‘Ik hield meer van voetbal dan van Feyenoord’, zegt Orlando Engelaar. Dus kwam hij als Rotterdammer via NAC Breda bij RC Genk terecht.

O rlandoEngelaar : “We woonden op vijf minuten van het stadion van Feyenoord, in een buurt met veel buitenlanders : Surinamers, Turken, Marokkanen, Antillianen. En weinig Nederlanders ( lacht). Een minder bedeelde buurt, zeg maar. Mijn ouders hadden het vroeger niet breed. Ik kwam niets tekort, maar het was nu ook weer niet zo dat we elke zomer op vakantie gingen. Mijn vader is Surinaams, mijn moeder ook, maar wel een blanke Surinaamse, waardoor sommigen denken dat ik half-Surinaams ben.”

Vader Engelaar, zelf voetballer geweest in Suriname, werkte in het ziekenhuis op de röntgenafdeling. “Sommige supporters van NAC gaan mijn vader meer missen dan mij. Hij is een heel drukamicale man. Meestal kan iedereen het goed met hem vinden en hij met hen. Hij heeft mij altijd gesteund. Als je bij Feyenoord in de jeugd zit, speel je verschrikkelijk veel internationale toernooien : Duitsland, België, Frankrijk, Italië zelfs, en hij reed overal met me naartoe. Dat vormde een stimulans, want ik ken heel veel goeie voetballers die die steun niet krijgen.”

Steun vindt Orlando Engelaar ook bij Brian, zijn tien jaar jongere broer. “Mijn broertje is m’n alles, het belangrijkste in mijn leven sinds hij geboren is. We hebben een heel hechte band. Je voelt ook dat hij trots op me is. Ik denk niet dat ik ooit met iemand anders zo’n band zal krijgen.” Toen hij zelf nog kind was, toog hij met z’n vader naar de wedstrijden van Feyenoord. “Na de wedstrijden tegen Ajax heb ik als tienjarig jochie met m’n vader wel een paar keer moeten rennen voor rellen en vechtpartijen. Eén keertje tegen een Engelse ploeg. Ik ben niet snel bang, maar toen was ik écht bang.”

In zijn tijd als speler bij Feyenoord was het heel moeilijk om door te breken. “Sinds VanMarwijk kregen jongens als VanPersie en Buffel toch de kans, maar de laatste die in mijn tijd was doorgebroken, was VanBronckhorst en dat was toen al drie, vier jaar geleden. Daartussen zag je heel veel spelers van wie je dacht dat ze het zeker zouden redden, maar die haalden het dan niet. Toen ik de kans kreeg om naar NAC te gaan, kon ik wel blijven wachten, maar ik hield meer van voetbal dan van Feyenoord.”

Wel hield hij aan zijn jeugdjaren bij Feyenoord een goede basisopleiding over. “Ik speelde er vanaf de F’jes in een typische 3-4-3 of 4-3-3. Heel aanvallend, alles voetballend oplossen. Maar veel heeft ook te maken met het straatvoetbal wat ik altijd heb gedaan in Rotterdam. Dat is voor mij het leukste wat er is. Er waren wel drie, vier pleintjes in de buurt. Daar gaat het er ook niet om een goal te maken, maar acties maken, duels winnen, beter zijn dan je directe tegenstander, overleven. Daar heb ik ook wel mijn techniek vandaan. Je wil gewoon goed zijn, want als je wordt uitgespeeld, krijg je het ook meteen te horen. Dus het is battelen. Vroeger – ik was groter en sterker dan de meesten – ging het me soms makkelijk af, met het gevaar gemakzuchtig te worden. Als het aan mij ligt, maak ik de hele wedstrijd mooie acties en speel ik alleen maar op techniek. Maar dat kan natuurlijk niet, want het begint allemaal bij hard werken.”

Vier jaar speelde Engelaar bij NAC, waar hij in zijn tweede seizoen een zware klap te verwerken kreeg toen zijn goeie vriend en medespeler FerryvanVliet verongelukte. “Hij kwam ook uit Rotterdam, dus we reden vaak samen op. Zijn dood was een zware klap voor mij. Mijn prestaties hebben daaronder geleden : ik stond ermee op en ik ging ermee naar bed. Een moeilijke tijd.” Mooiere momenten evenwel beleefde Engelaar toen de ploeg na een vierde plaats Europees voetbal afdwong. “Helaas werden we uitgeschakeld door Newcastle.”

Speelde hij bij NAC steevast in een 4-3-3, bij Genk kwam hij in zijn eerste wedstrijd, tegen Lokeren, in een wat vertekende 4-4-2 terecht : hij en Dimitri deCondé voor Seyfo Soley, Paul Kpaka als naar rechts uitvallende spits. “Ik had bijvoorbeeld geen echte linksbuiten voor me. Koen ( Daerden, nvdr) speelt wel links aan de buitenkant, maar is niet echt een linksbuiten. Zonder linksbuiten voor je is het toch anders voetballen. Ik was het gewend om op het middenveld ballen ingespeeld te krijgen van achteren uit, ook al stond ik gedekt. Dan draaide ik weg of speelde in één keer door op de linksbuiten. Daar zullen we rekening mee moeten houden. Of ik zal zelf meer acties moeten maken of meer de combinatie met de spits zoeken, hem de diepte in spelen en bijsluiten.

“Je hebt ook met twee spitsen te maken in plaats van met één. Paul ( Kpaka, nvdr) moest vanaf rechts starten en veel naar binnen komen. Als ik bij NAC de bal kreeg op het middenveld moest – als ik de spits niet kon aanspelen – een van mijn passes de opening naar de rechtsbuiten toe zijn. Bij ons staat die daar niet : Paul is dat niet echt en moest veel naar binnen komen. Hij staat niet echt op de zijlijn. Bij NAC kon je haast blindelings, als je de bal van de linksback krijgt, opendraaien en crossen naar de rechtsbuiten. Dat zijn wel dingen die hier anders zijn. Maar daar wen ik wel aan. Verder is voetbal overal hetzelfde.”

Hij doet alles met links. “Met de rest kan ik niet zo veel ( lacht). Het rechterbeen dient om mee te lopen en met het hoofd ben ik ook niet zo goed. Maar ik ben echt wel een creatieve middenvelder, hoor. Ik denk niet dat een nummer tien alleen maar steekpassjes geeft en openingen zoekt en ik denk ook niet dat een offensieve middenvelder alleen maar opkomt met de bal en op doel schiet. Allebei kan ik het. Ik snap dat verschil niet zo goed. Ik vond dat rugnummer tien niet zo erg, ik wil daar graag mee spelen zelfs, maar er werd mij toch wat ingefluisterd dat daar hier toch een bepaalde druk aan hing, omdat het een eigen leven is gaan leiden.

“Ik wist toen ik naar Brussels-Genk kwam kijken nog niet of ik naar Genk zou komen, ik wou gewoon zien in wat voor een ploeg ik terecht zou komen. Ik ben een speler die het moet hebben van een voetballend ingestelde ploeg en ik heb wat dat betreft een goede indruk van wat Vandereycken met Twente heeft gedaan. Naar een ploeg die heel veel de lange bal of werkvoetbal zou hanteren, was ik niet gekomen. Misschien dat ik hier wel meer zal moeten wennen aan het leven buiten het voetbal. Jullie noemen Genk een stad, maar in mijn ogen is dat echt een dorp ( lachje). Ik ben een stadsmens. Ik hou van drukte om me heen. Maar ik kan me goed aanpassen en ik ben heel zelfstandig, dus ik denk niet dat ik daar problemen mee krijg. Het is hier ook een leuke groep, leuke jongens. Ik kan het goed met hen vinden en ik denk dat we voetballend ook wel goed gaan draaien.”

door Raoul De Groote

‘In mijn ogen is Genk een dorp. Ik ben een stadsmens, ik hou van drukte om me heen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content