Op 23 en 24 februari glijden Elfje Willemsen en Eva Willemarck in Vancouver door hun olympische droom. Straf, want tot eind 2007 hadden de twee geen notie van de sport waarop ze nu verliefd zijn. ‘Zo’n afdaling geeft een waanzinnig verslavende kick.’

Een Humolezer opperde al dat het misschien dé manier is om eens tot een deftige kern te komen bij de Rode Duivels: via een oproep goede atleten zoeken die bereid zijn hun discipline de rug toe te keren en zich door specialisten en wetenschappers te laten omscholen tot toppers in een andere sporttak. Zo stampten Paul Van den Bosch en Geert Vanvaerenbergh de Belgian Bobsleigh Ladies uit de grond. De eerste is de coach van onder anderen veldrijder Sven Nys, de tweede is manager van het IT-bedrijf Cernum en liefhebber van sponsoruitdagingen in de sportwereld. Het duo had aanvankelijk het idee om een boek te schrijven over de overeenkomsten tussen het coachen van sporters en het coachen van businessmensen. Ze botsten op een aspect dat verschilt in de twee milieus: de doorgroeimogelijkheden. In de zakenwereld zijn die er bij de vleet, in de sportwereld amper. Vanvaerenbergh en Van den Bosch vonden een uitzondering: zowat alle bobsleeërs komen uit een andere sport waarin explosiviteit belangrijk is. Het duo raakte geïntrigeerd door de vraag of sporters ook kunnen uitblinken in een discipline waarmee ze niet vertrouwd zijn. De twee besloten het antwoord niet alleen in de theorie, maar ook in de praktijk te zoeken, door iets unieks op poten te zetten dat de aandacht zou trekken. Hun project klonk absurd: het eerste Belgische vrouwenbobsleeteam ooit oprichten en daarmee in minder dan drie jaar een kwalificatie voor de Olympische Spelen afdwingen. Ze hengelden naar de medewerking van de KU Leuven en Canvas. Die hapten toe. Er kwam tv-reeksen over het project. Zes meisjes mochten meedoen. Zo’n 27 maanden en veel gezwoeg later maken twee van hen zich klaar voor hun eerste Olympische Spelen, want de BOIC- en IOC-normen werden gehaald. Ex-speerwerpster Elfje Willemsen en voormalig sprintster Eva Willemarck popelen om in Canada de wereld te verbazen met hun verhaal. Er mogen deelnemen is een overwinning op zich, maar stilletjes groeit bij de twee ook de ambitie om ginder enkele teams achter zich te houden.

Tomboys

Willemsen en Willemarck, beiden 25, herinneren zich nog goed de dag waarop ze zich inschreven voor het project, geprikkeld door de vurige wens om ooit eens op de Spelen te staan, iets wat hen, zo beseften ze, in het speerwerpen en het sprinten niet zou lukken. De stoerheid van de bobsleesport schrikte hen niet af. “Ik was altijd al een tomboy ( vrouw die zich gedraagt als een man, nvdr)”, lacht Willemarck. “Zie je die boom ginder? Toen ik klein was, klom ik zonder nadenken naar boven. ( stilte) Nu heb ik daar ook wel zin in, eigenlijk. ( lacht) Nooit was ik me echt bewust van gevaar. Met mijn fietsje sprong ik van muurtjes, dan viel ik.”

Willemsen: “Mijn zussen en ik waren ook wildebrassen. Ik danste mee in het kleuterballet, maar dat duurde niet lang. Ik was daar te onstuimig voor. Skiën, voetballen en judoën, dáárin kon ik me uitleven.”

Willemarck: “Toen ik een klein meisje was, lagen mijn knieën bijna altijd open. Ik stond meestal vol schaafwonden.”

Willemsen: “Keicool! Hoe meer littekens, hoe beter.”

Willemarck: “En dan die mooie korstjes op je wonden. Zááálig!”

Willemsen: “Maar kijk, hoe stoer we vroeger ook waren, de eerste maanden in de bobslee vond ik toch hels. Ik scheet in mijn broek. Nu, twee en een half jaar later, is voor mij niks nog leuker dan bobsleeën. Zo’n afdaling geeft een waanzinnig verslavende kick. Het is super om dat gevaarte, dat 140 km/u haalt, onder controle te houden. En die druk in de bochten … Het lijkt alsof je ingewanden tien centimeter zakken.”

Is het zoals in een rollercoaster, met dat verschil dat een bobslee normaal gezien niet over de kop gaat?

Willemsen: “Nee, in een rollercoaster zit je veilig vast. ( denkt na) Met een houten slede een steile berg afdalen, dat komt nog het dichtst in de buurt. En beeld je een ijzeren cocon rond die slee in. En een gigántisch gerammel. Tijdens een afdaling hoor je constant een angstaanjagend gebulder.”

Lachen met een horde

Jullie klommen in deze sport vrij snel van nul naar het olympische niveau. Zou bij iemand die laat omschakelt naar pakweg het speerwerpen dat ook kunnen?

Willemsen: “Ik denk het niet. Bobsleeën voor vrouwen is pas sinds 2002 een olympische discipline. Je mag ook pas vanaf je achttiende bobsleeën. De meesten beginnen rond hun 22e. De beste bestuursters zijn 34 of 35. Het voordeel is ook dat bobsleeën enorm duur is, niet eender wie kan ermee beginnen. Voor een atletiekwedstrijd heeft iemand die goed kan lopen alleen een paar schoenen nodig.”

Kijken jullie nu op een andere manier naar jullie vorige sporten en naar wat jullie daarin bereikten?

Willemarck: “Vroeger was ik soms bang van een horde. Dan flitste door mijn hoofd: ik durf niet. Daar lach ik nu mee. Zet me vandaag op een piste en ik vlieg erin. Als ik kan bobsleeën, kan ik al het andere ook. Qua prestaties blijf ik er fier op dat ik bijvoorbeeld op het podium stond bij een Belgisch kampioenschap.”

Willemsen: “Ik begin het ineens wel gek te vinden dat mensen onwaarschijnlijk geconcentreerd naar een provinciaal kampioenschap toe kunnen leven. Super voor hen, maar mij zou het niet meer lukken. Nu we bobsleeën, is al de rest ook sáái. Wat we tijdens een afdaling voelen, dat is zo intens dat ik nog weinig voldoening kan halen uit andere sporten, uit andere zaken in het algemeen. Dingen die ik vroeger leuk vond – winkelen en naar de cinema gaan -, daar is nu niks meer aan.”

Geen B-plan

Jij moet als bestuurster de perfecte lijn vinden, zoals dat heet. Hoe herken je die?

Willemsen: “Als de baan naar beneden gaat, moet je ervoor zorgen dat je bob mee die lijn volgt en niet eerst rechtdoor gaat en dan plots omlaag valt. Het is fysica. Om me voor te bereiden doe ik vóór iedere race een wandeling door de baan. Dan analyseer ik elke bocht. Ik hurk, om op bobhoogte te kijken. Overal ga ik na welke lijn ik moet volgen. Ik hou ook de anderen in het oog. Als ik voel dat ik in een bepaalde bocht hoog zit, check ik of de rest dat ook doet.”

Bij cyclocross heb je groeven in de modder, je ziet waar de meesten rijden. In het ijs ook?

Willemsen: “Je ziet een vage plek, meestal een hele regio. Die vormt wel de rechte lijn door de bocht. Zit je erboven, dan weet je dat je snel naar beneden zult schieten, en omgekeerd.”

Eva, jij was eerst ook bestuurster. Elfje mag nu sturen, omdat ze het minste crasht. Wat heeft zij dat jij nog niet hebt?

Willemarck: “Een goed B-plan.”

Willemsen: ( schatert) “Ik wou zeggen: veiligheid!”

Willemarck: “Dat ís veiligheid. Als Elfje een fout maakt, weet ze wat ze moet doen om de situatie te redden. Daarnet zei ze het: als je te hoog in de bocht zit, weet je dat je naar beneden zult vallen. Dat besef zit er bij mij niet in. Ik zie wel wat er gebeurt.”

De beste bestuurster zijn, gaat dat ook om: de meeste durf tonen om de grens op te zoeken?

Willemsen: “Dat denk ik wel. De besten crashen ook nog af en toe, omdat ze per se de ideale lijn willen vinden. Om die te kennen, moet je ze ook eens overschrijden. Dat is bobsleeën: in het extreme gaan om daarna te weten waar de gulden middenweg ligt. Ik doe dat nog te weinig. Ik begin laag in een bocht en schuif dan telkens een tikje op naar boven. Dat duurt wat langer.”

Willemarck: “Ik nam net te veel risico’s en was me daar niet bewust van.”

Jij zit nu ineengedoken achteraan in de bob, hoe goed kun jij onderweg inschatten of een afdaling oké of slecht is?

Willemarck: “Dat voel je. Als we de kanten raken, heb ik daar meer last van dan Elfje. Een goede afdaling voelt heel smooth aan. Zitten we te laag of te hoog in een bocht, dan voel je dat de druk plots wegvalt of dat er plots te veel bijkomt.”

Willemsen: “In het ideale scenario blijft hij constant.”

Een Dafalganneke

Zien crashes er erger uit dan ze zijn?

Willemarck: “Ja.”

Willemsen: “De klap maakt het verschil, die kan hard of zacht zijn. Daar moet je geluk mee hebben, want vanbinnen is er vooral ijzer, daar kun je met je schouders en je helm tegen botsen.”

Eens je aan het schuiven bent …

Willemsen: ( onderbreekt) “Aangenaam is anders, maar het grootste gevaar is dan wel geweken.”

Willemarck: “Dan kun je niks meer breken. Pijn doet het nog wel, zeker aan je schouders. Je zit gewrongen. Op dat moment komen ook de emoties los.”

Zitten je collega’s dan met je in?

Willemsen: “Als je gecrasht bent, kun je aan iedereen een Dafalganneke vragen. De mensen die rond je lopen, weten ook waarover je praat. Als een bobsleeër zegt dat hij een zware dag heeft gehad, is dat wat anders dan wanneer een gewone mens dat zegt.”

Er is jullie ingepeperd wat jullie bij een crash móéten en niet mogen doen. Wat móét je doen?

Willemarck: “Je afduwen op je hoofd, met je helm tegen het ijs, zodat je schouders de baan niet raken. Anders verbranden ze.”

Wat mag je niet doen?

Willemsen: “Tijdens een race mag de remster zich na een crash niet uit de slee sjotten. Als je met twee over de finish komt, heb je nog een resultaat. Anders ben je gediskwalificeerd. Als het op training in bocht drie misloopt, moet je nog tien bochten op je kop doen. De remster trapt zich dan meestal uit de bob, glijdt nog even door de baan en zit wat later stil.”

Weinig solidair.

Willemarck: ” Eej! De crash is dan ook niet de fout van de remster, hé.” ( lacht)

Willemsen: “Als bestuurster ben je beschermd door de kap vooraan. Het enige wat uit de bob steekt, is je hoofd. En dat kun je zelfs intrekken zodat je niks meer voelt.”

Willemarck: “Als remster moet je er na een crash met alle macht voor zorgen dat je niet uit de bob valt.”

Ook zonder crashes staan jullie vol blauwe plekken.

Willemsen: “Stoer, hé?” ( lacht)

Willemarck: “Tijdens een afdaling zijn er veel trillingen. Ik heb constant blauwe plekken aan de binnenkanten van mijn knieën, omdat mijn helm daartegen botst.”

Willemsen: “Ik heb het meeste last aan de buitenkanten van mijn knieën. In een bocht draait de neus van de bob mee, de achterkant niet. Ik kan niet anders dan met mijn knieën tegen het frame van de slee drukken, net daar waar die scheiding is. Dan worden ze altijd mooi geschaafd.”

Aangevallen door een stofzuiger

Wat is het moeilijkste aan bobsleeën?

Willemsen: “Bij de start ren je als een gek, dan giert de adrenaline door je lijf. Daarna spring je in de bob en moet je heel kalm zijn voor de eerste bochten, want die zijn de traagste en daarin moet je dus de meeste controle hebben. Die klik vind ik nog altijd het lastigste. Als je met een hoge snelheid even tegen de kant tikt, is dat niet zo erg, dan zoef je gewoon door. Doe je dat met een lage snelheid, dan glijd je naar de andere kant, daar tik je weer enzovoort.”

Willemarck: “Kiezen wanneer ik in de bob spring, dat is voor mij het moeilijkste. Ik zet enkele stappen meer dan Elfje. Daarom moeten remsters ook het snelst kunnen lopen. Mijn taak is: duwen tot ik voel dat ik niks meer kan bijdragen aan de snelheid, tot ik er alleen maar achter zou lopen. De toppers geven hun slee nog voorwaartse kracht mee als ze erin springen.”

Wat was tot nog toe het zwaarste in heel het project?

Willemarck: “Doorzettingsvermogen tonen in het begin.”

Willemsen: “Ook ik vond het moeilijk om na die eerste afdalingen niet te zeggen: ‘Ik ga naar huis.’ Bij mij duurde het acht weken vooraleer ik de sport leuk begon te vinden. Als je in die eerste periode elke keer bang in je bob stapt, niet kunt slapen van de schrik, dan is er geen fun aan.”

Was het zo erg?

Willemsen: “Ja. ( lacht) Ik schoot dikwijls in het holst van de nacht wakker. Hè, Eva?”

Willemarck: ( draait met haar ogen) “We sliepen toen op één kamer. Dan stak ze ineens het licht aan en zei: ‘ Ah, ’t is niks, ik dacht dat er kerstbomen op mij afkwamen.'”

Willemsen: ( lacht) “Ik ben ook eens aangevallen door een stofzuiger. ’s Nachts gaat een baan trouwens meestal anders dan in het echt en zijn er loopings.”

Willemarck: “Toen ik nog bestuurster was, lag ze op een nacht in Winterberg eens tegen mij te brabbelen in haar slaap: ‘Eva, bocht drie gaat naar rechts.’ Terwijl die dus naar links gaat, hé! Die wou mij manipuleren!”

Willemsen: ( lacht) “De laatste tijd ben ik minder zenuwachtig en slaap ik rustiger.”

Als het zo’n martelgang was, waarom zeiden jullie in die eerste maanden dan niet: ‘De pot op!’?

Willemarck: “Het werd vanaf het begin zo serieus opgevat, je had direct wetenschappelijke begeleiding, een medisch team, een goede trainer. Dan denk je: ik zal nog maar even doorbijten.”

Willemsen: “Ik wou geen watje zijn. ( lacht) Die cameraploeg was er ook, hé. Je wilt toch niet afgaan voor heel het land? Dus nu zeg ik: ‘Bedankt, Canvas!’ ( lacht)”

Hun eerste twee afdalingen in Vancouver zijn woendag 24 februari te volgen op Canvas, vanaf 2 uur ’s nachts. De volgende twee een dag later, ook vanaf 2 uur. Het boek ‘Bobslee: vrouwen aan het stuur, een olympische droom’ ligt vanaf 28/2 in de winkel.

door kristof de ryck

De eerste maanden in de bobslee vond ik hels. Ik scheet in mijn broek. Elfje Willemsen

Die druk in de bochten … Het lijkt alsof je ingewanden tien centimeter zakken.

Elfje Willemsen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content