Mannen maken plannen en ze weten waarom. Vrijdag bespreekt de profliga de studie van het Nederlandse bureau Hypercube over het nieuwe competitiemodel voor de Jupiler League.

Dat model – in een eerste versie nog ‘het plan-Wijnants’ genoemd, naar zijn bedenker en manager van Westerlo, Herman Wijnants – voorziet in een herfstcompetitie met twee reeksen van tien ploegen. Na achttien speeldagen zakken er vijf uit de A- naar de B-reeks, waaruit in omgekeerde richting de eerste vijf stijgen. Na een lentecompetitie van opnieuw achttien speeldagen is de winnaar van de A-reeks landskampioen. Daarna volgen nog drie knock-outduels met als inzet het tweede UEFA Cupticket. De deelnemers aan die play-offs komen zowel uit de herfst- en de lentecompetitie, als uit reeks A en B. Het eerste UEFA Cupticket gaat naar de herfstwinnaar in reeks A.

Zonder twijfel een ingenieuze constructie. Het eerste plan stak een stuk eenvoudiger in elkaar. Daarin wordt de eerste klasse ingekrompen tot twaalf ploegen. Na 22 speeldagen spelen de eerste acht in een nieuw kampioenschap (veertien speeldagen) om de landstitel en de Europese plaatsen. De laatste vier spelen tegen de eerste vier van de tweede klasse om het behoud in respectievelijk de promotie naar de eerste klasse. De laatste acht van de tweede klasse strijden tegen degradatie naar derde.

Zowel in het oorspronkelijke plan-Wijnants (plan 1) als in de hightechversie (plan 2) zijn er 36 speeldagen, twee meer dan vandaag. Dat levert elke club alvast één extra recette op. Beide formats hebben nóg voordelen, maar zeker ook nadelen. De reden waarom plan 1 werd afgevoerd, legt de problematiek van het Belgische profvoetbal eens te meer bloot.

Drie kampen

Voor er eventueel een nieuwe competitieformule komt, moet minstens twee derde van de profliga ze goedkeuren. Die liga is verdeeld in drie kampen: de Grote 4 (Anderlecht, Club Brugge, Standard en Genk), de Ambitieuze Middenmoot (Gent, Charleroi, Germinal Beerschot, Lokeren en Moeskroen) en de Kleine 9 (de rest). Een simpele rekensom leert dat zonder het akkoord van de kleine clubs geen hervorming mogelijk is. Zonder de Grote 4 uiteraard evenmin. De Middenmoot bevindt zich in een machteloze spagaat. En wel hierom.

In plan 1 mogen acht clubs tegen de Grote 4 spelen, in plan 2 zijn dat er tien: vijf in de herfst- en vijf andere in de lentecompetitie. Dus zijn de Kleine 9 voor plan 2, want hun kansen zijn er groter om minstens twee keer tegen de vier topclubs te spelen. De Middenmoot is tegen. Met telkens vijf dalers in de winter en ervan uitgaande dat de Grote 4 meestal bovenin zullen staan, zijn zij volgens de huidige krachtsverhoudingen de wipclubs die balanceren tussen blijven (en meespelen in het titeldebat) en zakken naar reeks B. Vandaar dat er stemmen opgaan – niet alleen bij deze clubs overigens – om het aantal dalers in de winter tot drie of hooguit vier te beperken. Ook voor de Grote 4 zou dat het risico op tussentijdse degradatie verkleinen.

Het is deze spagaat ook die het recente clandestiene bezoek van Gent, Charleroi, Beerschot en Moeskroen aan Belgacom TV verklaart. De Kleine 9 echter willen niet weten van minder dalers. Door het principe one nation, one vote trekken zij aan het langste eind en dat is toch een probleem als je met economie bezig wil zijn. In plaats van dat de verandering van bovenaf wordt gestuurd, zijn het nu de kleine clubs die aan de touwtjes trekken. Dat zou anders zijn, mochten clubs met een groter marktaandeel, meer toeschouwers en hogere kijkcijfers een zwaarder stemgewicht hebben, zoals in het normale economische leven het geval is.

Het uitgangspunt om over een nieuw competitieopzet te gaan nadenken, was de klacht van de Grote 4 dat ze te veel wedstrijden tegen zwakke tegen- standers spelen. Meer duels tegen sterke ploegen zou hen sterker maken op het Europese toneel. Een manier om daaraan tegemoet te komen, is de Grote 4 het vaker tegen elkaar te laten opnemen. Dat gebeurt in beide plannen: de vier topclubs treffen elkaar vier keer, op voorwaarde dat ze na de herfstronde niet buiten de top acht (plan 1) of de top vijf (plan 2) staan.

Het merkwaardige echter aan plan 2 is dat het alle kleine, met problemen kampende clubs mee aan boord probeert te houden. In plan 1 is strikt genomen sprake van een tot twaalf ploegen gereduceerde eerste en tweede klasse. Plan 2 lijkt uit te gaan van het geloof dat er in België voldoende geld, markt en goede spelers aanwezig zijn om een topcompetitie met twintig aan elkaar gewaagde profclubs in het leven te roepen. Dat zijn er twee meer nog dan vandaag.

Mediaconcerns

De vraag naar een topkampioenschap met tien goed gelokaliseerde clubs in een qua mobiliteit optimaal uitgerust land als België (in tegenstelling tot Schotland, waar ook met tien wordt gespeeld), is klaarblijkelijk niet meer aan de orde. Zolang de kleine clubs aan de macht zijn en de Grote 4 passief toekijken, kan dat ook niet. Profligavoorzitter Ivan De Witte, tevens voorzitter van wipclub AA Gent, ziet persoonlijk heil in een competitie met veertien ploegen en play-offs erachteraan. Dat is ook de richting waarin Hypercube de Nederlandse eredivisie, die het eerder al van play-offs voorzag, zou zien evolueren, maar zaligmakend is dat idee zeker niet.

Wie ook nog kunnen dwarsliggen, zijn de clubs uit de tweede klasse. Zowel plan 1 als plan 2 raakt ook aan hen, maar over wat ze zelf willen, hebben ze totaal geen idee. De liga’s van de derde klasse en bevordering zijn wel al bezig met hun eigen hervorming, zodat zonder overleg diverse processen elkaar dreigen te doorkruisen. Het totaalplan ontbreekt voorlopig.

Midden december worden de onderhandelingen over het nieuwe tv-contract ingeleid. Uitkijken wordt het naar wat de mediaconcerns vinden van het nieuwe competitieplan. En Hypercube. En naar wat de profliga daarmee zal doen. Of niet doen. S

door jan hauspie

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content