Kenny Van Hoevelen, de enige Mechelaar bij Malinwa, verzamelde bij geel-rood dit seizoen al de meeste spelminuten. Zijn jeugd speelde zich af in een frituur. ‘Een groot met andalouse en een curryworst special,dat bestel ik nu nog iedere keer.’

K enny Van Hoevelen: “Ons huis stond op een berg in de Gijmel, een deelgemeente van Aarschot. Geen vijftig meter verderop lag het voetbalveld van KVC Langdorp. Vanuit het raam van mijn kamer kon ik de matchen van de eerste ploeg volgen. Maar dat deed ik nooit, ik zat altijd langs de lijn. Zowat heel mijn jeugd bracht ik door op en rond die grasmat. Op woensdagnamiddag gingen de meeste van mijn vrienden fietsen of naar de stad. Ik zat vanachter, op ’t sjotplein, met twee of drie anderen. Vanaf halfeen tot tien uur ’s avonds. Dan kwam ons mama me halen, anders bleef ik daar bezig.

“Elke woensdagmiddag at ik rond halfeen op dat voetbalveld eerst mijn boterhammetjes op. Nadien begonnen we met ons kliekje te voetballen. Rond drie uur startten de eerste trainingen. Ik deed met alle categorieën mee: duiveltjes, premi-niemen, miniemen, cadetten, scholieren en ’s avonds met de eerste ploeg. Vanaf mijn tiende liep ik tussen die grote mannen: denBenny, denDanny, de Michel … Ik voelde me daar enorm goed bij. Voor mij was het een eer om als snotneus met hen te mogen meedoen.

“De frituur ging op woensdag pas om vijf uur open. Maar dan stond er telkens direct een hele rij. Daarom spurtten mijn vrienden en ik al naar boven vanaf het moment dat mijn stiefvader begon voor te bakken, rond halfvijf. Dan gingen we vlug een frietje steken. Het eerste pakje was altijd voor mij. Een groot met andalouse en een curryworst special. Dat bestel ik nu nog iedere keer als ik om frieten ga. Alleen dicht bij een match mijd ik ze, anders zit ik met krampen. Twee keer frietjes per maand is mijn gemiddelde. Zonder Silvia zou dat hoger liggen, zij is streng.”

Johnny’s met caminootjes

“Vroeger mocht ik er twee keer per week eten: op woensdag en op vrijdag of zondag. Vijf dagen op zeven stonden aardappelen op tafel met verse groentjes en vers vlees. Voor ons mama was dat heel belangrijk.

“Mijn moeder en stiefvader begonnen met de frituur toen ik nog heel klein was. Het was de nieuwe start voor mijn ma. Op ’t Zand heette de frituur, net als het café ernaast, waar met de duiven gespeeld werd en waar mijn stiefvader was opgegroeid. De frituur had een perfecte ligging en werd een schitterende zaak.

“Op drukke dagen moest ik helpen. Meestal was dat ’s vrijdags en ’s zaterdags. Patatten snijden. Eigenlijk vond ik dat maar niks, want dan miste ik een training. De training van mijn eigen groep mocht ik altijd meedoen, maar mijn ouders vonden niet dat ik per se met elke leeftijdscategorie moest meedoen. ( lacht)

“In de zomer zat Tamara, mijn vijf jaar oudere zus, dikwijls op het terras voor de frituur met haar vrienden: de kop, een kliek Johnny’s met caminootjes. Die arriveerden meestal tegen sluitingstijd en bleven dan tot één à twee uur ’s nachts. Ze babbelden, lachten en toonden soms eens een kunstje. Dan reden ze met hun brommertje bijvoorbeeld op één wiel door de straat. Stomme dingen eigenlijk, maar in die tijd was dat je van het. Typisch. Die buurt hinkte altijd wat achterop. Toen in Mechelen geen kat nog Buffaloschoenen droeg, werd dat daar pas mode.

“Ik zette me als kleine snotneus op ons terras vaak bij mijn zus en haar vrienden. Dan voelde ik me ook een Johnny. Geweldig cool. Dat die mannen ouder waren en dat ik daar waarschijnlijk ongewenst was, daar veegde ik mijn voeten aan. ( lacht) Maar soms zat ik er en riep ma ineens dat het bedtijd was. ‘ Kenny’ke, ge moet komen slapen!’ Echt vernederend. Dan vroeg ik: ‘Ma, was dat nu echt nodig?'”

Leren geduldig te zijn

“Als de eerste ploeg van Langdorp ’s zondags speelde, moesten we altijd frieten gaan leveren. De sfeer bij thuiswedstrijden was enorm plezant. De gemoederen raakten weleens verhit. Als snotneus vond ik dat fantastisch. Het was met spijt in het hart dat ik op mijn dertiende die club verliet. Maar goed, ik wou het maken als voetballer en kon naar Westerlo, een eersteklasser … Na een week kwam ik wenend thuis en zei ik tegen ons mama dat ik weer bij Langdorp wilde voetballen. Oké, dat was niet de omgeving waar ik zou doorbreken, maar daar kende ik iedereen, werd ik graag gezien en hoorde ik bij de beteren. In Westerlo moest ik van nul af aan herbeginnen. Misschien was ik toen wel bang om mijn droom waar te maken. Gelukkig bleven mijn mama en stiefvader me zeggen dat ik ervoor moest gaan.

“Uiteindelijk bleef ik de rest van mijn jeugdjaren in Westerlo. Op mijn zestiende tekende ik er mijn eerste profcontract. Westerlo zit in mijn hoofd als een fantastisch hoofdstuk. Professionalisme werd er gecombineerd met amusement. Ik trok op met de kliek van Jef Delen, Bart Deelkens, Sidney Lammens, Marc Wagemakers, Jonathan Bourdon … Samen lachen en zwanzen … Maar in Westerlo speelde ik niet één volledige wedstrijd. Soms mocht ik eens even invallen. Na een tijdje vond ik dat niet genoeg meer. Ik leerde er vooral geduldig te zijn. Spijtig dat ik toen niet voluit mijn kans kreeg. Ik besloot op mijn twintigste een beetje af te bouwen in de hoop later weer te kunnen opklimmen. Ik ging naar tweedeklasser Patro Maasmechelen.

“Rond die periode lieten mijn mama en mijn stiefvader de frituur over. Mijn stiefvader had overdag ook nog een job als ombudsman-klusjesman. Van ’s morgens zeven uur was hij al op de baan. In de namiddag, rond vier uur, deed hij zijn andere kleren aan en begon hij in de frituur. Twee fulltimejobs eigenlijk. Moeilijk te combineren. Hij deed het tot het niet meer ging. Ik had spijt toen ons mama en mijn stiefvader stopten met de frituur. Het kan misschien dom klinken, maar ik had die zaak eventueel graag overgenomen. Ik wist toen nog lang niet of het wel zou lukken in de eerste klasse.”

Losse pollekes

“Bij Patro speelde ik elke match, zo kon ik mijn niveau optillen en kwam de interesse van KV Mechelen. In mijn laatste maanden bij Patro had die club financiële moeilijkheden. Drie à vier maanden zonder loon, voor mij was dat een drama. Ik was inmiddels alleen gaan wonen, op een appartementje in Aarschot. Geld interesseerde me niet en veel jongens gingen om de verkeerde redenen met mij iets drinken. Ik had losse pollekes en betaalde voor iedereen. Mij interesseerde het niet dat mijn centen erdoor vlogen. Als ik duizend euro had, was alles vaak al op aan drank, eten en vooral kleren tegen de dag dat er nog een rekening in de bus viel. Dan sprongen mijn grootvader en grootmoeder bij. Dat was goed en niet goed. Enerzijds had ik zo geen problemen, anderzijds leer je op die manier niet hoe het leven in elkaar zit. Ik kon doen wat ik wilde, bij problemen moest ik maar naar bompa bellen en die stond klaar.

“Mijn grootvader, dat is een engel voor mij. Onder hem draaide het verhuisbedrijf Van Hoevelen in Mechelen enorm goed. Het is opgericht met paard en kar en bestaat nu nog. Ik heb veel bewondering voor bompa. Eigenlijk werkte niemand graag voor hem: die pakte verhuizen aan om zes uur ’s morgens én om tien uur ’s avonds. Toen mijn natuurlijke vader de zaak overnam, ging alleman er graag aan de slag. Dan werd om negen uur begonnen en om drie uur gestopt. Pa zorgde ervoor dat per dag één verhuis tiptop in orde was, bij bompa waren dat er drie of vier. Als het bij mijn vader vandaag niet gebeurde, dan was het voor morgen. Zo hou je een bedrijf niet draaiende. Ik denk dat veel te maken heeft met de opvoeding die bompa hem gaf. Pa kreeg in feite ook alles in de schoot geworpen.

“Vroeger leek ik meer op mijn vader dan op mijn bompa. Sinds ik Silvia leerde kennen, is het omgekeerd. Mijn vrouw wees me erop dat ik niet op mijn grootvader kon blijven teren.”

Krop in de keel

“Toen ik klein was, verbleef ik telkens twee weken bij ons mama en dan eens een weekend bij mijn natuurlijke vader. Maar in zo’n weekend zat ik eigenlijk de hele tijd bij bompa. Hij kwam mij ook halen bij ons mama en bracht me terug. Ik zag mijn vader wel bij bompa, want die woonde in dezelfde straat, maar slapen en eten deed ik niet bij hem. Heel zijn leven deed bompa alles voor mij. Wij gingen naar KV Mechelen kijken, voetbalden, tennisten, zwommen, volleybalden, jetskieden … Op een keer hing hij zelfs eens aan een parachute achter een boot: 50 jaar, 120 kg. Ongelooflijk.

“Pa gaf me nooit het gevoel dat hij het erg vond om me niet vaker te zien, mijn grootvader wel. En pa, die komt nu wel naar het voetbal kijken, maar belt zelden eens om te vragen hoe het gaat. Soms denk je: verdomme, neem je verantwoordelijkheid als vader eens, kijk eens om naar je kinderen, praat er eens mee, doe er eens iets mee! Maar kwaad … Ik kan daar niet kwaad op zijn.

“Toen mijn mama en mijn natuurlijke vader uiteengingen, was ik pas twee, te jong om iets van de situatie te begrijpen. Toen rond mijn twintigste ook mijn mama en stiefvader uit elkaar gingen, had ik het daar wel heel moeilijk mee. En eigenlijk is dat nog niet over. Enkele weken geleden trouwde mijn stiefvader met zijn nieuwe partner, die dag zat ik met een krop in de keel. Hij was gewoon de persoon die bij ons mama moest blijven. Die twee samen zien, dat was het geluk. En hij was eigenlijk mijn vader. Ik noem hem ook altijd zo. Met hem was ik vanaf mijn tweede samen, dag in dat uit. Hij leerde me alles.”

Een klapke doen

“Mijn stiefvader, mijn bompa en ons mama, dat zijn naast mijn vrouw en mijn twee dochtertjes de belangrijkste mensen in mijn leven. Die vormen nu niet één geheel. Hier zit een stukje, daar eentje en ginder nog eentje. Dat knaagt. Dat je uit een gescheiden gezin komt, draag je altijd mee. Als je eens wilt praten met je ouders, moet je van links naar rechts om ze allebei gezien te hebben. De ene zegt dit, de andere zegt dat. Als je moeder en vader sámen met je praten, dan zitten er misschien ook wel nuanceverschillen in hun afzonderlijke uitleg, maar dan werken ze wel met hun tweeën naar één zelfde richting.

“Dat de relatie tussen mij en mijn stiefvader nu verwatert, valt me heel zwaar. Hij vergeet dat hij twee kinderen heeft. Zijn nieuwe partner ziet Tamara en mij niet als zijn kinderen. En oké, dat zijn we niet. Maar in feite ook wel. Hij bracht ons groot. Onze band was altijd heel sterk. De dag waarop hij trouwde, voelde alles plots heel anders aan. Hij is een enorm belangrijke persoon die wegvalt. Ik mis nu een vaderfiguur in mijn leven, iemand naast Silvia met wie ik eens een klapke kan doen.

“Het is je plicht als vader, vind ik, om bij je vrouw te blijven. Als ik mijn kinderen zou moeten afgeven en ze enkel om de veertien dagen eens een weekend bij mij zou hebben, dan zou ik daar kapot van zijn. Zelfs als het ooit slecht zou gaan, zul je mij nooit zien weggaan bij mijn vrouw. Ik wil mijn kinderen goed grootbrengen, met een mooie toekomst, met mama en papa samen. Silvia komt ook uit een gescheiden gezin en eigenlijk is het dat wat ons sterk maakt. Wij willen niet dat onze kinderen datgene tegemoet gaan wat wij achter ons hebben.”

door kristof de ryck – beeld: danny gys (reporters)

Ik mis een vaderfiguur in mijn leven.

Dat je uit een gescheiden gezin komt, draag je altijd mee.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content