Geert De Vlieger (36) wordt tweede keeper bij Club Brugge. Als doelman heeft hij meer verleden dan toekomst. Met plezier blikt hij terug op een aantal markante superlatieven in zijn carrière.

Leukste trainer met wie ik samenwerkte

Geert De Vlieger: “Het zou me niet verbazen als ik na mijn spelerscarrière op een dag met Jan Boskamp op het veld sta.

“Hij kwam naar Beveren in het jaar dat we zakten en gaf me op mijn achttiende een kans. Had hij dat toen niet zo beslist, dan duurde het misschien vijf jaar voordat ik de bagage had die ik nu in één seizoen verzamelde. Je moet in je carrière de goede mensen tegenkomen, die je met raad en daad bijstaan.

“Je amuseert je bij Boskamp, dat is zijn grote kracht. Hij kan een groep perfect vormen. Van spelers tot terreinverzorgers, allemaal duwde hij ze in dezelfde richting. We werden met vijf punten voorsprong kampioen, maar het hadden er evengoed vijftien kunnen zijn. Zo’n drive zat in dat geheel. We gingen door een muur. Door drie als het moest.

“Jan en ik kwamen elkaar ook bij Anderlecht tegen en zaten samen in Engeland. Vorige week spraken we nog af. Over het spelletje praten. Geanimeerde babbels.

“Hij blijft iemand op wie ik kan terugvallen. Zijn stijl is apart. Ik ben het niet altijd met hem eens, maar dat geeft niet. Soms kun je hem eigenwijs noemen, maar je weet ten minste wat je eraan hebt. Je moet geen enkel geschenk verwachten, maar krijgt veel gedaan als je – in zijn termen – je ‘stinkende best’ doet.

“De Boskamp van achttien jaar geleden ademde alleen voetbal. Die pakte dinsdagavond, na de training, zijn auto, reed naar Barcelona, volgde daar een match en stond donderdagochtend weer op onze mat.

“En na een nederlaag van ons kwam hij soms niet opdagen voor de uitlooptraining. Dan wist hij dat hij te negatief geladen zat en ons best niet onder ogen kwam. Een voetbalvulkaan.

“Die sport is voor hem een prioriteit gebleven, maar de laatste jaren gebeurde ook daarnaast heel wat. Dat heeft hem als mens gefinetuned.”

Sportief orgasme waar ik het meest van genoot

“Kwalificatie voor het WK 2002. De tweede barragewedstrijd in en tegen Tsjechië. Thuis hadden we gewonnen met 1-0. Die dag haalden we het ook ginder met 0-1, dankzij een strafschop die Marc Wilmots vijf minuten voor tijd binnentrapte, na een fout op de doorgebroken Gert Verheyen.

“Ik heb bij een goal bijna nooit staan springen als een gek. Je weet waar het als keeper om draait; in de 90ste minuut krijg je een afgeweken bal binnen en de boel is om zeep. Maar die keer liep ik wel het veld over.

“Die ontlading moet je ook zien in de context van de opbouw naar dat moment. In de kwalificatiecampagne hadden we tot voor onze laatste match, een verplaatsing naar Kroatië, niet één keer verloren. Als we ook in Kroatië niet verloren, was het ticket binnen. Daar werd het 1-0. Toen zadelden ze ons op met een dubbele confrontatie tegen Tsjechië, dat niet lang voordien een 6-0-zege (tegen Bulgarije, nvdr) geboekt had. De kwaliteiten van dat team waren gekend. Onhaalbaar voor ons, dachten we. Het lukte toch. Voldoening heet dat.

“Het was al een stuk in de nacht toen we in België landden. Zaventem was overrompeld, tot aan de bagageband, want de fans waren door de douane geraakt. De meesten van ons reden ergens diep in de ochtendspits naar huis ( lacht).”

Wedstrijddag die ik nooit meer wil herbeleven

“De terugmatch tegen Ferencváros in de voorronde van de Champions League tijdens mijn eerste jaar in Anderlecht. Ik had de heenwedstrijd gespeeld, omdat Filip De Wilde een schorsing meedroeg. We hadden die verloren met 1-0. In de tweede match stond Filip weer onder de lat, daar werd het 1-1. Mij trof geen blaam, maar je voelt plots die verantwoordelijkheid. ‘We liggen eruit en eigenlijk kan dat niet voor Anderlecht.’ Dan zeg je: ‘Shit, waar is het draaiboek?’ en heb je het gevoel dat de wereld stopt.

“’s Anderendaags zie je Filip gewoon weer zijn handschoenen aantrekken, die gaat opnieuw trainen. En dan weet je: ‘Natuurlijk. Op naar het volgende.’

“Het was allemaal nieuw voor mij. Druk, alles moet, geen ruimte voor mislukking. Snel besef je dat je daarmee om zal moeten kunnen, dat dat zal bepalen of je zal slagen, of je een langere carrière zal maken, ook op internationaal niveau.

“Als ik zie hoe zo’n Casillas op zijn achttiende bij Real Madrid de finale van de Champions League speelt, denk ik: ‘Dat is een topper. ‘ Daar moet je heel sterk voor zijn. Het doet wat met een doelman, hoor. Op die leeftijd, met die druk … Je moet niet alleen mentaal, maar ook qua flair en op het sportieve vlak de kwaliteiten hebben. Daar had ik jaren voor nodig. Waarschijnlijk ben ik daarom geen topper.

“Pas op, ik kan ook matchen spelen zoals hij. Maar daar gaat het niet om. Kan je dat op lange termijn brengen? Dat is de vraag.”

Redding waar ik het meest fier op ben

“Ik ben nooit beginnen te voetballen met het idee dat ik in die sport carrière zou maken. Bij Beveren vertelden ze me: ‘Filip De Wilde staat bij ons in de goal, jij kan later ook zo worden.’ Voor mij was dat geen logische link. Mijn vader speelde ooit heroïsche matchen met de collegeploeg van Melle, maar daar stopte mijn voetbalachtergrond.

“Vergelijk het met iemand die plots zegt dat hij filmster wil worden. Je praat over een wereld die je niet kent, dat gaat niet.

“Maar oké, ik zat dan bij Beveren en dat ging redelijk goed. Ik werd opgeroepen voor de nationale ploeg. Met de scholieren gingen we naar een toernooi in het Franse Montaigu. We wonnen dat na strafschoppen in de halve finale en de finale. In de halve finale moest onze tegenstander er maar drie geven, in de finale vier. Van die zeven pakte ik er vijf. Momenten waarop ik om het even waar mocht springen, ik stopte die bal. Ik werd uitgeroepen tot doelman van het toernooi.

“Een kantelmoment. Tóén kwam voor mij het punt waarop ik besefte dat het toch iets was wat ik goed kon en me afvroeg of het niet verstandig was om daar de nodige tijd in te steken. Dat toernooi was toch een waardemeter op internationaal niveau.

“Mogelijk duwden die reddingen mij in deze richting.”

Grootste idool dat ik tegenkwam

“Toen ik als klein ventje naar het Liverpool van de grote jaren keek, was Kevin Keegan een icoon, het magische nummer zeven met de Patrickschoenen. In Engeland had ik het geluk met hem te mogen samenwerken. De bewondering werd nog groter. Ik was echt blij dat ik hem als idool had gekozen. Pracht van een mens, die ondanks het grote geld en de enorme belangen van het Engelse topvoetbal, toch gewoon op training aan iemand kon vragen: ‘Kom eens, wat scheelt er?’

“Toen ik daar mijn achillespees afscheurde, had dat niet alleen enorme sportieve consequenties voor mij, maar ook praktische. ’s Anderendaags stond net een verhuis gepland, een hoop dingen moest geregeld worden en ook mijn familie kwam net over. Daar zit je dan alleen in Engeland, totaal niet mobiel.

“Tijdens de rit naar huis stond Keegan vooraan in de bus plots op. Hij kwam naar achteren, waar ik zat met mijn krukken, zette zich neer en regelde met mij in een kwartier zowat alles. ‘Hoeveel man heb je nodig voor die verhuis? Moet dat niet gebeuren? En dit?’ Zo wordt dat iemand voor wie je op het veld álles doet.

“’s Anderendaags heb ik een hele dag in mijn zetel gelegen. De ene na de andere kwam zaken regelen … Dan denk je: ‘Al die centen in het Engelse voetbal, oké, maar deze dingen tellen ook.'”

Beste raad die ik meekreeg

Vic Behiels was mijn eerste keeperstrainer, bij Beveren. Die ploeg kwam me op mijn dertiende halen bij Sint-Gillis-Dendermonde. Qua opleiding had ik nul komma nul gekregen, maar ik was toen blijkbaar redelijk goed. Vraag me niet waar ik het haalde. Ik deed maar wat. Ik dook zelfs maar aan één kant. Aan de andere kon ik het niet.

“Er was véél werk aan. Was ik toen op iemand anders dan Vic gebotst, die dat niet zo had aangepakt, dan spraken we nu niet over een voetbalcarrière van mij.

“We trainden in de meest verschrikkelijke omstandigheden, ook als de rest binnenbleef. Dan draaide je die parking op en stond daar één auto, de zijne. Of er nu 300 km/u wind was, 20 liter water op het veld stond of 15 centimeter sneeuw lag, we gingen naar buiten. Niet om circusnummers te doen. Gewoon de basis, telkens opnieuw. Een keeper vorm je niet zomaar met wat leuke oefeningen.

“Op het moment zelf denk je: ‘Zoveel werk voor school, zo’n slecht weer, vandaag zou ik wel eens kunnen overslaan.’ Maar neen. En hij had zo verdomd gelijk. Achteraf groeit het besef dat dát de basis legt; niet te makkelijk zijn voor jezelf. Die training die je mist, en dan nog eens, en nog eens, dat kan op lange termijn beslissend zijn.

“De drive moet ook in je karakter zitten. Ik betaalde op mijn vijftiende eens een taxirit van 700 frank om van in Sint-Niklaas, tot waar een trein reed, op tijd in Beveren te raken, voor een gewone training. Dat metertje tikte als een gek. Op het einde durfde ik mij niet op de parking laten afzetten. Wie weet wat hadden ze dan van mij gedacht. En dus liet ik de taxi stoppen op de hoek van de Klapperstraat. Dat scheelde nog wat in de kosten ook ( lacht).”

Diepste dal waar ik doorging

“Daar bleef ik van gespaard. Ik ervaarde het altijd als een voorrecht om dit te kunnen doen en vond dan ook dat ik daar nooit over kon klagen.

“Bij tegenslag: ga eraan staan en maak er iets van. Toen ik in Engeland na drie weken mijn achillespees afscheurde, was mijn seizoen voorbij op 1 augustus. Natuurlijk zijn er die avond tranen bij. Maar de volgende dag begin je gewoon opnieuw.

“Het ligt ook in mijn natuur; niet down zijn als het minder gaat, niet euforisch doen als het goed loopt. Ik heb veel gebreken als keeper, maar mijn mentale evenwicht is volgens mij mijn belangrijkste kwaliteit. Wie op lange termijn iets wil neerzetten, moet stabiel werken. Daar ligt de sleutel van mijn succes.”

Hoogste top die ik scheerde

“WK 2002. Een climax in die twintig jaar. Bij de realistische doelen voor mijn carrière was een wereldkampioenschap volgens mij het hoogst haalbare.

“Het niveau waarop je dan kan presteren, is niet vergelijkbaar met iets anders. Een moment waarop iederéén kijkt. Zelfs de bomma die anders nooit een match volgt, kent alle spelers. Je ervaart dat als een ongelooflijke boost om er iets van te maken.

“De omstandigheden, de accommodatie, de terreinen, de stadions, dat was voor mij de top. Ook sportief zat ik echt op het hoogtepunt, nadat ik uit de kwalificatieronde als een van de meer standvastige en betere spelers naar voren was gekomen.

“En die bende bij mekaar, dat maakte het nog mooier. Ik zie ze zo nog aan één lange tafel zitten. We waren allemaal generatiegenoten en lotgenoten in de goede zin van het woord. Nico Van Kerckhoven, Jacky Peeters, Eric Van Meir, Gert Verheyen, Yves Vanderhaeghe, Glen De Boeck, Bart Goor, Danny Boffin

“Uit die zes weken valt niet één leuke anekdote te vertellen qua uitspattingen. Het traditionele Clouseaufeestje was heel tof, maar nadien keerde iedereen direct terug naar het hotel. Na de uitschakeling haalden we dat allemaal tijdens één nachtje Tokio wel in, maar voor de rest leefden we als ware profs. We wisten dat we een unieke gelegenheid kregen die we met niks mochten vergooien. Die kans zou voor onszelf, qua leeftijd, en voor het Belgische nationale team niet zo snel terugkomen. We hadden aan den lijve ondervonden hoe verdomd moeilijk zo’n kwalificatie was. Dat besef was ook een deel van ons succes.

“Echt, hadden we vijftien weken in Japan gezeten, dat was ook goed geweest.” S

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content