De 20 kilometer door Brussel was aan een jubileumeditie toe. Een impressie van nummer 1418, uit de buik van de wedstrijd.

“Jij daar.” Ik kijk piepend op. We zijn begin april, en om aan mijn basissnelheid te werken train ik op de piste mee met de atleten van AC Geraardsbergen. Werner, de trainer, heeft ons vandaag een in mijn ogen moordende oefening opgelegd. Drie reeksen van drie keer 600 meter met tussenin 200 tot 400 meter recuperatie. De zeshonderd is één langgerekte spurt. In mijn overmoed ga ik – neen, correctie, probeer ik, zo lang mogelijk bij de beteren aan te klampen. Tot ik mezelf tegenkom.

“Jij daar, ik denk dat je genoeg hebt, neen ?”

Volgens mij is Werner bang dat ik ter plaatse ga doodvallen. Ik heb geen spiegel nodig om te weten wat hij ziet, een strompelende, stijlloze veertiger, op zoek naar steun op een piste die zijn beste tijd in de jaren vijftig gehad moet hebben. Geraardsbergen is wielerland, de Muur is prachtig heraangelegd, maar geld (of plaats) voor een tartanpiste heeft de stad niet. En dus schuiven mijn Nikes in de bochten weg, wanhopig op zoek naar steun. De kop rood, een trui-tje dat rond mijn lijf slobbert, tien kilo te zwaar, ik zie er wellicht niet uit in de ogen van iemand die gewend is om te gaan met atleten. Ik heb ook genoeg, daarin heeft hij gelijk, die dinsdagavonden op de piste zijn moordend. Maar ze moeten. No pain, no gain. En dus zal ik me nog een paar keer door andere snelheidssessies worstelen. Kilometers, achthonderden, vierhonderden. Kilometers in minder dan 3.30, ik sterf geregeld. Na een tijd kan ik zelfs genieten van de winst. Maar nooit op dinsdagen. De Boomtown Rats hadden het verkeerd.

Het doel is een goeie tijd neerzetten in de 20 km van Brussel. Vorig jaar liep ik die voor het eerst. Eindtijd : 1.43 en oneffen. Niet al te best voorbereid, ik was het eerlijk gezegd beu alleen te lopen, eerst in eigen dorp, in het Raspaljebos van Galmaarden, later rond het voetbalveld omdat ik in het bos een paar keer onderuit was gegaan, gestruikeld over een boomwortel, uitgegleden op natte bladeren. Gelukkig zonder dat iemand het zag.

Maar alleen lopen word je beu en dus stopte ik met trainen, ook omdat een test tijdens de Galmjogging (15 km in 1.11) in mijn ogen meeviel. Een fout, zou ik tijdens mijn eerste Brusselse 20 km ondervinden. Voor een debutant had ik een uitstekend nummer, ergens in de 9000, box drie. Met het kanonschot bij de start kogelden ze evenwel alle tips – niet te snel starten, doseren en veel reserve bewaren voor de slotklim – uit mijn hoofd. Opgewonden dat ik amper hoefde aan te schuiven – verschrikkelijke verhalen over gehoord, maar die blijken allemaal broodje aap – vloog ik iedereen voorbij. Ik sneed door de tunnels, zweefde door het bos en hoopte op een supertijd. Tot ik, de euforie voorbij, merkte dat ik zo dood zat als een pier bij kilometerpaal tien !

Ere wie ere toekomt, ik heb me bij ACG aangesloten vanwege mijn dochter, die ik toch moet brengen. Zelf zou ik de stap nooit hebben gezet. Imago, imago, ik voelde me daar veel te zwak voor. Als ze me vragen naar mijn beste tijd in Brussel – mannen zijn haantjes en prestatiegericht – zeg ik eerlijk 1.43, het oneffen laat ik weg (en ik ben niet de enige). Dan hoor ik 1.09 vallen, 1.16, 1.11, 1.20. Om bleek bij weg te trekken.

Ze moedigen me wel aan en ik ga hun lof haast geloven. Maar als ik tijdens een dinsdagtraining blij ben als een kind met mijn 3.19 over de kilometer, raak ik in één klap ontnuchterd als mijn dochter me de uitslagen toont van haar eerste atletiekmeeting. Meisjes van twaalf liepen daar op de kilometer 3.15, 3.18. Meisjes van twaalf ? !

Op donderdag doen we duurlopen, langs de Dender richting Zandbergen of de heuvels in, naar Deux-Acren. De mannen hebben het bij het vertrek altijd over ‘rustige duurloopjes’, maar dat ken ik intussen. Geen vijf kilometer verder willen ze ‘een keer testen’, en vervolgens is het ‘doorduwen. ‘ Kop doe ik niet, ik ben een ordinaire wieltjeszuiger, de Zoetemelk van ACG. Af en toe is Johanneke erbij. Dunne enkels zijn een troef in het afstandslopen, hoor ik. Ik kijk naar zijn benen, hij is een Ferrari.

Ik voel me een Scania.

Ik verneem nu pas dat Werner een ex-winnaar van Brussel is. Werner Mory won de allereerste editie, toen nog met start aan het Atomium en een keerpunt in het Jubelpark. Via de Grote Markt. Het organisatiecomité, dat het beu was dat Brussel vooral met indoor-evenementen promotie voerde, wilde de hoogtepunten van de stad in de kijker zetten. Vijfentwintig jaar later is Brussel, zoals de 20 km in joggersmiddens wordt genoemd, een feestelijk massa-evenement met 25.000 lopers, een pak toeschouwers, orkestjes, topatleten, maar vooral recreatierunners. Eentje loopt zelfs blootsvoets.

Achterin is joligheid troef, in de box van 1418, mijn nummer, heerst bittere ernst. Ik ben uitstekend opgewarmd. Vrijdag gesprongen en gedanst bij Faithless, zaterdag de winst van de Rode Duivels in Eindhoven gevierd, dit is een weekend voor de harde schijf. Wel twee keer pas rond twee uur in bed, in mijn droom zie ik Werner zuchten…

Na de Bolero hoor ik het volkslied pal onder de Triomfboog en bij het startschot schiet ik er als een pijl vandoor. Struikel na 200 meter haast over een zandheuveltje, is dit een veldloop ? De wedstrijd begint na de tunnels op de Louizalaan maar ik kan mezelf alweer amper intomen. Vlak voor het Poelaertplein zie ik de eersten goed honderd meter voor me uit lopen, ik voel me Pega-sus op pootjes.

Om de hoek staat evenwel de man met de hamer die me straft voor een te liederlijk leven. Terwijl streekgenoot Koen Van Rie het voorin de buitenlanders knap lastig maakt en uiteindelijk vierde zal eindigen, betaal ik al na vier kilometer de tol voor mijn openingsoffensief. Het duurt tot voorbij kilometer elf voor ik in een min of meer comfortabel ritme kom. Genieten is er nooit bij, ik mis de endorfines van de training, vervloek mijn haantjesgedrag en heb het gevoel dat alle 25.000 me inhalen. Iedereen is ook zo serieus met zichzelf bezig, vorig jaar werd veel meer gelachen, constateer ik niet zonder tristesse nadat een paar pogingen tot gesprek op afkeurend gegrom worden onthaald.

In principe moet ik sterkere benen hebben na de hellingen op mijn trainingsparcours – Zweden associeer ik sinds vorige winter niet meer met meren en mooie meiden (sorry Inge), maar met een moordende flank in Geraardsbergen waar de kaders van de stekskesfabriek woonden en Werner ons naar boven deed spurten. Ik reken op de slotklim, maar haal amper wat mensen in. Ontmoedigd sjok ik naar het einde.

1.28.42 is de tijd die me officieel elektronisch wordt toegewezen, een half uur trager dan de Finse winnaar Utriainen en bijna twintig minuten langzamer dan Marleen Renders, Miss 20 km. Daarmee ben ik 1381e en relatief tevreden, tot ik de tijden van twee dorpsgenoten hoor. Twee volle minuten beter.

Werner, ik wil volgend jaar snellere schema’s. Op naar de 1.20 en een plaats bij de eerste duizend. Maar nu eerst een paar blonde Leffes, graag.

Afspraak op 29 mei 2005, voor de 26e editie. Als die er tenminste komt. De MIVB, die lopers gratis vervoert, wil ineens geld voor die medewerking. Geld dat de organisatie niet heeft, tenzij ze het inschrijvingsgeld optrekt, maar dat wil ze niet. De bal ligt in het kamp van de politiek. Willen we de Spelen ? Welaan dan. Begin aan de basis, zelfs mijn dochter van tien is al zo onder de indruk dat ze wil deelnemen. Steun die 20 km en volgend jaar brengen we 30.000 lopers aan de start. U doet toch ook mee ?

door Peter T’Kint

Om de hoek staat de man met de hamer die me straft voor een te liederlijk leven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content