Didier Dheedene is na heel wat omzwervingen terug in ‘zijn’ Antwerpen. Een gesprek over verleden, heden en toekomst.

Een koffietje tussen de twee trainingen kan er wel in, denkt Didier Dheedene, en hij zet zich relaxed aan een tafeltje in het Beerschotse spelershome. “Of misschien een pintje”, grijnst hij naar materiaalman Jos, de ‘ober’ van dienst.

Het wordt koffie, met melk en suiker, voor de 34-jarige Dheedene, die door het uitvallen van Jonas De Roeck een paar weken vroeger dan voorzien zijn wederoptreden maakte in de Belgische competitie. Na één seizoen München 1860 en vier seizoenen Austria Wenen is de ex-Rode Duivel weer ’thuis’.

Didier Dheedene : “Terug van weggeweest, hé ( lacht), want hier is het allemaal begonnen. Bij Beerschot doorliep ik de jeugdreeksen en toen daar financiële problemen de kop opstaken, belandde ik bij Germinal Ekeren. Ik heb dan ook niet lang getwijfeld om hier te tekenen.”

Nochtans had je het eerste gesprek al in juli ?

“Toen was het aantrekken van een speler als ik ook geen prioriteit. Ze kampten met een tekort aan spitsen en dat euvel moest eerst opgelost worden. Bovendien gaapte er op dat moment nog een te grote kloof tussen mijn financiële wensen en wat de club me bood.”

En die was er eind augustus niet meer ?

“Uiteraard heb ik water bij de wijn moeten doen, wat logisch is als je zoals ik het buitenland gewoon bent. Belangrijker vond ik dat ze me een job na mijn spelerscarrière hebben beloofd, zodat ik in het voetbal kan blijven.”

Dat deden ze toch ook bij Lierse ?

“Klopt, ik heb met die mensen – heel toffe en bekwame mensen – gepraat, maar echt concreet was die invulling niet.”

Er waren ook behoorlijk wat clubs uit andere landen die interesse toonden. Had je geen zin meer in een buitenlands avontuur ?

“Daar had het niets mee te maken. Mijn leeftijd vormde een struikelblok voor veel clubs, ze boden me maar een contract aan voor één seizoen. Voor één jaartje nog eens verhuizen zag ik niet zitten. Ik kan het echter iedere Belgische voetballer aanraden om naar het buitenland te trekken. Je groeit er als voetballer én als mens, onder meer door de contacten met spelers van verschillende landen, verschillende culturen.”

Dat is bij Germinal Beerschot anders ook geen probleem ?

“Nee ( lacht), in de kleedkamers wordt er meer Spaans gesproken dan Nederlands. Dat is nu eenmaal een evolutie in het voetbal, dat er meer en meer buitenlanders aangeworven worden.”

Realistischer voetballen

Hoe hoog mag Germinal Beerschot volgens jou dit seizoen mikken ?

“Het is voor mij misschien nog wat vroeg om daarover een juist beeld te hebben, maar ik merkte toch al dat we over heel veel voetballend vermogen beschikken. Technisch staan we sterk. Daartegenover staat dat we nog iets gevaarlijker moeten worden voor doel, meer doelkansen moeten creëren. We moeten iets realistischer voetballen : niet dat kapje te veel naar binnen of naar buiten, niet proberen tot in de kleine rechthoek te dribbelen of passjes te geven om zo een fraai doelpuntje te scoren. Een afstandsschot van 20, 25 meter dat binnengaat, telt evengoed.”

Je houdt een pleidooi voor ‘het realistische Belgische voetbal’ ?

“Nee, versta me niet verkeerd, spektakel ís belangrijk, zeker als je thuis speelt. Dus niet zoals Brussels tegen ons. Op papier voetbalden ze met twee spitsen, maar aanvallend zagen we ze nauwelijks. Dat zit nu eenmaal ingebakken in de Belgische mentaliteit. Wij hebben goeie verdedigers, vallen tijdig in blok, maar dat is waarschijnlijk ook de reden waarom we creatieve spelers missen. De vraag die dan rijst, is : wat doe je eraan en ga je je eigen stijl verloochenen ? Een moeilijke evenwichtsoefening, als je het mij vraagt.”

Wat wil en kan Didier Dheedene dit Germinal Beerschot bijbrengen ?

“Wat de voorzitter en de trainer mij gevraagd hebben : de jongens coachen, bijsturen waar het nodig is en wanneer het moeilijk gaat en we voetballend niet in de wedstrijd zitten, wil ik een voortrekker zijn om wat potiger te gaan spelen.”

Vanuit welke positie op het veld moet dat dan gebeuren ?

“Een plaats centraal achterin ligt mij nu wel het best, denk ik, maar mijn voordeel is dat ik polyvalent ben. Als ze centraal op het middenveld iemand nodig hebben, kan ik daar ook ingepast worden. En linkerflankverdediger spelen zal ik ook nooit verleren.”

Fameuze soep

Je miste de voorbereiding. Hoe zwaar was of is het om als 34-jarige die conditionele achterstand in te halen ?

“In die eerste wedstrijd op Brussels ondervond ik alleen de laatste vijf minuten een beetje last van krampen. Voor iemand die vier maanden geen wedstrijd meer speelde en slechts anderhalve week aan het trainen was, vond ik dat nog best meevallen ( grijnst). Mijn fysieke conditie is altijd een van mijn sterke punten geweest. Bij de fysieke testen bij Austria in januari, toen ik ook al ruim 33 was, was ik de beste van de hele bende. Daarom ook wou ik nergens tekenen voor één seizoen, omdat ik weet dat ik – zonder blessures, je moet altijd met twee woorden spreken – nog langer meekan. Ik ben nog té gemotiveerd om al aan uitbollen te denken. Voor een conditioneel probleem heb ik in elk geval op geen enkel moment gevreesd.”

Er wordt zwaar en lang getraind bij Beerschot, horen en lezen we. Vergelijk eens met wat je gewend was in Oostenrijk.

“Op vier jaar tijd maakte ik bij Austria Wenen zeven of acht trainers mee en iedereen heeft zijn specifieke manier van werken, dus … ( schoorvoetend) Ik moet toegeven dat hier enorm hard getraind wordt. Toen ik het programma kreeg, schrok ik toch even. Een ritme van twee lange trainingen per dag was ik niet gewoon, maar ik vind de aanpak van de trainer wel oké. Hij kiest ervoor om er, zeker bij het begin van de week, flink de pees op te leggen. Positief, want alles begint met een goede fysieke paraatheid. Als je fysiek niet in orde bent, kan je die actie niet maken, kan je die man niet voorbij en kan je niet terugverdedigen.”

Je kruist bij Germinal Beerschot het pad van TD Aimé Anthuenis. Alweer.

“( lacht) Inderdaad, alweer. Eerst bij Ekeren, waar ik onder zijn leiding beter geworden ben. Daarna bij Anderlecht, waar ik eigenlijk niet zijn keuze was – dat was Davy Oyen. De trainer heeft me er geleerd dat ik moest doorpressen, sneller verdedigen. Ook bij de nationale ploeg werkte ik met hem samen. We slaagden er jammer genoeg niet in om ons te kwalificeren voor een internationaal toernooi, maar ik blik er toch op terug als een interessante en leerrijke ervaring. En nu kom ik hem alweer tegen. Vreemd genoeg heb ik nooit echt veel contact gehad met meneer Anthuenis. We hebben veel respect voor elkaar, binnen het voetbal en als mens, maar het is niet zo dat we altijd samen aan de toog een pintje staan te drinken.”

Je haalde net al even aan dat je bij Austria Wenen zeven of acht trainers meemaakte op vier jaar tijd. “Het was er soms een fameuze soep”, citeren we je. Leg eens uit.

“Geldschieter Frank Stronach was er omringd door mensen met – hoe zal ik zeggen ? – mensen die niet altijd goede intenties hadden. Ze brachten telkens andere spelers aan en kregen dan een procentje op de transfersom. Bij Austria lag het er echt vingerdik op. We wisten dat het niet kon blijven duren, en het is dan ook misgelopen. Stronach besliste om de geldkraan dicht te draaien. In het tussenseizoen vertrokken er tien spelers, onder wie ikzelf, en nu bengelen ze onderaan. Tja, het is een speciale club, altijd wel hommeles. Winst, maar niet genoeg spektakel ? Hup, de trainer buiten. En met naam of faam werd er geen rekening gehouden. Christoph Daum, Joachim Löw … Die laatste vond ik persoonlijk geen goede trainer, maar hij is nu wel bondscoach van Duitsland.”

Waarom vond je Löw ‘geen goede trainer’ ?

“Op training deden we weinig anders dan lopen. Tactisch vond ik hem – en die mening leefde bij de hele groep – niet bepaald sterk. Hij praatte ook niet met de spelers, hij wou zíjn ding doen. Dat loopt altijd faliekant af. Je moet toch altijd weten wat er in een groep leeft. Als er twee of drie klagen, dan moet je niet meteen veranderen, maar als nagenoeg iedereen een andere aanpak vraagt en je gaat daar niet op in, dan krijg je onvermijdelijk problemen. Bij Austria won ik twee keer de dubbel en nog een keer de beker. Alleen het jaar met Löw als trainer pakten we geen enkele prijs. Dat zegt veel, vooral als je onze kern van toen vergeleek met de concurrentie. We hadden met tien punten voorsprong kampioen moeten worden.”

De aanpak van Christoph Daum viel ook niet meteen in de smaak ?

“De dag voor de wedstrijd gingen we telkens op afzondering in een hotel. Elke keer hield hij een bespreking van twee uur. Over het leven. Krachten vinden dankzij de aanwezigheid van anderen, dat soort zaken. Aanvankelijk vonden we het wel eens interessant, maar na een maand elke keer hetzelfde … Hij begon er ook meestal aan rond halftien ’s avonds, waardoor bij sommigen de ogen letterlijk begonnen dicht te vallen tijdens zijn betoog. Zo heeft iedere trainer zijn eigen manier van werken, hé.”

Ook Werner Lorant, de eerste trainer met wie je werkte na je vertrek uit België, bij München 1860

… ( pikt onmiddellijk in) “Aangezien er zoveel meer geld omging in het Duitse voetbal dan in het Belgische, ging ik ervan uit dat het daar allemaal veel professioneler zou zijn. Niets bleek minder waar, daar ben ik echt van geschrokken. Op techniek trainden we totaal niet, terwijl de verdedigers amper een bal konden stoppen. Nee, lopen en nog eens lopen. Zes tegen zes op een volledig veld. ( herhaalt, met klem) Zes tegen zes op een volledig veld ! Ik verloor er alle plezier in het voetbal.”

Hervond je dat snel bij Austria Wenen ?

“Ik beleefde er een schitterende tijd, een prachtige stad ook. Altijd wat te beleven, voor jong en oud. We hadden er ook een fantastische groep, vooral de laatste twee seizoenen. Anders dan bij Anderlecht.”

Hoe bedoel je ?

“Daar had je toch altijd dat probleem – dat domme probleem – tussen Vlamingen en Walen. Als er een Vlaming niet speelde, dan keerden de andere Vlamingen zich tegen de Walen en als er een Waal naast de ploeg gezet werd, dan kregen wij, de Vlaamse spelers, de Waalse pers over ons. Onbegrijpelijk, toch ? Wat maakt een taal nu uit ? Als iedereen zich een klein beetje aanpast, is er niets aan de hand. Bij Anderlecht liepen er speciale karakters rond. Namen ga ik niet noemen, maar die jongens hadden invloed, ze hadden ‘iets te zeggen’ in de club.

“Maar goed, ik was heel graag bij Anderlecht. We behaalden mooie successen : titels, een heel sterke Champions League-campagne. Ik kende er mijn beste jaren als voetballer. Misschien ben ik ook het eerste jaar bij Austria nog wat gegroeid. Daarna ben ik constant gebleven. Regelmaat is mijn grootste kwaliteit, ik zal nooit een écht slechte wedstrijd spelen.”

Nationale ploeg

Je vertelde zo-even al dat je niet denkt aan uitbollen, maar we mogen er toch van uitgaan dat de cirkel voor jou nu rond is, dat je je loopbaan zal beëindigen bij Beerschot ?

“Normaal gezien wel, maar zeg nooit ‘nooit’. In het voetbal kan alles heel snel gaan. Bij de nationale ploeg hebben ze me ook twee keer afgeschreven, maar twee keer stond ik er opnieuw.”

Nog stiekem ambitie ? Je zei het in een interview met Sport/Voetbalmagazine twee jaar geleden nog : “Ik zal nooit ‘nee’ zeggen tegen de nationale ploeg, ook niet als ik 36 ben.”

“Mijn eerste ambitie is om goed te presteren voor Germinal Beerschot en daarna zullen we wel zien. Als dat lukt en de bondscoach roept me niet op, dan zal ik niet ontgoocheld reageren, maar als hij me wel oproept, dan zal ik heel gelukkig zijn.

“Ik kan aannemen dat Gert Verheyen zegt : ‘Het was genoeg voor mij, ik kon het niet meer opbrengen om dagelijks te trainen, toch blijven spelen ondanks de pijn …’, maar ik doe het nog allemaal met heel veel plezier. Mijn vader was conciërge in een sporthal, ik was áltijd met een bal bezig. Dat zit gewoon in mij, ik wil zo lang mogelijk voetballen. Er zal een moment komen dat ik niet meer het vereiste niveau haal, maar dan zak ik misschien wel af naar de tweede of de derde klasse, omdat ik het nog veel te graag doe.”

Is je taak bij Germinal Beerschot na je spelerscarrière al concreet ingevuld ?

“Ja, maar dat blijft voorlopig tussen mezelf en de voorzitter. Ik wil me eerst nog honderd procent concentreren op het sportieve. Daarna wil ik hier iets opbouwen, om in die periode ook een woning te kopen in Spanje of op de Canarische eilanden. De dag zal komen dat ik zeg : ‘In België is het nu genoeg.’ Dan ga ik met mijn vriendin ginder wonen. Het leven is er veel minder gejaagd.”

Maar je wil dus toch nog even in het voetbal blijven. Het is al een tijdje geleden, maar eind 2000 liet je in een gesprek met dit blad nog noteren : “Ik wil op het einde van mijn carrière een mooi spaarpotje bijeengevoetbald hebben. Daarna zoek ik iets buiten het voetbal, dat weet ik zeker. Ik wil niets meer met het topvoetbal te maken hebben, het is me te hard.” “Te corrupt”, stond er zelfs te lezen. Dat spaarpotje is gelukt. Wat heeft je dan van mening doen veranderen ?

( denkt na) “In Oostenrijk heb ik mensen leren kennen, vrienden ondertussen, die heel wat problemen hebben gekend in hun leven. Dat heeft me doen inzien dat je moet leren relativeren. Ik heb er mezelf ook beter leren kennen, ik begrijp nu beter waarvoor ik sta. Voetbal is mijn leven. Ja, er lopen in dit wereldje figuren rond die niet eerlijk werken, maar zo zal ik nooit worden. Ik zal altijd iedereen recht in de ogen kunnen kijken. Ik ga niet zeggen dat ik alles ga veranderen, maar ikzelf zal het wel op een andere manier aanpakken.”

ROEL VAN DEN BROECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content