Moeten we hem haten ? Daar zijn redenen voor. Hij heeft de kluit belazerd. Moeten we hem liefhebben ? Daar zijn redenen voor. Duizend keer dood gegaan en nog altijd in leven: hoeveel moed moet dat niet hebben gekost ? Een jaar min drie dagen geleden won Richard Virenque Parijs-Tours. Op heroïsche wijze, want Virenque wint weinig maar altijd met de grandeur van klassieke drama’s. Wat hij toen dacht, zou ongeveer het volgende kunnen geweest zijn. Een fictieve monoloog.

“Kijk ! Hier ben ik. Ik leef ! Ik win !

“Kijk dan toch – jullie zootje gewetenloze klootzakken, gespuis, gifkikkers, lafbekken, verraders, lijkenpikkers, egoïsten, schijnheilig gebroed, beunhazen, hufters. De schofterigste streken hebben jullie uitgehaald. Alle vuile trucs uit de doos gehaald om me klein te krijgen, alsof ik een insect was dat jullie wilden vermorzelen met de hak van jullie laars. Maar hier is de pestlijder: dit is Parijs-Tours en ik win en dit is mijn wraak.

“Kijk dan toch – mensen langs de kant van de weg, liefhebbers van de wielersport, hondstrouwe fans van Richard Virenque, al die mannen, vrouwen en kinderen met applaus en toejuichingen en aanmoedigingen en steun en het hart op de juiste plaats. Het publiek. Mijn publiek. Jullie waren het enige dat ze me niet konden ontnemen. Voor jullie ben ik verrezen. Voor de chemie tussen ons, die wisselwerking, de manier waarop jullie aanwezigheid mij telkens boven mezelf deed uitgroeien en naar de hemel deed klimmen. Dit is Parijs-Tours en ik win en dit is mijn dank.

“Kijk dan toch – Patrick Lefevere, de enige ploegleider die me nog een plaats in het peloton gunde, de man die me heeft opgeraapt en de deur open hield terwijl alle andere deuren gesloten bleven. Dit is voor de kans die je me hebt gegeven.”

“Ik kom van diep onder de aarde. Begraven hadden ze me. Me alles afgepakt, me voor negen maanden geschorst. Ik voelde de grond onder mijn voeten wegzakken. Wielrenner af. Het was zelfs niet alsof ik dood ging. Ik wás dood. Tot niets herleid. Ik heb de hel gezien. Dit wens ik zelfs mijn vijanden niet toe. Bijna alles verloren, zelfs bijna mijn vrouw Stéphanie en mijn kinderen Clara en Dario kwijtgeraakt. Ik voelde mijn gezin op een crash afgaan. Voor hen ben ik weer naar Frankrijk verhuisd. We woonden vier jaar in Genève, de bedoeling was dat ik daar met mijn pensioen zou gaan. Maar Stéphanie kan le Sud moeilijk missen. Teruggekeerd.

“Wie de hel overleeft, wordt een ander mens. Ik ben niet meer de Virenque van vroeger. Vroeger dacht ik te veel aan mezelf. Ik dacht alleen aan mezelf. Mijn vrouw, mijn kinderen, dat was geen prioriteit voor mij. Geobsedeerd door mezelf, maar dat heb ik nu afgelegd. Ik ben veel gelukkiger nu.

“Stéphanie, ze heeft me zien wenen van ellende. Omdat ze haar man weer wou zien lachen, gaf ze me op Kerstavond van 1999 – ik zat heel diep toen – een geweldig geschenk. Ze had de nounou uit Marokko naar ons thuis gebracht – het kindermeisje dat op me gepast heeft toen ik een kind was en in Marokko woonde.

“Want ik ben geboren in Casablanca, op 19 november 1969. Aanvankelijk een gelukkige jeugd gekend. Mijn vader had een goede positie, daar in Marokko. We hadden het breed : een tuinman, een kindergouvernante… Na onze terugkeer naar Frankrijk zakte alles in elkaar. Mijn vader vond geen werk, de spanningen liepen op. Mijn vader en moeder scheidden, ik deed toen mijn legerdienst. Kapot van geweest. Mijn broer stopte prompt met wielrennen. Ik niet. Voor de school deugde ik niet. Ik kon alleen maar hard fietsen. Dat is nu nog zo. Ik kan niets, helemaal niets. Ik kan alleen hard fietsen.

“Ze hebben mijn ouders in heel die affaire meegesleurd. Zelf heb ik er tegen hen nooit iets van gezegd. Twee jaar lang, geen woord. Pas vlak voor het proces in Rijsel heb ik hen ingelicht. Ze hebben hen samen met mij getroffen. Mijn moeder moest na de zomer van 1998 – de zomer van Festina-affaire – een nieuw werk krijgen. Ze wacht nog altijd. En mijn vader werkte in het gemeentehuis van Carqueiranne en die kreeg een ontslagbrief in zijn bus. Drie jaar voor zijn pensioen. Waarom ?”

“Ja, ik heb gelogen. Twee jaar lang ontkend dat ik doping gebruikte. Alle andere ploegmaats van Festina bekenden schuld en kwamen er in vergelijking met mij goedkoop van af. Liegen, dat valt nooit goed te praten. Ik had de moed en het karakter niet om de waarheid te zeggen. Ik wist dat ik met praten mezelf zou vernietigen. Van de ene dag op de andere vroegen ze aan een renner om alles te vertellen wat er in het peloton gebeurde en ik wilde die renner niet zijn. Waarom moest ík die renner zijn ? Ik draaide mee in een systeem, samen met vele anderen. Ik was geen geïsoleerd geval. Maar waaraan ik vooral weigerde mee te werken was : de wielersport bekladden. Nog liever incasseerde ik de slagen op mijn eentje.

“Op 24 oktober 2000 ben ik gebroken en heb gesproken. Ik stond met mijn rug tegen de muur. Ze zouden me veroordelen voor dingen die ik niet gedaan had. Het zou het einde van mijn loopbaan betekend hebben. Opbiechten bood het perspectief op een nieuwe start.

“En kijk nu, dit is Parijs-Tours en ik win. Noem het revanche, wraak, haat. Noem het wat je wil. Maar noem het ook : passie.”

door Ben Herremans

‘Noem het : revanche, wraak, haat, om het even. Maar noem het ook : passie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content