft, ben ik een teamspeler. Dat is weer wat tegenstrijdig, want eigenlijk ben ik een individualist. Maar zoals ik het trainen in een groep leuk vond, zo vind ik het ook prettig werken met het team van De Wereld Draait Door. Een leider ben ik niet. Nooit geweest ook, hoewel ik bij Ajax wel even aanvoerder ben geweest. Daar was ik eigenlijk een te opgewonden standje voor.

“Een echt hoogtepunt heb ik in mijn leven nooit gehad. Als ik er één zie aankomen, in de vorm van een prijs of zo, dan duik ik weg. Als je dan toegesproken wordt, als je al die beleefdheden over je heen moet laten gaan … Dat is niks voor mij. Dat soort hoogtepunten zijn voor mij dieptepunten. De toespraken komen altijd weer neer op goedbedoelde beledigingen.

“Ik ben niet ijdel, maar iemand die aandacht nodig heeft. In dat opzicht ben ik wel een egoïst. Als voetballer vond ik het ook prachtig om in de belangstelling te staan. Daarom vind ik het ook nog steeds leuk als mensen mij aanschieten. Ik ben de beste vriend van de politieagent en de vuilnisman. Er heeft ook nog nooit iemand vervelend tegen me gedaan. Ik krijg van iedereen een leuk praatje mee.

“Ik heb wel eens dingen in mijn leven gedaan waarvoor ik me later schaamde. Als voetballer verdedigde ik bepaalde regimes, waarvan ik me later afvroeg: Heb ík dat gezegd? Zo vroeg Herman De Coninck voor het blad Humo me eens of ik een reden zou hebben niet in een dictatuur te voetballen. Toen antwoordde ik: ‘Nou ja, als het salaris goed is …’ Ik meende dat ook nog. Ik werd daarbij gestuurd door mijn vroege beslissing voor het voetbal te kiezen. Dan voelde je je verplicht, vooral voor je gezin, aan de financiële kant te denken. Ik had niet door dat er ook wel eens een land of mensen voorbijkomen waarmee je niet omgaat.”

Serieus

“Ik kan me voorstellen dat mensen zich soms afvragen of ik wel serieus ben. Dat laat ik dan maar zo. Die deformatie is vooral ontstaan doordat ik columnist ben. Een column is toch per definitie niet serieus. Het is wel zo dat ik, naarmate ik ouder ben geworden, me steeds meer afvraag wat ik nog serieus moet nemen. Dit leven? Godallemachtig zeg … Het is de laatste tijd helemáál raak. Iedereen gaat maar dood. Ja, ik heb de neiging alles onderuit te halen.

“Bang voor de dood ben ik niet. Ik vind het onverdiend, doodgaan, een stom systeem. Ik heb niet om dit leven gevraagd en dan moet je nog dood ook. Gelukkig is de wetenschap met man en macht bezig deze misstand de wereld uit te helpen, en ik ben daarvóór. Eeuwig leven, daar gaat het om. En dan ben ik echt serieus. Cellen vernieuwen, dat is de toekomst. In laboratoria overal ter wereld zijn ze daarmee al bezig. Dankzij een natuurlijke manier leven we nu al vier keer zolang als eeuwen geleden. Er komt nog een tijd dat je naar de apotheek gaat om er pillen te halen waardoor je weer 25 jaar verder leeft. Om die pillen zullen nog wereldoorlogen ontstaan waardoor overbevolking uitblijft. Let maar op, ooit wordt de mens onsterfelijk. Dat is nog mijn enige ideaal: eeuwig leven. Ik heb mijn hoop op de wetenschap gevestigd. Waarschijnlijk zullen mijn kinderen en ik dat niet meer meemaken, maar mijn kleinkinderen wel, denk ik.

“Ik geloof niet dat er na de dood nog iets is. Ik ben wel ernstig en goedgelovig, maar dat gaat me te ver. Dat sinterklaasgedoe over een god en het hiernamaals … Daar kan ik me zó aan ergeren. Houd jezelf toch niet voor de gek. We moeten gewoon als een man uitzichtloos ten onder gaan.”

DOOR BERT NEDERLOF – BEELDEN: VI IMAGES

“Belgen zijn geweldige mensen. Het is toch niet te hopen dat het land nu uiteendrijft.”

“Naarmate ik ouder ben geworden, vraag ik me steeds meer af wat ik nog serieus moet nemen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content